ECLI:NL:GHSHE:2025:67

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
23/1554 tot en met 23/1556
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen forensenbelasting en hoofdverblijf in de gemeente Vlissingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020 tot en met 2022, opgelegd aan de belanghebbende door de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen. De belanghebbende, eigenaar van een appartement in [woonplaats], heeft niet kunnen aantonen dat hij daar zijn hoofdverblijf had. De heffingsambtenaar stelde dat de belanghebbende meer dan 90 dagen per jaar een gemeubileerde woning beschikbaar hield zonder hoofdverblijf in de gemeente. De rechtbank had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, en het hof bevestigde dit oordeel. Het hof oordeelde dat de combinatie van een laag energieverbruik en het uitgavenpatroon van de belanghebbende erop wijst dat zijn hoofdverblijf niet in [woonplaats] was. De belanghebbende had onvoldoende objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen aangedragen om zijn standpunt te onderbouwen. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1554 tot en met 23/1556
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 oktober 2023, nummers BRE 21/838, 22/587 en 23/620, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aanslagen forensenbelasting voor de jaren 2020 tot en met 2022 opgelegd aan belanghebbende (hierna tevens: de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een woning gelegen aan [adres 1] 586 in [woonplaats] (hierna: de woning). De woning betreft een appartement met energielabel B en een oppervlakte van 127 m2. Belanghebbende staat in de jaren 2020 tot en met 2022 in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op het adres van de woning. Belanghebbende is tevens eigenaar van een woning gelegen aan [adres 2] 16 in [plaats] .
2.2.
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote] (hierna: de echtgenote). De echtgenote staat in de jaren 2020 tot en met 2022 in de BRP ingeschreven op het adres in [plaats] . Zij had daar haar hoofdverblijf.
2.3.
Het gas-, elektriciteits- en waterverbruik van de woning bedroeg in de jaren 2020 tot en met 2022:
Jaar
Gas
Elektriciteit
Water
2020
233 m3
750 kWh
14 m3
2021
267 m3
854 kWh
18 m3
2022
203 m3
787 kWh
20 m3
De door de heffingsambtenaar gehanteerde Nibud-normen in de jaren 2020 tot en met 2022 zijn als volgt:
Jaar
Elektriciteit [2]
Water [3]
2020
990 m3
1.850 kWh
46 m3
2021
920 m3
1.810 kWh
46 m3
2022
800 m3
1.800 kWh
46 m3
Deze normen gelden voor appartementen en voor wat betreft het elektriciteits- en watergebruik voor éénpersoonshuishoudens.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft voor de woning de volgende aanslagen forensenbelasting opgelegd:
Zaaknummer
Belastingjaar
Aanslagnummer
Dagtekening
Bedrag
23/1554
2020
[aanslagnummer 1]
30-09-2020
€ 894,28
23/1555
2021
[aanslagnummer 2]
30-09-2021
€ 907,67
23/1556
2022
[aanslagnummer 3]
30-06-2022
€ 921,29
2.4.
Belanghebbende heeft steeds bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren steeds ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen eveneens ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslagen.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 223, lid 1 en lid 3, Gemeentewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
‘1. Er kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben (…) er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
(…)
3. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.’
Artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting Vlissingen 2020 luidt als volgt:

Artikel 2. Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
2. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.’
De tekst van artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting [woonplaats] 2021 en van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting [woonplaats] 2022 is gelijkluidend aan de tekst van artikel 2 van de Verordening voor het belastingjaar 2020.
4.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende in 2020, 2021 en 2022 meer dan 90 dagen per jaar voor zichzelf of zijn gezin de (gemeubileerde) woning beschikbaar hield. Het geschil is daarom beperkt tot de vraag waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft: in de woning in [woonplaats] , dan wel elders. De vraag of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt beoordeeld naar de omstandigheden en niet alleen aan de hand van de inschrijving in de BRP. Bepalend is waar zich het middelpunt van iemands leven bevindt. Daarbij rust in beginsel op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van het belastbare feit wordt voldaan.
4.3.
De rechtbank heeft omtrent de vraag waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“4.5. (…) Of iemand in een gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. De omstandigheden en feiten moeten uitwijzen met welke gemeente belanghebbende de sterkste band had om aan te merken als hoofdverblijf. Uit jurisprudentie
[voetnoot 1: Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354]blijkt dat ten aanzien van het begrip ‘hoofdverblijf’ een afwijkende bewijslastverdeling geldt. In beginsel rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit door aannemelijk te maken dat de woning in de gemeente [woonplaats] niet het hoofdverblijf was van belanghebbende. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt echter met zich mee dat een afwijkende verdeling van die bewijslast geldt, omdat het gaat over het aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt. De heffingsambtenaar zou anders immers een negatief bewijs moeten leveren, hetgeen, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onmogelijk is. In de jurisprudentie wordt dan ook aangenomen dat in het onderhavige geval belanghebbende de meest aangewezen partij is om aannemelijk te maken dat hij zijn hoofdverblijf in de jaren 2020, 2021 en 2022 in de gemeente [woonplaats] had. Dat dient belanghebbende door middel van objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen te doen.
4.6.
De enkele inschrijving in de BRP is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om te concluderen dat het hoofdverblijf van belanghebbende zich in [woonplaats] bevindt. Uit de andere door belanghebbende aangedragen omstandigheden, waaronder de inschrijving bij de huisarts, de overgelegde bonnetjes en bankafschriften met pintransacties en de afrekeningen van zijn gas-, elektriciteit- en waterverbruik kan de rechtbank evenmin afleiden dat het middelpunt van het leven van belanghebbende in [woonplaats] was gelegen. Uit de door belanghebbende overgelegde bonnetjes en bankafschriften is gebleken dat de uitgaven zich steeds concentreren rondom enkele dagen.
4.7.
Daarnaast neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat belanghebbende een zeer laag gas- en elektriciteit- en waterverbruik had in de jaren 2020, 2021 en 2022. Weliswaar heeft belanghebbende een verklaring voor zijn lage verbruik gegeven, maar die verklaring acht de rechtbank onvoldoende. De algemene verbruikscijfers van voorzieningen die in de woning aanwezig zijn en met name belanghebbendes eigen verklaring van de frequentie van het gebruik van die voorzieningen waarop de berekeningen van belanghebbende zijn gestoeld, zijn geen objectieve en verifieerbare bewijsmiddelen. De heffingsambtenaar heeft daarnaast overtuigend aangetoond dat de berekeningen niet passen bij algemeen geaccepteerde Nibud-normen, rekening houdend met de omstandigheden van het geval en met name niet stroken met het werkelijke gas, elektriciteit- en waterverbruik.
4.8.
Gelet op voorgaande overwegingen volgt de rechtbank daarom het standpunt van de heffingsambtenaar dat de combinatie van het rond enkele dagen gecentreerde uitgavenpatroon en het zeer lage gas-, elektriciteit- en waterverbruik maakt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning zijn hoofdverblijf was. Dit betekent dat belanghebbende voor de jaren 2020, 2021 en 2022 terecht als belastingplichtige voor de forensenbelasting is aangemerkt.”
4.4.
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Gelet op hetgeen in hoger beroep door belanghebbende is aangevoerd, voegt het hof aan dit oordeel het volgende toe. Belanghebbende heeft tijdens de zitting van het hof toegelicht dat hij en zijn echtgenote een LAT-relatie hebben en dat hij regelmatig – één keer in de twee weken – naar [plaats] gaat om bij zijn echtgenote te zijn. Hij blijft daar dan minimaal één nacht, onder meer om met zijn echtgenote te eten en om aldaar gebruik te maken van hun wasmachine, droger en strijkijzer. De woning in [woonplaats] heeft niet de beschikking over een wasmachine en droger. Ook heeft belanghebbende toegelicht dat hij en zijn echtgenote beschikken over één auto die zowel door hem als zijn echtgenote wordt gebruikt en over een caravan die in [plaats] gestald staat. Met die caravan gaan belanghebbende en zijn echtgenote samen op vakantie. Voorafgaand aan de vakantie(s) verblijft belanghebbende enkele dagen tot een week in [plaats] om de caravan schoon te maken. Het hof overweegt dat dit tevens omstandigheden zijn die erop wijzen dat het middelpunt van belanghebbendes leven zich niet in [woonplaats] , maar elders (in [plaats] ) bevindt.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting in hoger beroep betoogd dat de heffingsambtenaar, bij de beoordeling van de vraag of iemand binnen de gemeente [woonplaats] zijn of haar hoofdverblijf heeft, ten onrechte de Nibud-normen voor gasverbruik hanteert zonder daarmee rekening te houden met het energielabel en/of de grootte van de woning en/of de afwezigheid of spaarzaam gebruik van apparaten. Door uit te gaan van de Nibud-normen ontstaat volgens belanghebbende rechtsongelijkheid, omdat bezwaarmakers met een laag gas, elektriciteits- en waterverbruik niet kunnen aantonen dat zij in de gemeente [woonplaats] hoofdverblijf houden. Met dit betoog miskent belanghebbende echter dat het gasverbruik slechts één van de omstandigheden is waaraan de heffingsambtenaar toetst of het aannemelijk is dat iemand hoofdverblijf heeft in de gemeente [woonplaats] . Een (zeer) laag gasverbruik ten opzichte van de Nibud-normen kan een indicatie zijn dat iemand weinig in de woning verblijft en kan, in samenhang bezien met de andere omstandigheden van het geval, leiden tot de conclusie dat iemand niet zijn of haar hoofdverblijf in die woning heeft. Dat is niet anders wanneer iemand in een energiezuinig huis woont of zeer zuinig omgaat met gasverbruik. Het betoog van belanghebbende wordt daarom verworpen.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, M.E. Smorenburg en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gemiddeld gasverbruik voor een flatwoning.
2.Gemiddeld elektriciteitsverbruik voor een éénpersoonshuishouden.
3.Gemiddeld waterverbruik voor een éénpersoonshuishouden.