ECLI:NL:HR:1998:AA2554

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34191
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • J. van Brunschot
  • M. van Vliet
  • P. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vorming van een voorziening voor toekomstige uitgaven in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 januari 1998. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 76.995,-- had. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

In cassatie werd de vraag behandeld of belanghebbende een voorziening mocht vormen voor toekomstige uitgaven ter ondersteuning van vaste transporteurs. Het Hof had deze voorziening geweigerd, omdat er op 31 december 1994 geen rechtsverhouding bestond die een verplichting tot financiële ondersteuning rechtvaardigde. Bovendien was niet aangetoond dat de uitoefening van de onderneming in dat jaar noodzakelijkerwijs leidde tot uitgaven in de toekomst.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende, die stelden dat het Hof een onjuiste maatstaf had gehanteerd, doel troffen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de feiten zoals vastgesteld door het Hof geen andere conclusie toelieten dan dat de toekomstige betalingen aan de transporteurs niet voortkwamen uit feiten en omstandigheden die zich vóór 31 december 1994 hadden voorgedaan. De Hoge Raad verwerpt uiteindelijk het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ´s-Hertogenbosch van 13 januari 1998 betreffende de haar voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 76.995,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende en haar echtgenoot houden zich in firmaverband bezig met de exploitatie en bemiddeling van het expeditiebedrijf. Zij beschikken zelf niet over een wagenpark, doch besteden het transport uit aan een aantal (vaste) transportondernemingen.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende ten laste van de winst van het onderhavige jaar (1994) een voorziening mag vormen ter zake van een toekomstige solvabiliteitsbijdrage aan vaste transporteurs met als doel hen financieel te ondersteunen, zodat zij kunnen voortbestaan in een markt met steeds verder dalende marges.
3.3. Het Hof heeft de vorming van deze voorziening geweigerd. Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat op 31 december 1994 geen rechtsverhouding bestond, waaruit voor belanghebbende de verplichting kon ontstaan de vaste transporteurs financieel te ondersteunen, en dat belanghebbende voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitoefening van haar onderneming in het onderhavige jaar noodzakelijkerwijze leidt tot uitgaven in de vorm van het financieel ondersteunen van de vaste transporteurs in een volgend jaar.
3.4. In zijn arrest van 26 augustus 1998, nr. 33417, Vakstudie Nieuws 1998, blz. 4365, heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost mag worden gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten en omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan, en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. De klachten, inhoudende dat het Hof aan zijn hiervóór in 3.3 vermelde oordeel een onjuiste maatstaf ten grondslag heeft gelegd, treffen derhalve doel. Zulks kan evenwel niet tot cassatie leiden, nu de door het Hof vastgestelde feiten geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat genoemde toekomstige betalingen aan vaste transporteurs hun oorsprong niet vinden in feiten en omstandigheden die zich in de periode vóór 31 december 1994 hebben voorgedaan.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.