ECLI:NL:HR:2001:AB0278
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en kosten van levensonderhoud: cassatie tegen uitspraak Hof
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 januari 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 117.910, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop volgde cassatie door belanghebbende.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbendes zoon, geboren op 11 december 1978, het gehele jaar 1997 bij hem woonde en een particuliere opleiding volgde zonder recht op studiefinanciering. Belanghebbende had geen recht op kinderbijslag en de zoon had een inkomen van ƒ 12.680, met een teruggaaf van inkomstenbelasting van ƒ 1206. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de door belanghebbende opgevoerde kosten van levensonderhoud niet in aanmerking konden worden genomen. Belanghebbende had namelijk een bedrag van ƒ 12.413 aan onderhoudskosten voor zijn zoon opgevoerd, waarvan een aanzienlijk deel was toegerekend aan huisvesting, voedsel, energie en ziektekostenverzekering.
De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van ƒ 160 aan belanghebbende moest vergoeden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de kosten van levensonderhoud niet konden worden erkend, en dat er een nieuw onderzoek moest plaatsvinden, rekening houdend met eerdere jurisprudentie.