ECLI:NL:HR:2000:AA6122
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waarde in het economische verkeer van aandelen en de belastingheffing over aanmerkelijk belang
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam over de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 1992. De Hoge Raad behandelt de vraag naar de waarde in het economische verkeer van de aandelen van A B.V. die belanghebbende in bezit had. Belanghebbende had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van f 1.035.483,--, waartegen hij bezwaar had gemaakt. Het Hof had de aanslag verlaagd tot f 715.483,--, maar zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën gingen in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onjuist heeft geoordeeld over de waarde van de aandelen. Het Hof had vastgesteld dat er onzakelijk was gehandeld bij de verkoop van de aandelen aan B B.V. en dat de waarde in het economische verkeer per 31 maart 1992 moest worden vastgesteld. De Hoge Raad stelt dat de waarde van de aandelen niet alleen door de rentabiliteitswaarde mag worden bepaald, maar ook door de intrinsieke waarde, wat in dit geval niet correct is toegepast door het Hof. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage voor verdere behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de waarde van de aandelen A B.V. in goede justitie moet worden vastgesteld, waarbij de intrinsieke waarde en de rentabiliteitswaarde in overweging moeten worden genomen. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de zaak wordt terugverwezen voor een nieuwe beoordeling.