ECLI:NL:HR:1997:AA3219
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van der Linde
- C. de Moor
- M. van der Putt-Lauwers
- J. Meij
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en economische activiteiten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de commanditaire vennootschap X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode van 1 januari 1987 tot en met 1 maart 1991. De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 15 maart 1995, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële uitspraak over de interpretatie van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Het Hof van Justitie heeft op 6 februari 1997 geoordeeld dat het enkele in eigendom verwerven en houden van obligaties, die niet dienstbaar zijn aan enige andere ondernemingsactiviteit, niet kan worden aangemerkt als economische activiteiten die belastingplichtigheid verlenen.
De Hoge Raad beoordeelt vervolgens de middelen van cassatie die zich richten tegen het oordeel van het Hof dat het verwerven en houden van obligaties niet als een economische activiteit kan worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de middelen falen, aangezien de verklaring voor recht van het Hof van Justitie duidelijk maakt dat dergelijke activiteiten niet onder de definitie van belastingplichtige vallen. Dit betekent dat de commanditaire vennootschap X niet kan worden aangemerkt als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en derhalve geen recht heeft op teruggaaf van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
De Hoge Raad oordeelt verder dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de commanditaire vennootschap X, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.