ECLI:NL:GHSHE:2025:737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
23/897
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaak in faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een winkelruimte, die in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) door de heffingsambtenaar was vastgesteld. De belanghebbende, een B.V. die in staat van faillissement was verklaard, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde en was in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het hof. Echter, de curator van de failliete B.V. heeft aangegeven het hoger beroep niet te willen overnemen, en de heffingsambtenaar heeft verzocht om ontslag van instantie. Het hof heeft de belangen van de heffingsambtenaar en de belanghebbende afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek om ontslag van instantie moest worden toegewezen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de gevolgen van faillissement voor de procesgang en de rol van de curator in dergelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/897
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 mei 2023, nummer BRE 21/1531 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , heeft in een brief van 24 januari 2025 aan de griffier van het hof bericht dat zij een uitnodiging voor de zitting had ontvangen, maar dat zij gezien het faillissement van belanghebbende niet meer gemachtigd is.
1.6.
De curator van belanghebbende (hierna: de curator) heeft in een e-mail van 17 februari 2025 aan de griffier van het hof geschreven dat hij niet wenst over te gaan tot overneming van het geding.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft in een bericht van 21 februari 2025 aan de griffier van het hof geschreven niet te zullen verschijnen op de zitting en in een bericht van 24 februari 2025 verzocht om ontslag van instantie.
1.8.
De griffier van het hof heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verzoek om ontslag van instantie. De curator heeft hierop in een e-mail van 25 februari 2025 opnieuw aan de griffier van het hof geschreven dat hij niet ter zitting zal verschijnen en de procedure niet wenst voort te zetten.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2025 in ’s-Hertogenbosch. De curator, belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn niet verschenen.
1.10.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was huurder van de onroerende zaak, een winkelruimte met een oppervlakte van 1.746 m2, op de eerste verdieping van een verzamelgebouw uit 1970.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 2.971.000 en de aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker voor het jaar 2020 is vastgesteld op € 5.122. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.
2.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld, dat is door de rechtbank ongegrond verklaard.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 juni 2023 hoger beroep ingesteld.
2.5.
Belanghebbende is op 6 december 2023 door de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de WOZ-waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de WOZ-waarde naar € 2.560.000.
3.3.
De heffingsambtenaar heeft verzocht om ontslag van instantie.

4.Gronden

Faillissement
4.1.
Het faillissement van belanghebbende is uitgesproken op 6 december 2023. Partijen zijn op 25 juli 2024 uitgenodigd om te verschijnen op een zitting op 20 december 2024. De zitting is wegens organisatorische redenen uitgesteld. Partijen zijn vervolgens op 12 december 2024 uitgenodigd te verschijnen op een zitting op 28 februari 2025. Dit betekent dat partijen na de faillietverklaring van belanghebbende zijn uitgenodigd voor een zitting, zodat artikel 8:22, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is, waarin wordt verwezen naar artikel 27 Faillissementswet (hierna: Fw).
Ontslag van instantie
4.2.
De curator heeft de griffier van het hof schriftelijk bericht dat hij niet wenst over te gaan tot overneming van het geding. De heffingsambtenaar heeft vervolgens gebruik gemaakt van het recht om ontslag van instantie te vragen (artikel 27, lid 2, Fw). Als dat verzoek wordt toegewezen, dan wordt het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Bij de beoordeling van het verzoek om ontslag van instantie dient het hof het belang van de heffingsambtenaar bij een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep af te wegen tegen het belang van belanghebbende bij het verkrijgen van een beslissing op het materiële geschil zoals dat door haar aan de rechter is voorgelegd. [1]
4.4.
Het hof heeft met het oog op deze belangenafweging belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zich over het verzoek van de heffingsambtenaar uit te laten. De curator heeft hierop in een e-mail van 25 februari 2025 opnieuw aan de griffier van het hof geschreven dat hij niet ter zitting zal verschijnen en de procedure niet wenst voort te zetten. Het hof gaat ervan uit dat de curator dit mede namens belanghebbende heeft geschreven. Al zou hierover anders geoordeeld moeten worden, dan nog geldt het volgende. Belanghebbende is niet ter zitting van het hof verschenen en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om ontslag van instantie. Van redenen voor belanghebbende om de procedure buiten bezwaar van de boedel voort te zetten is dan ook niet gebleken. Het belang van de heffingsambtenaar bij een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep weegt dan ook zwaarder dan het belang van belanghebbende om een beslissing van het hof te verkrijgen over de WOZ-waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 en de aanslag onroerendezaakbelastingen gebruiker voor het jaar 2020 van € 5.122.
4.5.
Het hof wijst het verzoek van de heffingsambtenaar om ontslag van instantie daarom toe. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, J.M. van der Vegt en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
F. Marcolina M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 6 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8099.