Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 15 april 2014 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 150.000 overgemaakt naar een op naam van [Y] gestelde bankrekening bij [Z] ([buitenland]) ([Z]-rekening). Op 22 oktober 2007 en op 7 november 2007 zijn vanaf deze maatschapsrekening bedragen van
€ 20.000 respectievelijk € 30.000 overgemaakt naar de [buitenlandse] bankrekening.
€ 800.000 overgemaakt op de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van “MTS [vader] EN [eiser]”. Dit betreft een door de [binnenlandse bank] verstrekte tijdelijke lening. Deze lening was, zoals eiser destijds aan de [binnenlandse bank] heeft meegedeeld, bedoeld als voorschot op de definitieve overnamesom in verband met de bedrijfsovername, die op [datum] 2008 notarieel zou worden verleden (zie onder 1.1). Eisers vader trad bij het aangaan van deze lening op als hypotheekgever. De [binnenlandse bank] was in mei 2008 niet op de hoogte van de beleggingen van eiser en zijn vader, noch van het voornemen om ook de onderhavige € 800.000 tijdelijk te gaan beleggen.
belegde en handelde hij in een veilige omgeving. [X] legde ons uit dat we maximaal de helft van het ingelegde geld zouden kunnen verliezen. Het te verwachten rendement volgens [X] zo’n 2 procent per maand zijn. Met aftrek van kosten zou dit in ieder geval netto zo’n 20 procent rendement per jaar opleveren.
€ 631.505.
€ 800.000 ten laste van het resultaat van zijn onderneming mag brengen.
€ 800.000 gefinancierde beleggingen tot eisers ondernemingsvermogen konden worden gerekend, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de vaststaande feiten volgt dat eiser op 29 mei 2008 een bedrag van € 800.000 heeft geleend van de [binnenlandse bank]. Eiser heeft gesteld dat hij de geleende gelden pas per [datum] 2008 hoefde aan te wenden voor de betaling van de overnamesom aan zijn vader en dat er geen sprake is geweest van een betaling van een voorschot op deze overnamesom met deze gelden. Eiser heeft verder gesteld dat hij deze gelden voor eigen rekening en risico via [X] heeft belegd op de onder 1.5 beschreven wijze. De rechtbank gaat veronderstellenderwijs uit van de juistheid van deze door eiser gestelde, maar door verweerder betwiste, feiten. Daarvan uitgaande is beslissend voor de vraag of de door eiser met de lening van de [binnenlandse bank] gefinancierde beleggingen al dan niet tot eisers ondernemingsvermogen kunnen worden gerekend of eiser de beleggingen al dan niet heeft verworven binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming. Binnen bedoeld kader valt niet het investeren in beleggingen voor doeleinden die op zichzelf bezien aan de onderneming vreemd zijn, tenzij sprake is van belegging van tijdelijk overtollige liquide middelen op een zodanige wijze dat redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de aldus belegde middelen tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen zijn (zie HR 15 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2861).