ECLI:NL:HR:1999:AA2691

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Fleers
  • P. Pos
  • M. Beukenhorst
  • A. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op de aan X te Z opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De uitspraak van het Hof dateert van 27 juni 1996. De Hoge Raad beoordeelt in deze procedure de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie.

De Hoge Raad constateert dat een afschrift van de uitspraak van het Hof op 3 juli 1996 aan de partijen is verzonden. Het beroepschrift in cassatie is echter pas op 31 januari 1997 ter griffie van het Hof ontvangen. Dit betekent dat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:24 in verbinding met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, is ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris niet in verzuim is geweest met betrekking tot de indiening van het beroepschrift, maar dat dit niet voldoende is om de niet-ontvankelijkheid te weerleggen.

De Hoge Raad verklaart de Staatssecretaris van Financiën niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie. Daarnaast wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten die de belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het geding in cassatie. De kosten worden vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juni 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie Blijkens een door de Griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 3 juli 1996. Uit een door voornoemde Griffier op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 31 januari 1997 ter griffie van het Hof is ontvangen. Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ingediend binnen de in artikel 6:24 in verbinding met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken. Hetgeen de Staatssecretaris in zijn brief van 31 januari 1997 aan het Hof heeft bericht omtrent de indiening van het beroepschrift in cassatie biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat hij ten aanzien van die indiening niet in verzuim is geweest. De Staatssecretaris dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
2. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
3. Beslissing De Hoge Raad verklaart de Staatssecretaris van Financiën niet-ontvankelijk in zijn beroep in cassatie en veroordeelt hem in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Fleers, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.