ECLI:NL:HR:2000:AA4920
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van Brunschot
- H. van Vliet
- J. van Amersfoort
- L. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag inkomstenbelasting en de bewijslast bij aandelenbezit
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991. De belanghebbende, X, had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 8.273.184,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag. X stelde dat de aandelen van H B.V. voor rekening en risico van zijn zoon waren, en dat het economische belang van deze aandelen bij zijn zoon lag. Het Hof oordeelde dat X niet had aangetoond dat zijn zoon de aandelen bezat en dat de bewijslast bij hem lag. Het Hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de zoon op 31 juli 1990 de onderneming had overgenomen.
In cassatie werd het middel van X verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de motivering van het Hof voldoende was. Daarnaast vond de Hoge Raad dat het Hof de aanslag niet correct had berekend. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 4.735.184,--, met inachtneming van een belastingvrije som van ƒ 4.660,--. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.