ECLI:NL:GHSHE:2025:94

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.349.726_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek van verzoekster tegen de rechters van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, naar aanleiding van haar hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het verzoek tot wraking is ingediend op 6 januari 2025 en is op 8 januari 2025 ter griffie van het hof ontvangen. De wrakingskamer heeft op 10 januari 2025 de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gehouden, waarbij verzoekster niet aanwezig was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet in behandeling kan worden genomen, omdat het niet voldoet aan de eisen van de wet. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechters is en dat het verzoek niet duidelijk is geformuleerd. De wrakingskamer heeft het verzoek buiten behandeling gesteld en bepaald dat een volgend verzoek op dezelfde gronden niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
Zaaknummer: 200.349.726/01
Datum beslissing: 10 januari 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek, gedateerd 6 januari 2025, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ingekomen ter griffie van het hof op 8 januari 2025, in de belastingzaken met nummer [nummer], in hoger beroep aanhangig bij dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoekster],
wonend in [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door haar gemachtigde [gemachtigde],
strekkende tot wraking van zowel “de voorgestelde rechter” als aanvullend de “wrakingskamer als geheel”.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoekster heeft bij het hof hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3501. De zaken zijn vervolgens bij de belastingkamer van dit hof ingeschreven onder het nummer [nummer].
1.2.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft het hof verzoekster opgeroepen voor de mondelinge behandeling van haar hoger beroep op 10 januari 2025. In die brief is de samenstelling van de behandelend kamer, te weten mr. M. Harthoorn, mr. drs. T.A. Gladpootjes en mr. M.E. Smorenburg (hierna tezamen te noemen: de raadsheren van de belastingkamer), vermeld.
1.3.
Verzoekster heeft bij brief van 19 november 2024 ter griffie van dit hof verzocht de wraking van mr. Gladpootjes. Mr. Gladpootjes heeft laten weten dat hij niet in de wraking berust. De wrakingskamer heeft verzoekster medegedeeld dat de behandeling van het wrakingsverzoek zal plaatsvinden op 25 november 2024. Verzoekster heeft voorafgaand aan de zitting laten weten dat zij die dag andere verplichtingen had en heeft gevraagd om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek. Dit verzoek is door de wrakingskamer afgewezen. De wrakingskamer heeft op 25 november 2024 het wrakingsverzoek mondeling behandeld. Mr. Gladpootjes is ter mondelinge behandeling verschenen. Verzoekster is niet verschenen. De wrakingskamer heeft op 28 november 2024 uitspraak gedaan en verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
1.4.
Bij op 8 januari 2025 ter griffie van dit hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster wraking verzocht van zowel “de voorgestelde rechter” als aanvullend de “wrakingskamer als geheel”. Mr. Gladpootjes heeft op 9 januari 2025 per e-mail laten weten dat hij niet in de wraking berust. Mrs. Harthoorn en Smorenburg hebben per e-mail van 9 januari 2025 laten weten dat het wrakingsverzoek niet op hen ziet en dat zij daarom niet ter mondelinge behandeling zullen verschijnen.
1.5.
Op 9 januari 2025 zijn verzoekster en de raadsheren van de belastingkamer per mail geïnformeerd dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 10 januari 2025 om 10:00 uur zal plaatsvinden. De griffier van de wrakingskamer heeft verzoekster tevens op 9 januari 2025 om 13:15 uur telefonisch op de hoogte gebracht van de mondelinge behandeling. De inspecteur van de Belastingdienst is via Mijn Rechtspraak over de mondelinge behandeling geïnformeerd.
1.6.
Verzoekster heeft het secretariaat van de wrakingskamer op 9 januari 2025 om 21:20 uur per e-mail bericht dat zij de uitnodiging die via Zivver is verzonden niet kon openen. Het secretariaat heeft de uitnodiging opnieuw per reguliere mail verzonden op 10 januari 2025 om 7:39 uur.
1.7.
Verzoekster heeft op 10 januari 2025 om 9:15 uur per e-mail verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft dit verzoek afgewezen (zie verder onder 2.3 en 2.4).
1.8.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter mondelinge behandeling op 10 januari 2025 behandeld. Daarbij is mr. Gladpootjes verschenen. Verzoekster is niet verschenen.
1.9.
Na sluiting van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat uiterlijk op 10 januari 2025 om 13:00 uur uitspraak op het wrakingsverzoek zal worden gedaan.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

Vooraf
2.1.
Het wrakingsverzoek is – anders dan in de uitnodiging stond vermeld – behandeld door de raadsheren mrs. M.G.W.M. Stienissen, C.N.M. Antens en S.V. Pelsser. Wegens zwaarwegende omstandigheden gelegen aan de zijde van mr J.W. van Rijkom is hij vervangen door mr. S.V. Pelsser.
2.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [gemachtigde] als gemachtigde van verzoekster optreedt in de belastingzaak en dat [gemachtigde] daarom ook in deze procedure wordt aangemerkt als haar gemachtigde.
2.3.
Verzoekster heeft op 10 januari 2025 om 9:15 uur verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling wegens de slechte weersomstandigheden. Zij heeft verzocht om een andere zittingsdatum te bepalen ergens in het voorjaar van 2025.
2.4.
De wrakingskamer heeft het uitstelverzoek afgewezen om navolgende redenen. Verzoekster is bij brief van 24 oktober 2024 uitgenodigd om de mondelinge behandeling van de hoofdzaak bij te wonen op 10 januari 2025 om 10:00 uur. Verzoekster was zodoende ruim op tijd op de hoogte dat zij op 10 januari 2025 om 10:00 uur een mondelinge behandeling zou hebben bij het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. Daarnaast heeft de griffier van de wrakingskamer telefonisch aan de gemachtigde vermeld dat het wrakingsverzoek op 10 januari 2025 om 10:00 uur zal worden behandeld. Verder is verzoekster via het mailadres, waarmee zij de wrakingskamer op 7 december 2024 heeft gemaild, op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling. Vervolgens heeft verzoekster op 9 januari 2025 om 21:20 uur per e-mail laten weten dat zij de mail van 9 januari 2025 niet kon openen. Het secretariaat van de wrakingskamer heeft de uitnodiging vervolgens opnieuw gestuurd via reguliere mail op 10 januari 2025 om 7:39 uur. Verzoekster heeft op 10 januari 2025 om 9:15 uur gemaild dat zij niet op de zitting aanwezig kan zijn wegens de slechte weersomstandigheden. De wrakingskamer is van oordeel dat er – ondanks dat het KNMI code geel heeft afgegeven – geen sprake is van dermate slechte weersomstandigheden dat verzoekster redelijkerwijs niet ter mondelinge behandeling aanwezig kan zijn. Vervoer per auto of trein was in de ochtend van 10 januari 2025 mogelijk. Daarnaast is het uitstelverzoek op een dusdanig laat tijdstip gedaan dat de tijdige komst van verzoekster en haar gemachtigde niet meer mogelijk zou zijn geweest. Het uitstelverzoek is daarom afgewezen.
Juridisch kader
2.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, lid 1, Awb moet het verzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.6.
Verzoekster heeft een verzoek tot wraking van ‘de wrakingskamer als geheel’ ingediend, omdat er, zo begrijpt het hof, geen bezwaar of beroep openstaat tegen de beslissing van de wrakingskamer. Verzoekster is van mening dat de raadsheren van de wrakingskamer er verstandig aan zouden doen om zich te verschonen dan wel de zaak door te verwijzen naar een ander hof.
2.7.
Als uitgangspunt geldt dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt artikel 8:18, lid 1, Awb: “het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk ter zitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht, geen zitting heeft.” [1] Dit uitgangspunt neemt echter niet weg dat zich uitzonderlijke gevallen kunnen voordoen waarin als gevolg van hetzij herhaalde wrakingsverzoeken, hetzij evident niet als wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 en 8:16 Awb aan te merken verzoeken, de rechter de bevoegdheid heeft te bepalen dat zo’n (wrakings)verzoek niet in behandeling wordt genomen. De belangen van een goede procesorde en van een goede en tijdige rechtspleging in belastingzaken, prevaleren in een dergelijk geval boven het hiervoor genoemde algemene uitgangspunt. Dat uitgangspunt brengt wel mee dat een rechter in zijn algemeenheid met terughoudendheid toepassing geeft aan de bevoegdheid een (wrakings)verzoek niet in behandeling te nemen. [2] Om de navolgende redenen maakt de wrakingskamer in dit geval gebruik van deze bevoegdheid.
2.8.
Onvoldoende duidelijk is op welke rechter(s) het verzoekschrift precies ziet en welke raadsheren verzoekster precies beoogt te wraken. Voor zover het betrekking heeft op andere personen dan de rechter(s) die betrokken zijn bij de behandeling van de hoofdzaak of die deel uitmaken van de (eerste of huidige tweede) wrakingskamer, is onmiskenbaar geen sprake van een wrakingsverzoek in de zin van de wet en voorziet de wet niet in een wrakingsmogelijkheid. Voor zover het betrekking heeft op rechter(s) die betrokken zijn bij de behandeling van de hoofdzaak of die deel uitmaken van de eerste of huidige tweede wrakingskamer, kunnen alleen tegen mogelijk (de persoon van) specifiek mr. Gladpootjes gerichte bezwaren worden ingelezen. Er is niets vermeld waaruit kan volgen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de beide andere behandelend rechter(s) in de hoofdzaak dan wel de rechters in een wrakingskamer schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Vrijwel alle in het verzoekschrift opgeworpen bezwaren zijn van organisatorische en procedurele aard en/of van algemene strekking en kunnen niet leiden tot de conclusie dat specifiek (een van) de betrokken rechters ten aanzien van juist verzoekster vooringenomen is en ook niet dat daarvoor een gerechtvaardigde vrees bestaat. Dat verzoekster het niet eens is met de beslissing van de wrakingskamer van 28 november 2024 en daartegen geen cassatie heeft kunnen instellen, is onvoldoende om als motivering van een wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 8:15 Awb te kunnen dienen.
2.9.
Wat de hoofdzaak betreft blijkt bovendien niet althans niet voldoende of alleen mr. Gladpootjes dan wel de hele zetel wordt gewraakt. Voor zover is beoogd mr. Gladpootjes voor de tweede keer te wraken, is op het eerdere wrakingsverzoek in dezelfde belastingzaak door de wrakingskamer bij beslissing van 28 november 2024 beslist en worden nu geen relevante feiten of omstandigheden voorgedragen die nieuw zijn of pas na het eerste verzoek bekend zijn geworden. De enkele omstandigheid dat mr. Gladpootjes in het verleden vaker is gewraakt, is volstrekt onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zijn rechterlijke onpartijdigheid daardoor bij de behandeling van de hoofdzaak van verzoekster schade zou kunnen lijden of dat daarvoor een gerechtvaardigde vrees bestaat.
Voor zover bezwaren worden geuit tegen rechterlijke beslissingen in de algemene belastingrechtspraak, brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking, omdat wraking geen verkapt rechtsmiddel is.
2.10.
Voor zover de wraking ziet op de wrakingskamer blijkt niet of het de eerste wrakingskamer of de huidige tweede wrakingskamer betreft. Voor zover het betrekking heeft op de eerste wrakingskamer en/of rechters daarvan, voorziet de wet niet in een wrakingsmogelijkheid nadat deze al een uitspraak heeft gewezen. De wet voorziet ook niet in een wraking van de griffier, zodat onmiskenbaar geen sprake is van een wrakingsverzoek in de zin van de wet voor zover de griffier van de eerste wrakingskamer wordt bedoeld.
2.11.
Dit alles bij elkaar brengt mee dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het op 6 januari 2025 gedateerde verzoekschrift dat op 8 januari 2025 is ingekomen, geen wrakingsverzoek in de zin van de wet betreft, zodat het verzoek op die grond buiten behandeling kan blijven. Ook voor zover het verzoekschrift nog kan zien op specifiek de voorzitter van de eerste wrakingskamer die ook deze tweede wrakingskamer voorzit, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten, gezien het voorgaande en omdat sprake is van opeenstapelende verzoeken en evident misbruik van recht.
2.12.
De wrakingskamer zal bepalen dat het verzoekschrift buiten behandeling blijft. Met deze beslissing kan het geding in de belastingzaak worden voortgezet. Nu sprake is van misbruik zal de wrakingskamer ook bepalen dat een volgend wrakingsverzoek dat op dezelfde gronden wordt gedaan, niet in behandeling wordt genomen.

3.De beslissing

Het hof (de wrakingskamer):
  • stelt het op 6 januari 2025 gedateerde verzoekschrift buiten behandeling;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek dat op dezelfde gronden wordt gedaan in de zaak met nummer [nummer] niet in behandeling zal worden genomen;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de inspecteur van de Belastingdienst en de raadsheren van wie wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 10 januari 2025 door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. C.N.M. Antens en mr. S.V. Pelsser, leden, bijgestaan door mr. E. Royakkers, griffier.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.G.W.M. Stienissen

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, r.o. 4.7.
2.Vergelijk Hoge Raad 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370, r.o. 2.6.