ECLI:NL:RBGEL:2015:6135

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
05/980501-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig notaris voor onjuiste aangifte successierecht en vrijspraak voor valsheid in geschrift en witwassen

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig notaris, die werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van een onjuiste aangifte voor het recht van successie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 28 juli 2004 tot en met 10 mei 2006, in de gemeenten Arnhem en Nijmegen, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist had gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De verdachte had een te laag bedrag omtrent de waarde van een woning vermeld in de aangifte, wat leidde tot een benadelingsbedrag van € 37.800,-. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uren op, met vervangende hechtenis van 90 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder valsheid in geschrift, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De officier van justitie had eerder een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank vond dit niet passend gezien de omstandigheden van de zaak. De verdachte had geen eerdere veroordelingen en de rechtbank hield rekening met de impact van de beschuldigingen op zijn leven en carrière als notaris.

De uitspraak benadrukt het belang van de integriteit van notarissen en het vertrouwen dat de Belastingdienst en de samenleving in hen moeten kunnen stellen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door opzettelijk een onjuiste aangifte in te dienen, dit vertrouwen ernstig had geschaad.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/980501-11
Datum uitspraak : 17 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 november 2014, 19 maart 2015 en 17 september 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2004 tot en met 10 mei 2006, in de
gemeente(n) Arnhem en/of Nijmegen, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de
Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten de aangifte voor Recht van Successie met
betrekking tot de nalatenschap van [benadeelde] , onjuist en/of onvolledig
heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl
dat feit er toe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die
onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemde aangifte geen
en/of een te laag althans een onjuist, bedrag omtrent de waarde van de woning
was vermeld / opgegeven / aangegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
[betrokkene] op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente
Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans
alleen, opzettelijk een nota van afrekening, gericht aan [betrokkene]
[vindplaats document: d-063],
-zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die nota van afrekening als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat
valselijk opmaken hierin bestaan, dat in die nota van afrekening staat vermeld:
'een bedrag van euro 80.691,20 kosten derden' terwijl in werkelijkheid het (een deel van) de winst betrof van de verkoop van het pand aan de [adres 2] te Arnhem, althans geen 'kosten derden' betrof, zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer
anderen, tot bovenomschreven strafbare feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
subsidiair
hij op of omstreeks 30 juli 2004 in de gemeente Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk een nota van
afrekening, gericht aan [betrokkene] [vindplaats document: d-063], -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen-
valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die nota van afrekening als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat
valselijk opmaken hierin bestaan, dat in die nota van afrekening staat
vermeld: 'een bedrag van euro 80.691,20 kosten derden' terwijl in werkelijkheid het (een deel van) de winst betrof van de verkoop van
het pand aan de [adres 2] te Arnhem, althans geen 'kosten derden' betrof;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli 2004
tot en met 03 oktober 2012 in de gemeente(n) Arnhem en/of Renkum en/of Overbetuwe, althans in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met
een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en),
althans alleen, (telkens) van een voorwerp, te weten euro 199.000,-- en/of euro 80.691,78
en/of een of meer ander(e ) geldbedrag(en) althans een of meer
geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats
en/of de vervreemding en/of de verplaatsing, heeft verborgen en/of verhuld,
althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovenomschreven
voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en), voorhanden had, terwijl
hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit - het plegen van belastingfraude en/of - het plegen van valsheid in geschrift, althans uit enig misdrijf;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 juli 2004
tot en met 03 oktober 2012 in de gemeente(n) Arnhem en/of Renkum en/of Overbetuwe, althans in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met
een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijk(e) perso(o)n(en),
althans alleen, (telkens) een voorwerp, te weten euro 199.000,-- en/of euro 80.691,78 en/of
een of meer ander(e ) geldbedrag(en) althans een of meer geldbedrag(en),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of
omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven
voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit - het plegen van belastingfraude en/of - het plegen van valsheid in geschrift, althans uit enig misdrijf.
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2002 september tot en met 03 oktober 2012 in de gemeente(n) Arnhem en/of
Renkum en/of Overbetuwe, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door:
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene] en/of
- [betrokkene]
en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het plegen van valsheid in geschrift en/of
- het plegen van belastingfraude en/of
- het plegen van witwassen;
1a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft primair verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat sprake zou zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
De raadsman heeft daartoe betoogd dat sprake is geweest van een onrechtmatige start van het onderzoek, omdat elke grondslag voor de verdenking van oplichting, witwassen en overtreding van artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, ontbrak. De onrechtmatige start van het onderzoek wordt nog versterkt door de uit de stukken af te leiden samenwerking tussen de FIOD en de Belastingdienst om ‘een nieuwe zaak tegen [verdachte] op te werken’.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een onrechtmatige start van het onderzoek. Uit de inhoud van het dossier volgt voldoende dat op het moment dat het opsporingsonderzoek werd gestart sprake was van een ten aanzien van verdachte bestaand redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.
Ook voor het overige is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim waarbij een ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Het verweer wordt verworpen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het door de raadsman gedane subsidiaire beroep op bewijsuitsluiting, waaraan hetzelfde betoog ten grondslag ligt als aan het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, wordt, gelet op hetgeen de rechtbank reeds hiervoor onder 1a. heeft overwogen, eveneens verworpen.
Algemene overwegingen ten aanzien van de feiten 1 t/m 4
Mevrouw [benadeelde] is overleden op [datum] [2] . Haar woning is op 1 september 2003 verkocht voor € 90.000,- aan [betrokkene] [3] (datum passeren akte: 3 oktober 2003 [4] ). [betrokkene] heeft in een schriftelijke verklaring vastgelegd dat hij of zijn rechtsopvolger het pand voor een bedrag van € 140.000,- aan [betrokkene] zal verkopen. Het pand is voor respectievelijk € 115.000,- aan [betrokkene] verkocht, ook op 1 september 2003 [5] (datum passeren akte: 3 oktober 2003 [6] ), vervolgens aan [betrokkene] voor € 140.000,- op 8 september 2003 [7] (datum passeren akte: 9 december 2003 [8] ) en voor € 339.000,- op 9 juni 2004 [9] aan [betrokkene] (datum passeren akte: 30 juli 2004 [10] ). De aktes van levering van het recht van erfpacht zijn telkens door verdachte gepasseerd.
Uit het dossier blijkt voorts het volgende. Medeverdachte [betrokkene] heeft de woning aan de [adres 2] gekocht voor € 140.000,- en 9 maanden daarna verkocht voor € 339.000,-. Het laatste aankoopbedrag komt overeen met de WOZ-waarde van het pand en de taxatie zoals die is opgesteld voor de hypotheekverstrekker van de laatste koper. De laatste koper heeft verklaard dat de woning niet was opgeknapt, maar in volledig originele staat was.
In de nota van afrekening aan [betrokkene] , opgemaakt door (een medewerker van) het notariskantoor van verdachte, staat vermeld: ‘een bedrag van € 80.691,78 kosten derden’. Dit bedrag is niet gestort op de rekening van [betrokkene] , maar op die van [betrokkene] , de vader van medeverdachte [betrokkene] . Vanaf de rekening van [betrokkene] is op verzoek van [betrokkene] de helft van dit bedrag overgemaakt op de rekening van [betrokkene] . Verdachte heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat [betrokkene] hem een baat aan wilde bieden. Verdachte heeft geweigerd dit bedrag aan te nemen. Vervolgens zou [betrokkene] hem hebben gevraagd of hij de baat aan zijn zuster kon geven. Verdachte heeft hierop geantwoord dat ook zijn zuster het geld niet mocht aannemen, maar dat het geld wel aan haar partner, [betrokkene] , kon worden overgemaakt. Zowel [betrokkene] als de zuster van verdachte hebben verklaard dat zij ervanuit gingen dat het geld voor verdachte was. Later zouden zij van verdachte toestemming hebben gekregen om het geld te gebruiken voor de aankoop van een appartement in Spanje.
De winst die de betrokkenen hebben gemaakt, hebben zij niet aan de belasting opgegeven. Nadat [betrokkene] en [betrokkene] een belastingaanslag ontvingen, is er overleg geweest op het kantoor van medeverdachte [betrokkene] . Verdachte was daarbij aanwezig. Mede op zijn initiatief zou zijn afgesproken dat de betalingen aan [betrokkene] en [betrokkene] moesten worden gezien als een vergoeding voor hun participatie. Verschillende betrokkenen hebben verklaard dat er van een participatie in de ontwikkeling van het pand [adres 2] echter geen sprake is geweest.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de hierboven omschreven gang van zaken vragen oproept, vragen die ook bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door de rechtbank door verdachte niet afdoende zijn beantwoord.
De officier van justitie komt - kort weergegeven - tot de conclusie dat
  • verdachte zijn mededaders zou hebben getipt dat het pand ver onder de marktprijs te koop stond;
  • dat één van hen het pand heeft gekocht;
  • waarna ieder van de mededaders bij de volgende verkoop een deel van de winst heeft ontvangen;
  • dat verdachte de waarde van het pand in de aangifte voor recht van successie onjuist heeft opgegeven, omdat anders van de erfenis van [betrokkene] te weinig over zou blijven en [betrokkene] alarm zou kunnen slaan;
  • verdachte zijn aandeel in de winst op de rekening van zijn zwager zou hebben laten storten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [betrokkene] het pand ver onder de waarde in het economische verkeer heeft verkocht. Het pand is daarna verder verhandeld en de winst is verdeeld. Voor de aanname dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, vanaf de eerste verkoop door [betrokkene] hierin de hand in heeft gehad en de aangifte successierecht bewust hiervoor heeft gebruikt, is geen bewijs voorhanden. Daarbij komt dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft medegedeeld dat de strafzaak tegen [betrokkene] en [betrokkene] , de eerste twee kopers, is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Voorts bevat het dossier aanwijzingen dat [betrokkene] het pand om hem moverende redenen onder de prijs heeft verkocht. Bewijs voor een complot, gevormd vanaf de eerste verkoop door [betrokkene] , bevindt zich niet in het dossier. De officier is er niet in geslaagd voormelde constructie te staven met bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 28 juli 2004 heeft verdachte in zijn hoedanigheid van notaris bij de Belastingdienst een voorlopige aangifte van het recht van successie met betrekking tot de nalatenschap van [benadeelde] , ingediend. [11] Daarin wordt vermeld dat de nalatenschap bestaat uit een vermogen van
€ 534.000,-. [12] Op 31 januari 2006 heeft verdachte aan de Belastingdienst laten weten dat de voorlopige aangifte van het recht van successie beschouwd kon worden als de definitieve aangifte. [13] Nadat door de Belastingdienst was verzocht om een specificatie van de bezittingen en schulden van de nalatenschap [14] , heeft verdachte een overzicht hiervan op 10 mei 2006 aan de Belastingdienst verzonden. Dit overzicht vermeldt een totaal vermogen van € 509.530,06, waarbij ten aanzien van de woning het volgende wordt vermeld [15] :
Soort
Nummer/details
Saldo of waarde
Woning
Opbrengst verkoop op 03/10/2003
€ 90.000,00
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een te laag of onjuist bedrag omtrent de waarde van de woning heeft vermeld. Daartoe heeft hij betoogd dat verdachte niet de verkoop
waardeheeft vermeld in de aangifte maar de verkoop
opbrengst. De verkoopopbrengst is het uitgangspunt van de economische waarde. Dit wordt ook bevestigd door de uitspraak van de notariskamer van het Hof Amsterdam van 3 december 2013 en de verklaring van drs. [naam] . Dat wordt alleen anders als de Belastingdienst destijds naar aanleiding van gestelde vragen in het kader van de vaststelling van de successiebelasting tot een ander bedrag was gekomen, waarvan geen sprake is. Alleen wanneer de woning
nietverkocht zou zijn, had de verkoop
waardevermeld moeten worden.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van artikel 21, eerste lid van de Successiewet, moet bij de waardebepaling van de woning aan de [adres 2] uit worden gegaan van de waarde die daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. Als criterium daarbij geldt de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor het onroerend goed meest geschikte wijze na de beste voorbereiding op de dag van het overlijden van de erflaatster door de meestbiedende gegadigde besteed zou zijn (Hoge Raad 6 maart 1963, LJN AX7927, BNB 1963, 113). Dit is vaste jurisprudentie. De stelling van de verdediging dat dit criterium alleen toegepast dient te worden als sprake is van een niet-verkocht onroerend goed, vindt geen steun in het recht. Uit de jurisprudentie is eveneens af te leiden dat bij onroerende goederen de waarde die daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend in beginsel gelijk zal zijn aan de verkoopprijs. Van dit beginsel kan worden afgeweken wanneer uit andere feiten of omstandigheden volgt dat deze verkoopopbrengst niet de waarde in het economisch verkeer weergeeft (HR 13 juli 2001, LJN AB2597, BNB 2001, 332).
Verdachte heeft de heer [betrokkene] , de erfgenaam van mw. [benadeelde] , geadviseerd bij de verkoop van het pand de hulp van een Nederlandse makelaar in te schakelen. [betrokkene] heeft dit advies naast zich neergelegd en zelf het pand voor € 75.000,- aan [betrokkene] verkocht. Toen [betrokkene] op de hoogte kwam van het bod dat namens [betrokkene] was gedaan, wilde hij de verkoop aan [betrokkene] ongedaan maken. [betrokkene] heeft hierop beslag op de woning laten leggen. Verdachte heeft [betrokkene] geadviseerd een advocaat te raadplegen en hem de naam gegeven van een Duits sprekende Nederlandse advocaat. [betrokkene] heeft ook dit advies naast zich neergelegd. [betrokkene] , was op leeftijd, hij wilde rust en had geen zin in een slepende juridische procedure. Hij is met [betrokkene] een verkoopprijs van € 90.000,- overeengekomen. Deze lezing van verdachte wordt bevestigd door de erfgenamen van de inmiddels overleden [betrokkene] .
[betrokkene] heeft het pand op verzoek van verdachte voor [betrokkene] gewaardeerd op € 150.000,- (het pand zonder grond). Hij heeft namens [betrokkene] aan verdachte een bod van € 150.000,- op het pand gedaan. [16]
Uit deze gang van zaken volgt dat verdachte, toen hij de (voorlopige) aangifte van het recht van successie deed, wist dat de economische waarde van de woning op het moment van verkrijging door [betrokkene]
hogerwas dan de verkoopopbrengst die [betrokkene] heeft bedongen. [betrokkene] is om hem moverende reden akkoord gegaan met een verkoopprijs die lager was dan de economische waarde van het pand. Er is dus sprake van een uitzondering op de regel dat de waarde in het economisch verkeer aan de hand van de verkoopopbrengst kan worden bepaald. Als notaris - en dus op de hoogte van de hiervoor genoemde jurisprudentie - kan het niet anders zijn dan dat verdachte op dat moment ook wist dat de verkoopprijs van € 90.000,- niet de waarde van de woning in het economisch verkeer weergaf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte willens en wetens de aangifte voor recht van successie onjuist heeft gedaan door daarin een te laag bedrag omtrent de waarde van de woning te vermelden.
Dat de notariskamer van het Hof te Amsterdam in de tuchtrechtelijke procedure anders heeft geoordeeld, doet aan het voorgaande niet af, ook omdat onduidelijk is op basis van welk dossier het Hof tot dit oordeel is gekomen.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe betoogd dat door in de afrekeningsnota de omschrijving ‘kosten derden’ op te nemen, deze nota zowel materieel als intellectueel vals is. Het zijn geen kosten, omdat het in werkelijkheid een winstdeling betreft en er geen verifieerbare factuur aan ten grondslag ligt. Het is ook niet ten goede gekomen aan derden, maar aan de ‘maten’ van [betrokkene] , waaronder verdachte, met wie hij de transacties heeft beraamd en opgezet. De afrekeningsnota is opgesteld door een medewerker van verdachte, onder verantwoordelijkheid en in opdracht van verdachte, omdat de medewerker volgens de officier van justitie dit niet – zonder adequate facturen – zelf zal hebben verzonnen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van het primaire en subsidiaire feit vrij te spreken.
Hij heeft daartoe betoogd dat de omschrijving ‘kosten derden’ niet als vals en zeker niet als opzettelijk vals bewezen kan worden verklaard, omdat verdachte geen wetenschap had van de afspraak tussen [betrokkene] en [betrokkene] om de winst uit de verkoop van de woning, te delen. Zelfs als verdachte daarin wel gekend zou zijn, is er geen sprake van opzettelijke valsheid in geschrift, omdat het eenvoudig ‘kosten derden’ waren voor [betrokkene] .
Beoordeling door de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van het primaire of subsidiaire feit is ten eerste nodig dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de omschrijving ‘kosten derden’ vals is en dus niet overeenstemt met de werkelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet wettig en overtuigend bewezen worden. Zoals hiervoor is overwogen, is er geen bewijs voor de aanname dat verdachte en zijn medeverdachten hebben samengespannen vanaf de eerste verkoop door [betrokkene] om het pand verder te kunnen verhandelen en de winst te kunnen verkopen.
[betrokkene] had met [betrokkene] de afspraak gemaakt dat [betrokkene] voor de helft zou delen in de winstopbrengst van de verkoop van de woning. Daarmee waren dit kosten die [betrokkene] aan een derde moest betalen. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de omschrijving ‘kosten derden’ vals is en de nota van afrekening valselijk is opgemaakt.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit. Daartoe heeft hij het volgende betoogd.
Het witwassen bestaat in het voorhanden hebben van de winstopbrengst van het aan-, en verkochte pand aan de [adres 2] te Arnhem. De valsheid in geschrift (feit 2) geldt als gronddelict voor het witwassen, omdat deze valsheid erop gericht was om te verhullen wat er werkelijk was gebeurd en zo de winst – afkomstig uit de onjuiste aangifte successierecht - buiten hun eigen aangiften inkomstenbelasting te houden. De belastingfraude in de vorm van het aangeven van een te laag bedrag voor het successierecht vormde een wezenlijk onderdeel van het plan om het pand goedkoop in handen te krijgen, om het daarna met winst te verkopen. Daarmee is een bedrag van € 156.000,-, zijnde het bedrag aan niet aangegeven en betaalde successierechten, als afkomstig uit misdrijf, witgewassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het tenlastegelegde gedeelte ‘of enig ander geldbedrag’ nietig te verklaren, omdat volstrekt onduidelijk is op welk ander bedrag dit betrekking zou kunnen hebben.
Inhoudelijk heeft de raadsman verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken nu - kort samengevat - niet bewezen kan worden dat de bedragen van € 199.000,-, van € 80.691,78 (of € 80.691,20) dan wel van € 156.000,- afkomstig zijn van misdrijf. Er is geen belastingfraude gepleegd en ook geen valsheid in geschrift.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is het tenlastegelegde gedeelte ‘en/of een of meer ander(e) geldbedrag(en) althans een of meer geldbedrag(en)’, niet nietig nu, gelet op de tenlastelegging en de inhoud van het dossier, het voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest waartegen hij zich diende te verdedigen.
Voor een bewezenverklaring van dit feit is, ten eerste, nodig dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat een geldbedrag van € 199.000,- en/of van € 80.691,78 dan wel een ander geldbedrag, afkomstig was van het plegen van belastingfraude en/of valsheid in geschrift dan wel van enig ander misdrijf.
Het bedrag van € 199.000,- ziet op de winstopbrengst van [betrokkene] . Hij had de woning destijds immers zelf gekocht voor € 140.000,- en heeft deze later doorverkocht voor
€ 339.000,-. Het bedrag van € 80.691,78 is het bedrag dat op de nota van afrekening aan [betrokkene] vermeld is onder ‘kosten derden’. Daarvan heeft de rechtbank reeds hiervoor bij feit 2 geoordeeld dat deze omschrijving niet als vals kan worden beschouwd en dat dus niet bewezen is dat sprake was van valsheid in geschrift.
Het betoog van de officier van justitie berust op de aanname dat verdachte, samen met anderen, in ieder geval [betrokkene] en [betrokkene] , reeds omstreeks de periode dat de woning voor € 75.000,- werd verkocht aan [betrokkene] het plan had opgevat om de woning met winst te verkopen en deze winst onderling te verdelen. Vlak daarna heeft verdachte makelaar [betrokkene] op [betrokkene] afgestuurd en heeft [betrokkene] namens [betrokkene] een bod van € 150.000,- op de woning uitgebracht. Dit plan kon niet slagen zonder de belastingfraude met het successierecht, want als de juiste waarde vermeld zou zijn in de aangifte, zou volgens de officier van justitie [betrokkene] niet akkoord zijn gegaan en zou de aankoop van het pand voor de veel lagere waarde niet mogelijk zijn geweest.
Zoals hiervoor is overwogen, kunnen op grond van het dossier grote vraagtekens gezet kunnen worden bij de rol die verdachte in het geheel heeft gespeeld. Voor de aanname van de officier van justitie, zoals hiervoor is weergegeven, bevindt zich echter geen bewijs in het dossier.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen, dan wel een ander geldbedrag, afkomstig zijn van enig misdrijf.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat verdachte samen met [betrokkene] geprobeerd heeft [betrokkene] ervan af te brengen het pand niet voor € 75.000,- aan [betrokkene] te verkopen. Daarna heeft verdachte met [betrokkene] en [betrokkene] georganiseerd dat het pand voor € 140.000,- van [betrokkene] / [betrokkene] kon worden gekocht. De winst is weggesluisd via de rekeningen van [betrokkene] en de zwager van verdachte. Toen daarna de Belastingdienst belasting hierover wilde gaan heffen, is op het kantoor van [betrokkene] een vals verhaal verzonnen om die aanslagen van tafel te krijgen. Daarmee is sprake van een gerichtheid op het plegen van valsheid in geschrift, belastingfraude en witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken nu, - kort samengevat - niet gebleken is van enige organisatie met het oogmerk tot het plegen van valsheid in geschrift, belastingfraude en/of witwassen.
Beoordeling door de rechtbank
Om bewezen te kunnen verklaren dat sprake is van deelneming aan een criminele organisatie, is nodig dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank heeft alleen bewezen geacht dat verdachte opzettelijk een te lage waarde van de woning in de aangifte voor recht van successie heeft vermeld. Uit het dossier volgt niet van enige betrokkenheid van anderen daarbij.
Ten aanzien van de bijeenkomst op het kantoor van [betrokkene] waar afspraken zijn gemaakt over het participatie ‘verhaal’ dat naar aanleiding van belastingaanslagen richting de Belastingdienst verteld zou worden en waar ook verdachte en anderen bij aanwezig zijn geweest, geldt dat deze ene bijeenkomst niet gekwalificeerd kan worden als een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, nog daargelaten de vraag of deze bijeenkomst gericht was op het plegen van strafbare feiten, of op het vinden van de meest aantrekkelijke fiscale structuur, waarbij uiteindelijk fiscale overtredingen zijn begaan. Andere bewijsmiddelen voor deelneming aan een criminele organisatie zijn er niet.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 28 juli 2004 tot en met 10 mei 2006, in de
gemeente
(n)Arnhem
en/of Nijmegen,
althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen,opzettelijk een bij de
Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten de aangifte voor Recht van Successie met
betrekking tot de nalatenschap van [benadeelde] , onjuist
en/of onvolledig
heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl
dat feit er toe strekte dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die
onjuistheid
of onvolledigheidhierin bestaan, dat in genoemde aangifte
geen
en/ofeen te laag
althans een onjuist,bedrag omtrent de waarde van de woning
was vermeld / opgegeven / aangegeven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 tot en met 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en dat hij ontzet wordt uit het recht tot het bekleden van het ambt notaris.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de door de notariskamer van het Hof aan verdachte opgelegde schorsing voor 6 maanden in de onderhavige kwestie voor verdachte hard is aangekomen en mede aanleiding is geweest zijn ambt als notaris neer te leggen. De beschuldigingen hebben verdachte ernstig geschaad en ook de aanhouding en inverzekeringstelling hebben diep ingegrepen in zijn persoonlijk leven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 15 april 2015 en op het ter terechtzitting van 17 september 2015 door de officier van justitie overgelegde arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2014 waaruit volgt dat de veroordeling van verdachte door het Hof op 21 december 2012 onherroepelijk is geworden. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat verdachte is veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrift tot een werkstraf voor de duur van 180 uren.
Verdachte heeft, in zijn hoedanigheid van notaris, opzettelijk een te laag bedrag omtrent de waarde van een woning vermeld in een aangifte voor recht van successie met betrekking tot een nalatenschap. Als gevolg hiervan is te weinig belasting geheven.
De Belastingdienst moet er op kunnen vertrouwen dat aangiften die zij krijgt, in het bijzonder die van notarissen, juist zijn. Verdachte heeft niet alleen het vertrouwen van de Belastingdienst, maar ook dat van de erfgenaam, wiens belangen hij als notaris met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen, in ernstige mate beschaamd. Een notaris dient zich onkreukbaar op te stellen en ook als zodanig te handelen. Het in het algemeen in een notaris te stellen vertrouwen is door verdachtes handelen ernstig aangetast.
Verdachte is, voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit, niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voor wat betreft het benadelingsbedrag gaat de rechtbank er van uit dat verdachte, op het moment van invullen van de voorlopige aangifte voor recht van successie, op de hoogte was van het gedane bod van € 150.000,-. Het nadeel betreft 63% van de meerwaarde, zijnde (63% van (€ 150.000,- - € 90.000,-)) = € 37.800,-.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude. Deze geven ten aanzien van een benadelingsbedrag tussen € 10.000,- en € 70.000,-, als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 2 tot 5 maanden of een werkstraf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden. Dit is lager dan geëist, omdat de rechtbank maar één feit bewezen heeft verklaard. De rechtbank houdt verder geen rekening met het feit dat verdachte als notaris geschorst is, nu dit een gevolg van zijn eigen handelen is.
Rekening houdend met een schending van de redelijke termijn, acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Een lagere straf komt, gelet op de ernst van het feit, niet in aanmerking.
Voor een ontzetting uit het recht tot het bekleden van het ambt van notaris ziet de rechtbank op basis van alleen dit feit, geen aanleiding, temeer nu verdachte het ambt al heeft neergelegd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en subsidiair en 3 en 4 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. F.M.A. 't Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de FIOD-ECD, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 47735, gesloten op 9 december 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een schriftelijk bescheid zijnde een verklaring van erfrecht, D-016, p. 925.
3.Een schriftelijk bescheid zijnde een koop-verkoop-overeenkomst, D-027, p. 964.
4.Een schriftelijk bescheid zijnde een akte van levering, D-003, p. 854 t/m 859.
5.Een schriftelijk bescheid zijnde een koop-verkoop-overeenkomst, D-036, p. 985.
6.Een schriftelijk bescheid zijnde een akte van levering, D-004, p. 861 t/m 864.
7.Een schriftelijk bescheid zijnde een koop-verkoop-overeenkomst, D-047, p. 1054.
8.Een schriftelijk bescheid zijnde een akte van levering, D-005, p. 866 t/m 870.
9.Een schriftelijk bescheid zijnde een koopakte, D-057, p. 1086 t/m 1091.
10.Een schriftelijk bescheid zijnde een akte van levering, D-006, p. 872 t/m 876.
11.Een schriftelijk bescheid zijnde een brief van verdachte, D-017, p. 930.
12.Een schriftelijk bescheid zijnde de inhoud van de voorlopige aangifte, D-018, p. 939, 940.
13.Een schriftelijk bescheid zijnde een brief van verdachte, D-017, p. 936.
14.Een schriftelijk bescheid zijnde een brief van de Belastingdienst, D-017, p. 937.
15.Een schriftelijk bescheid zijnde een brief van verdachte, D-018, p. 938.
16.Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van [betrokkene] , p. 502, 1e en 2de alinia en D-023, p. 955 en 956.