ECLI:NL:HR:2000:AA6930

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35396
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over betalingskorting in vennootschapsbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, waarbij aan de belanghebbende, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een betalingskorting was toegekend. De Ontvanger had bij beschikking van 6 maart 1998 geen betalingskorting in aanmerking genomen, wat leidde tot bezwaar van de belanghebbende. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak van de Ontvanger, waarbij een betalingskorting van f 3.808,-- werd toegekend.

De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de Ontvanger het bezwaar tegen het niet verlenen van de betalingskorting niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Hoge Raad stelde vast dat de Invorderingswet 1990 niet voorziet in een voor bezwaar vatbare beschikking voor het verlenen van een betalingskorting. Hierdoor kon de belanghebbende geen bezwaar maken tegen het niet verlenen van de betalingskorting, wat de ontvankelijkheid van het bezwaar beïnvloedde.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De Staatssecretaris werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 29 augustus 2000 uitgesproken door de Hoge Raad, met vermelding van de betrokken rechters en de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 35396
29 augustus 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 mei 1999 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z op de voet van artikel 30 van de Invorderingswet 1990 gegeven beschikking van de Ontvanger inzake invordering.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 6 maart 1998 is geen betalingskorting in aanmerking genomen inzake een aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998, welke beschikking, na daartegen gemaakte bezwaar, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Ontvanger heeft vernietigd en aan belanghebbende alsnog een betalingskorting van f 3.808,-- heeft toegekend. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van ’s Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel van cassatie en ambtshalve
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Met dagtekening 31 januari 1998 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt als bedrag van de aanslag f 332.657,-- en een bedrag van f 4.520,-- als betalingskorting bij betaling ineens; de eerste vervaldag is 28 februari 1998.
Bij een schrijven van 3 februari 1998 heeft belanghebbende verzocht om vermindering van evenvermelde aanslag met f 52.657,-- tot een bedrag van f 280.000,--; voor eerstgenoemd bedrag heeft belanghebbende om uitstel van betaling verzocht, hetgeen door de Ontvanger is verleend.
Op 10 februari 1998 is door de Ontvanger van belanghebbende een bedrag van f 276.192,-- ontvangen, zijnde het evenvermelde bedrag van f 280.000,-- met aftrek van een door belanghebbende herrekende betalingskorting van f 3.808,--.
Bij beschikking van 6 maart 1998 is door de Ontvanger het uitstel van betaling beëindigd omdat op het verzoek om vermindering van de aanslag is beslist. Volgens deze beschikking bedraagt het openstaande bedrag van de aanslag f 3.808,--.
Met dagtekening 14 maart 1998 is door de Inspecteur aan vorenbedoeld verminderingsverzoek tegemoetgekomen.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende aanspraak kan maken op een betalingskorting tot een bedrag van f 3.808,--. Het Hof heeft het geschil ten gunste van belanghebbende beslist. Hiertegen keert zich het middel.
3.3. Ingevolge artikel 30, lid 1, van de Invorderingswet 1990 stelt de ontvanger het bedrag van de betalingskorting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. De Invorderingswet 1990 voorziet echter niet in een voor bezwaar vatbare beschikking waarbij de betalingskorting wordt verleend. Zulks brengt mee dat tegen een besluit van de ontvanger de betalingskorting niet in aanmerking te nemen omdat zijns inziens niet aan de voorwaarde van artikel 27a, lid 1, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 is voldaan, het rechtsmiddel van bezwaar niet openstaat. Bezwaren tegen het niet in aanmerking nemen van de betalingskorting kan de belastingschuldige aanvoeren in verzet, gedaan op de voet van het bepaalde in artikel 17 van de Invorderingswet 1990.
3.4. Gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene had de Ontvanger het bezwaar tegen het niet verlenen van de betalingskorting niet-ontvankelijk moeten verklaren. ’s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het middel kan niet worden behandeld.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten;
vernietigt de uitspraak van de Ontvanger;
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 29 augustus 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.