ECLI:NL:HR:2004:AP4378

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39249
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • L. Monné
  • A.R. Leemreis
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerendezaakbelastingen en cultuurgrondvrijstelling in het kader van substraatteelt

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op navorderingsaanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 1998. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd door de gemeente Pijnacker-Nootdorp, naar aanleiding van het genot krachtens zakelijk recht en het gebruik van de onroerende zaak aan de a-straat 1 te Z. De heffingsgrondslag voor deze aanslagen bedroeg ƒ 665.000. Na bezwaar tegen deze aanslagen heeft de directeur van de sector Middelen a.i. de aanslagen gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof.

Het Gerechtshof heeft op 22 januari 2003 de uitspraak gedaan dat het beroep van belanghebbende ongegrond was. Deze uitspraak is later door de Hoge Raad vernietigd op 22 maart 2002, met verwijzing naar het Gerechtshof voor verdere behandeling. Het Hof heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van een beleid van de gemeente om de cultuurgrondvrijstelling toe te passen in gevallen van substraatteelt, ondanks eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Dit oordeel is door de Hoge Raad in cassatie bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het oordeel van het Hof feitelijk van aard is en niet op juistheid kan worden getoetst in cassatie.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het middel van belanghebbende faalt, zowel wat betreft de stelling over het beleid van de gemeente als de argumenten die tegen de uitspraak van het Hof zijn ingebracht. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 juni 2004.

Uitspraak

Nr. 39.249
25 juni 2004
AB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 januari 2003, nr. P02/01756, betreffende na te melden navorderingsaanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Navorderingsaanslagen en bezwaar
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1998 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, twee op één aanslagbiljet verenigde navorderingsaanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Pijnacker (hierna: de Gemeente) opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 665.000, welke navorderingsaanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de directeur van de sector Middelen a.i. (hierna: de Directeur) zijn gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Directeur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De uitspraak van dit hof van 7 september 2000 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2002, nr. 36623, BNB 2002/158, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het Hof heeft geoordeeld (onderdeel 5.6 van de bestreden uitspraak) dat van een beleid van de Gemeente om in gevallen van substraatteelt ook na het arrest van de Hoge Raad van 24 september 1997 (BNB 1997/387) nog de cultuurgrondvrijstelling toe te passen geen sprake was, en dat uit de stukken integendeel blijkt dat de onderhavige aanslagen juist voortkomen uit het beleid van de Gemeente het arrest voortaan tot richtsnoer te nemen. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het behoefde geen nadere motivering en is niet onbegrijpelijk. Voorzover het middel dit oordeel bestrijdt, faalt het derhalve.
4.2. Het middel bouwt voor het overige slechts voort op de stelling dat de Gemeente ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslagen, na het evenvermelde arrest van de Hoge Raad, nog wel het beleid voerde om in gevallen van substraatteelt de cultuurgrondvrijstelling toe te passen. Die stelling is echter, gelet op 's Hofs hiervoor in 4.1 vermelde, tevergeefs door belanghebbende bestreden, oordeel, onhoudbaar, zodat het middel ook voor het overige faalt.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2004.