ECLI:NL:GHSHE:2025:741

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
24/935
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening buitenlandse bronbelasting en schending van artikel 63 VWEU

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juni 2024. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2015, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een belastingrente in rekening heeft gebracht. Belanghebbende ontving dividenden uit Spanje en België, waarbij meer bronbelasting was ingehouden dan toegestaan volgens de belastingverdragen met Nederland. De inspecteur verleende voorkoming van dubbele belasting, maar belanghebbende stelde dat zij recht had op een hoger bedrag aan voorkoming en dat Nederland artikel 63 VWEU had geschonden. Het hof oordeelde dat de inspecteur op juiste wijze voorkoming van dubbele belasting had verleend en dat er geen schending van artikel 63 VWEU was. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/935
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 7 juni 2024, nummer BRE 22/5533, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor het jaar 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 2015 dividenden uit Spanje en België ontvangen. Spanje en België hebben meer bronbelasting ingehouden dan waar zij ingevolge de toepasselijke belastingverdragen met Nederland toe gerechtigd zijn. [1] De inspecteur heeft overeenkomstig het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (hierna: BvdB 2001) rekening gehouden met 15% aftrek elders belast. Belanghebbende heeft over het meerdere niet om teruggaaf verzocht bij de Spaanse en Belgische fiscale autoriteiten. De cijfermatige uitwerking is als volgt:
Land
Dividend
Voorkoming door Nederland
Ingehouden
in het bronland
Terugontvangen
uit het bronland
Verschil
België
€ 6.200
€ 930
€ 1.550
€ Nihil
-€ 620
Spanje
€ 2.410
€ 362
€ 482
€ Nihil
-€ 120
2.2.
De inspecteur heeft tot een bedrag van € 2.153 voorkoming van dubbele belasting verleend. [2] Dit bedrag is bepaald met toepassing van artikel 36, lid 2, letter b, BvdB 2001 (tweede limiet). Toepassing van artikel 36, lid 2, letter a, BvdB 2001 (eerste limiet) zou tot een voorkoming van € 1.291 + € 4.609 (voortgewentelde bronheffing) = € 5.900 leiden. Bij beschikking van 8 januari 2018 is het bedrag aan voort te wentelen bronheffing vastgesteld op € 3.747.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan voorkoming van dubbele belasting ter zake van de in België en Spanje ingehouden bedragen aan bronbelasting over de dividenden. In het bijzonder is in geschil of sprake is van schending van artikel 63 VWEU (vrijheid van kapitaalverkeer).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende, die fiscaal inwoner is van Nederland, heeft in het onderhavige jaar dividenden ontvangen uit Spanje en België. Op grond van de met die landen gesloten belastingverdragen is Nederland bevoegd om belasting te heffen over deze dividenden. Spanje en België zijn als bronstaat eveneens bevoegd om belasting te heffen, maar die heffing mag niet meer zijn dan 15% van het bruto-bedrag van de dividenden.
4.2.
Nederland verleent voorkoming van dubbele belasting overeenkomstig de nationale regeling, namelijk het BvdB 2001. Voor zover in Spanje en België meer bronheffing heeft plaatsgevonden dan de toegestane 15%, kan het meerdere worden teruggevraagd in die landen. De wijze waarop dat moet gebeuren is aan die landen en daar heeft Nederland geen zeggenschap over. Een en ander is voor de situatie met Spanje vastgelegd in het Protocol bij het belastingverdrag met Spanje, ‘VI. Ad Artikelen 10, 11 en 12’ en voor de situatie met België vastgelegd in het Protocol bij het belastingverdrag met België, ‘13. Met betrekking tot artikel 10, artikel 11 en artikel 12’.
4.3.
Het hof is van oordeel dat de inspecteur op de juiste wijze voorkoming van dubbele belasting heeft verleend overeenkomstig de bepalingen van de betreffende belastingverdragen en het BvdB 2001.
4.4.
Belanghebbende meent dat – gelet op de aan de teruggaafprocedure verbonden kosten – sprake is van een belemmering van de vrijheid van kapitaalverkeer (artikel 63 VWEU).
4.5.
Het hof is van oordeel dat van de zijde van Nederland geen sprake is van schending van artikel 63 VWEU. Zo er al sprake is van een belemmering van het vrije kapitaalverkeer dan ligt dat besloten in de teruggaafprocedure in de landen waaruit de dividenden afkomstig zijn en wordt dit niet veroorzaakt door Nederland. Alsdan ligt het in de rede dat belanghebbende de door haar veronderstelde schending van artikel 63 VWEU aanhangig maakt in Spanje en België, omdat die staten kennelijk de belemmeringen opwerpen. [3] Het hof merkt overigens op dat anders dan belanghebbende stelt, het enkele feit dat teruggaafprocedures vaak omslachtig, duur en langdurig zijn, nog niet impliceert dat sprake is van een schending van artikel 63 VWEU. Een en ander neemt niet weg dat een snellere en efficiënte manier om teruggaaf van teveel ingehouden bronbelasting terug te vragen, wenselijk is. Daartoe dient de EU-Richtlijn van 10 december 2024, betreffende een snellere en veiligere vermindering van te veel ingehouden bronbelasting. [4] Een en ander kan echter niet leiden tot de conclusie dat de inspecteur verplicht zou zijn om een hogere voorkoming van dubbele belasting te verlenen dan hij heeft gedaan. Het hof ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, C.W.M.M. Verkoijen en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van J.H.M. van Ooijen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
J.H.M. van Ooijen T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 1971, 144 (artikel 10, lid 2) respectievelijk Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Trb. 2001, 136 (artikel 10, lid 2).
2.Artikel 36, lid 2, letter b, BvdB 2001: 25% x € 8.610 = € 2.153.
3.Zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3653. Het tegen die uitspraak ingestelde cassatieberoep is bij arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:581 ongegrond verklaard.
4.Richtlijn EU 2025/50, PB L, 2025/50.