ECLI:NL:HR:2000:AA5409
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Mijnssen
- J. Heemskerk
- O. de Savornin Lohman
- W. Hammerstein
- M. Kop
- Rechtspraak.nl
Cassatie over voorlopige machtiging tot verblijf in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin een voorlopige machtiging werd verleend voor het verblijf van verzoeker in een psychiatrisch ziekenhuis. De Officier van Justitie had op 17 september 1999 een vordering ingediend, vergezeld van een geneeskundige verklaring. De Rechtbank verleende op 25 oktober 1999 de voorlopige machtiging, die inging op diezelfde datum en eindigde op 25 april 2000. Verzoeker, die eerder in behandeling was geweest voor psychische problemen, had in de periode voor de vordering te maken gehad met een psychose en persoonlijkheidsproblematiek. De Rechtbank oordeelde dat er gevaar bestond voor anderen en dat verzoeker gestoord was in zijn geestvermogens.
In cassatie werd door de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en verwijzing naar de Rechtbank. De Hoge Raad beoordeelde de klachten van verzoeker, waaronder de stelling dat de voorlopige machtiging ten onrechte pas op 25 oktober 1999 inging, terwijl hij al sinds 22 september 1999 in bewaring was gesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat de voorlopige machtiging geldig was en dat de termijn begon op de datum van de beschikking. Ook de motiveringsklachten over de geestelijke toestand van verzoeker werden verworpen, omdat de Rechtbank voldoende bewijs had voor haar oordeel dat verzoeker een stoornis had die gevaar veroorzaakte.
De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep en bevestigt de beschikking van de Rechtbank, waarbij de voorlopige machtiging is verleend. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige beoordeling van geestelijke gezondheid in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.