ECLI:NL:GHSHE:2025:646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
200.329.650_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij de verkoop van een tweedehands auto met schadeverleden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een tweedehands Porsche 911 heeft gekocht van twee geïntimeerden. De appellant stelt dat de auto niet 'unfallfrei' was, zoals door de verkopers was gecommuniceerd, en dat hij hierdoor schade heeft geleden. De auto was betrokken bij een ongeval en had een schadeverleden dat niet was meegedeeld. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, en de appellant heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat de auto aan de overeenkomst beantwoordde en dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan. De grieven van de appellant worden afgewezen, behalve die gericht tegen het herstelvonnis van 21 juni 2023, dat wordt vernietigd. De appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.329.650/01
arrest van 11 maart 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. L.M. Bischof te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),

zaakdoende te [plaats A] , [gemeente A] ,
2.
Autoservice [XX] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , [gemeente B] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en afzonderlijk als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ,
advocaat: mr. G.M.O. Puddu te Sittard,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 september 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9821887 CV EXPL 22-1892 gewezen vonnis van 31 mei 2023, hersteld bij vonnis van 21 juni 2023.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 september 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 20 oktober 2023;
  • de memorie van grieven met productie 17;
  • de memorie van antwoord met producties 1-6;
  • de mondeling behandeling van 10 januari 2025.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de kantonrechter vastgestelde en in hoger beroep niet betwiste feiten, aangevuld met enkele andere feiten.
6.2.1.
Het gaat in deze zaak om een gebruikte Porsche 911 (997) Carrera uit 2006. De
auto kwam oorspronkelijk uit Duitsland.
6.2.2.
De auto is op 30 december 2018 betrokken geweest bij een ongeval. Zurich
Insurance, de toenmalige cascoverzekeraar van de auto, heeft vervolgens een schade-expert
de schade laten beoordelen. In zijn rapport (‘Gutachten’) van 4 januari 2019 staat onder
meer:

Beurteilung reparaturwürdig
(…)
Reparaturkosten nach Abzug mit MwSt. EUR 19.818,13
(...)
Wiederbeschaffungswert steuerneutral EUR 36.950,00
Restwert EUR 22.440,00
(...)
Die Schäden sind durch einen Anstoß gegen den Stoßfänger vl.- Kotflügelvl.-
Felge Reifen vl.- Felge Reifen hl. des Fahrzeuges entstanden
(…)”
6.2.3.
Op 29 januari 2019 is er een ‘Totalschaden’ geregistreerd in het ‘Hinweis- und
Informationssystem’ der deutschen Versicherungswirtschaft (hierna: HIS). Dit is een
extern verwijzingsregister dat door Duitse (auto-) verzekeraars wordt bijgehouden. Op
verzoek is het voor een eigenaar mogelijk om een uitdraai uit het HIS te krijgen.
6.2.4.
Op enig moment is de auto hersteld en verkocht. Op 15 februari 2019 is de auto in
Duitsland door [geïntimeerde sub 1] gekocht van [persoon A] . Toen was de auto in herstelde
staat. [persoon A] heeft in zijn advertentie vermeld dat de auto in ‘tadellosen Zustand'
(onberispelijke staat) was. [geïntimeerde sub 1] heeft tot de aankoop door [appellant] de auto gebruikt.
6.2.5.
[appellant] heeft op 2 april 2021 de auto van [geïntimeerden] gekocht voor een bedrag van € 37.000,00.
6.2.6.
Op 14 augustus 2021 is [appellant] met de auto bij een aanrijding met een andere
auto betrokken geraakt. Op verzoek van Europa Versicherung AG (hierna: Europa Versicherung), de aansprakelijk gestelde verzekeraar van de wederpartij, is de auto geïnspecteerd door een schade-expert. Naar aanleiding van dit schadeonderzoek heeft [appellant] het HIS geraadpleegd. Daaruit is de eerdere registratie uit 2019 naar voren gekomen. De door Europa Versicherung ingeschakelde schade-expert heeft in zijn rapportage van 28 september 2021 (‘Gutachten’) onder meer het volgende opgenomen:
“Reparierte Vorschäden
Kotflügel [spatbord, hof] vorne links wurde sach- und fachgerecht instandgesetzt
[vervangen, hof] und lackiert. Die Stoßstange vorne wurde demontiert, zerlegt und lackiert. Die Motorhaube [motorkap, hof] wurde demontiert und lackiert. Der Kotflügel rechts wurde lackiert."
6.2.7.
Op 26 augustus 2021 heeft [appellant] [geïntimeerde sub 1] verzocht om meer informatie
vanwege een conflict met de verzekeraar. [geïntimeerde sub 1] schreef daarop:
"Wir haben ja dat uber gerdet das kottflugel nach meine Meinung neu war aber laut dein
Messgerät nicht aber wenn ich dir helfen kan sag das den mann so das es am Gunstigsten fur
dein unfall ist.”
6.2.8.
Op 13 september 2021 heeft [geïntimeerde sub 1] een schriftelijke verklaring aan [appellant]
gegeven, waarin staat:
“Hiermit bestatingen wir das der porsche 997 mit fahrgestellnr [nummer A]
unfallfrei ist nur teilen sind nachlackiert.”
6.2.9.
Zowel Europa Versicherung als de verzekeraar van [appellant] zelf hebben
geweigerd de schade te vergoeden. [appellant] heeft in Duitsland bij het Landgericht Krefeld een gerechtelijke procedure tot verhaal van zijn schade gevoerd tegen de bestuurder van de andere bij het ongeval betrokken auto, de eigenaar van die auto en Europa Versicherung. Het Landgericht Krefeld heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen.
6.2.10.
[appellant] heeft de auto op 13 december 2021 aan Autohaus Aslan verkocht voor
€ 22.0000,00. Deze heeft de schade van het ongeval van 14 augustus 2021 hersteld en de auto te koop aangeboden voor € 39.890,00.
De procedure bij de kantonrechter
6.3.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] :
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst onderscheidenlijk onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [appellant] geleden en nog te lijden schade;
II. [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding ter hoogte van minimaal
€ 13.800,00, althans een door de kantonrechter nader te bepalen bedrag, althans nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de onrechtmatige daad, dan wel de dag der ingebreke zijn, dan wel de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening van de schuld, een en ander binnen 14
dagen nadat de kantonrechter in dezen vonnis heeft gewezen;
III. [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd, te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding betreffende de als gevolg van hun tekortkomingen/nalatigheden ontstane schade wegens niet-uitkering van de schade door de verzekering, alsmede de kosten inzake rechtsbijstand voor de procedure
in Duitsland en de kosten voor het deskundigenonderzoek, nader op te maken bij staat en
te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van
de onrechtmatige daad, dan wel de dag der ingebreke zijn, dan wel de dag der dagvaarding
tot de dag der algehele voldoening van de schuld, een en ander binnen 14 dagen nadat
de kantonrechter in dezen vonnis heeft gewezen;
IV. [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander voor dat deel van de betaling zal zijn bevrijd in de volledige proceskosten van deze procedure, dan wel een volgens het liquidatietarief vast te stellen bedrag, althans een door de kantonrechter nader te bepalen bedrag, en de buitengerechtelijke kosten, te begroten volgens de staffel BIK ten bedrage van minimaal € 913,00 en te vermeerderen met de nakosten ad € 163,00 zonder betekening, dan wel € 247,00 in het geval van betekening, te veroordelen, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis. Mocht betaling hiervan niet plaatsvinden binnen voornoemde termijn, dienen voornoemde (na)kosten te worden vermeerderd met de wettelijke rente sedert deze termijn tot en met de dag der algehele voldoening.
Althans een zodanige beslissing te nemen zoals de kantonrechter in goede justitie redelijk acht.
6.3.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Op basis van de mededelingen van gedaagden mocht hij verwachten dat de auto ‘unfallfrei’ was. Omdat dat niet het geval was voldoet de auto niet aan wat hij ervan mocht verwachten. [appellant] zou de auto niet of niet voor deze prijs hebben gekocht als hij dit had geweten. Gedaagden wisten (of moesten weten) dat de auto niet ‘unfallfrei’ was toen zij de auto verkochten. Door hem niet of onjuist voor te lichten over het schadeverleden van de auto heeft [appellant] een geschil met de verzekeraar, die weigert een schade-uitkering te doen omdat hij bij het aangaan van de verzekering de ‘Totalschaden’ niet heeft medegedeeld. Gedaagden hebben onrechtmatig gehandeld en moeten de schade die voortvloeit uit het geschil met de verzekeraar vergoeden. Ook hebben gedaagden onrechtmatig gehandeld, omdat zij niet duidelijk zijn geweest over met wie van hen [appellant] een overeenkomst heeft gesloten. [appellant] vordert onder andere vergoeding van de schade die volgens hem bestaat uit het verschil tussen de koopprijs en de prijs waarvoor hij de auto heeft moeten verkopen (€ 22.000,00 ten opzichte van € 37.000,00), verminderd met een waardedaling van € 1.200,00 die los van de vraag of de auto wordt hersteld het gevolg is van de omstandigheid dat de auto in 2021 betrokken was bij een aanrijding.
6.3.3.
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.4.
In het vonnis van 31 mei 2023 (voor wat betreft de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling verbeterd bij vonnis van 21 juni 2023) heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
6.4.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het beroepen vonnis van 31 mei 2023 en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties, althans tot een zodanige beslissing als het hof in goede justitie vermeent te behoren. Uit grief II en de toelichting daarop maakt het hof op dat het hoger beroep mede strekt tot vernietiging van het herstelvonnis van 21 juni 2023.
De Nederlandse rechter is bevoegd
6.5.1.
Omdat [appellant] in Duitsland woont, heeft de zaak de zaak internationale aspecten Het hof moet derhalve ambtshalve beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is. [appellant] baseert zijn vorderingen zowel op een overeenkomst als op onrechtmatig handelen. Partijen wonen alle in een lidstaat van de Europese Unie. Op grond van artikel 18 Verordening (EU) nr. 1215/2012 (Brussel I-bis) is de Nederlandse rechter mede bevoegd om van de zaak kennis te nemen, omdat het een consumentenkoop betreft die gesloten is in Nederland en gedaagden in Nederland gevestigd zijn. Ook is de Nederlandse rechter bevoegd te beoordelen of gedaagden onrechtmatig gehandeld hebben (artikel 4 Brussel I- bis) omdat zij woonplaats hebben in Nederland.
Nederlands recht is van toepassing
6.5.2.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen rov. 2.4. van het vonnis waarvan beroep, waarin de kantonrechter heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is. Derhalve zal het hof Nederlands recht toepassen.
Grief II
6.6.1.
Het hof zal als eerste grief II van [appellant] bespreken. Met de grief en de toelichting daarop klaagt hij dat het vonnis van de kantonrechter een groot aantal kleinere en grotere onvolkomenheden bevat, dat onder andere de getuigenverklaring van [persoon B] niet in de beoordeling is meegenomen en dat het herstelvonnis in strijd met artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot stand is gekomen.
6.6.2.
Voor zover [appellant] met de grief klaagt dat de kantonrechter de stellingen van [appellant] met betrekking tot de aanwezigheid van [persoon B] bij het sluiten van de koopovereenkomst en het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod niet of onvoldoende bij de beoordeling heeft betrokken, zal het hof daarop ingaan bij de bespreking van de grieven I en III. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de kantonrechter een belangrijk jaartal verkeerd heeft genoteerd geldt dat het hof zelf de feiten vaststelt.
6.6.3.
Met betrekking tot de grief voor zover die is gericht tegen het herstelvonnis van 21 juni 2023 oordeelt het hof als volgt. In het herstelvonnis is op verzoek van [geïntimeerden] de beslissing onder 3.3. van het vonnis van 31 mei 2023 hersteld. Die luidde:

3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [appellant] af;
3.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op € 792,-;
3.3.
verklaart de veroordeling onder
6.6.4.
In het herstelvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerden] hebben verzocht het vonnis te herstellen en dat [appellant] daarop heeft kunnen reageren. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het gaat om een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent en dat wat onder 3.3 staat moet zijn: “
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad”. In het herstelvonnis luidt de beslissing:

3. De beslissing
De kantonrechter
verbetert het tussen partijen gewezen vonnis van 31 mei 2023 in die zin dat de beslissing luidt:
3.1.
wijst de vorderingen van [appellant] af;
3.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden begroot op € 792,-;
3.3.
verklaart de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.”
6.6.5.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat het hier geen kennelijke fout betreft die zich leent voor eenvoudig herstel. De zin onder 3.3. is kennelijk halverwege afgebroken en het hof ziet op die plaats geen andere mogelijke beslissing dan de (alleszins gangbare) toewijzing van de vordering van [geïntimeerden] om de (onder 3.2. door de kantonrechter uitgesproken) proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [appellant] heeft ook niet aangevoerd welke andere beslissing de kantonrechter daar had kunnen nemen. Er is dus sprake van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel.
6.6.6.
In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat de kantonrechter niet tot verbetering had mogen overgaan dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten. Daarover oordeelt het hof als volgt. [geïntimeerden] hebben niet weersproken dat de kantonrechter [appellant] niet in de gelegenheid
heeft gesteldzich over de verzochte verbetering uit te laten. Dat staat daarmee vast. Alhoewel, zoals [appellant] zelf aanvoert, tegen een verbetering of weigering daarvan op grond van artikel 31 lid 4 Rv geen hogere voorziening openstaat, wenst [appellant] zich er in hoger beroep toch op te beroepen dat de verbetering in strijd met 31 Rv is. Het hof oordeelt dat hoger beroep in dit geval mogelijk is, immers op het verzoek tot verbetering is beslist zonder dat de wederpartij in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten; vgl. HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2656,
RvdW1998/107, naar welke uitspraak is verwezen in
Kamerstukken II1999/2000, 26855, p. 63 (MvT). Dit betekent dat tegen de verbetering ondanks het verbod een rechtsmiddel openstond. Het hof verwijst voorts naar HR 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3878. De overweging van de kantonrechter dat [appellant] in de gelegenheid
is geweestzich over de verzochte verbetering uit te laten volstaat dus niet. Hij had [appellant] uitdrukkelijk in de gelegenheid moeten stellen om zich daarover uit te laten alvorens op het verzoek tot herstel te beslissen. De grief slaagt in zoverre. Het hof zal het herstelvonnis vernietigen.
Grieven I en III
6.7.1.
Het hof zal de grieven I en III gezamenlijk bespreken. De grieven met de toelichting daarop bestrijden het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de koop hebben gezegd dat de auto “unfallfrei” was (rov. 2.20.), de vaststelling dat de auto in onberispelijke staat was toen [appellant] deze kocht en het oordeel dat niet valt in te zien dat de auto niet voldoet aan de overeenkomst (rov. 2.21.), alsmede het oordeel dat [appellant] geen schade heeft geleden (rov. 2.22.).
6.7.2.
[appellant] betoogt dat reeds ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op de locatie van [geïntimeerden] , het voertuig als unfallfrei is aangeprezen. Daar was volgens hem [persoon B] (hierna: [persoon B] ) als getuige bij aanwezig [appellant] heeft een schriftelijke verklaring van [persoon B] overgelegd, die niet goed leesbaar is, maar die als weergegeven in de memorie van grieven en niet betwist bij de memorie van antwoord luidt als volgt:

Sehr geehrte Damen und Herren,
Ich [persoon B] kann bezeugen das Herr [appellant] den Porsche Carrera 911 977 vor Ortvom Verkäufer des Autoservices [XX] , nach wiederholten nachfragen von Herrn [appellant] als Unfallfrei bestätigt wurde.
(…)”.
De kantonrechter heeft volgens [appellant] in strijd met het voorschrift van artikel 23 Rv niet op het expliciete bewijsaanbod van [appellant] beslist. Het eerdere schadeverleden was, ook al was het voertuig op het eerste gezicht in goede staat, natuurlijk wel relevant voor de vraag of [appellant] schade heeft geleden. Het schadeverleden, dat bij de aankoopbeslissing van doorslaggevende betekenis kan zijn, leidt immers tot waardeverlies dat niet in de koopprijs verdisconteerd was. De kantonrechter had in ieder geval de gevorderde verklaring voor recht kunnen toewijzen en de zaak naar de schadestaat kunnen verwijzen. [geïntimeerden] wisten, althans hadden behoren te weten, dat sprake was van een schadeverleden. De eigenaar van het voertuig kan de HIS-gegevens eenvoudig opvragen, aldus [appellant] .
6.7.3.
[geïntimeerde sub 1] c.s betwisten dat zij garanties hebben afgegeven betreffende het “unfallfrei” zijn van de auto. Sterker nog: zij hebben steeds gewezen op het spatbord linksvoor dat gespoten zou zijn, ondanks dat [appellant] de auto met een lakdiktemeter had gecontroleerd en van mening was dat de auto in de volledige fabriekslak stond en er geen delen waren overgespoten. [geïntimeerden] voeren aan dat [persoon B] niet aanwezig is geweest op het moment van het tot stand komen van de koopovereenkomst, doch enkel bij het ophalen van de auto. [geïntimeerden] waren zelf ook niet bekend met het schadeverleden van de auto, zodat zij reeds om die eenvoudige reden ook geen mededeling konden doen. Zij waren ook niet bekend met het HIS-register, terwijl inzage daarin enkel mogelijk is als de eigenaar van de betreffende auto deze ook in Duitsland heeft geregistreerd, De Porsche is niet op naam van [bedrijf A] (de bedrijfsnaam van [geïntimeerde sub 1] , hof) geregistreerd, zodat inzage daarin reeds op die grond onmogelijk was. [appellant] heeft de auto onder handelscondities gekocht en heeft afgezien van garantie, zulks met als enige doel kennelijk de auto tegen de gunstigste prijs te kopen. Hij heeft nimmer gevraagd naar het “unfallfrei” zijn van de auto. De auto heeft aan de overeenkomst beantwoord.
6.7.4.
Het hof overweegt als volgt. Artikel 7:17 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht de verkoper een zaak af te leveren die aan de overeenkomst beantwoordt. Ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt de zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
6.7.5.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] op vragen van het hof nader uiteengezet hoe de koopovereenkomst tot stand is gekomen. Zakelijk weergegeven heeft hij verklaard dat hij de auto op een website heeft gevonden en dat hij toen alleen naar [geïntimeerde sub 1] toe is gereden en de auto heeft bekeken. Hij heeft toen en ook daarna alleen met [geïntimeerde sub 1] en niet met [geïntimeerde sub 2] gesproken. Hij heeft tijdens het eerste bezoek nog niet gezegd dat de koop voor hem oké was, dat heeft hij achteraf telefonisch besproken. Hij heeft telefonisch akkoord gegeven en toen is hij weer bij [geïntimeerden] gekomen voor het contract. Die tweede keer was [persoon B] daarbij aanwezig. Enige tijd later – [appellant] moest het geld bij elkaar krijgen en er was intussen een afspraak over de inruil van een Volvo gemaakt - heeft [appellant] de auto opgehaald.
6.7.6.
Het hof stelt voorop dat naar Nederlands recht een koopovereenkomst mondeling tot stand kan komen. Uit de eigen, hiervoor in rov. 6.7.5. weergegeven, door [geïntimeerde sub 1] niet betwiste, stellingen van [appellant] volgt dat de koopovereenkomst is gesloten in een telefoongesprek tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] , na [appellant] eerste bezoek aan [geïntimeerden] en voorafgaand aan het tweede bezoek tijdens welk het contract werd ondertekend. Dat staat daarmee vast. Het contract bevestigde dus de voordien al telefonisch tot stand gekomen koopovereenkomst. Volgens [appellant] was [persoon B] wel bij het tweede bezoek maar niet bij het eerste bezoek aanwezig. [geïntimeerden] hebben dat niet betwist en ook dat staat dus vast. Niet gesteld of gebleken is dat [appellant] het telefoongesprek waarin de koopovereenkomst werd gesloten, in aanwezigheid van [persoon B] heeft gevoerd. Het bewijsaanbod van [appellant] om [persoon B] als getuige te horen die kan verklaren dat het voertuig reeds ten tijde van de aankoop als “unfallfrei” werd aangeprezen, is daarom niet ter zake dienend. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij.
6.7.7.
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat [appellant] de auto onder handelscondities heeft gekocht en heeft afgezien van garantie, zulks met als enige doel kennelijk de auto tegen de gunstigste prijs te kopen en dat hij nimmer heeft gevraagd naar het “unfallfrei” zijn van de auto. Ten opzichte van de gemotiveerde betwisting heeft [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerden] hebben gegarandeerd dat de auto “unfallfrei” was, onvoldoende onderbouwd. De verklaring van 13 september 2021 van [geïntimeerden] zegt niet voldoende over wat ten tijde van de verkoop tussen partijen is besproken. [geïntimeerden] betogen immers dat die verklaring, die dateert van meer dan vijf maanden na de koop en levering, enkel is afgegeven met het doel [appellant] ter wille te zijn om een probleem met zijn verzekering op te lossen. Ook aan de stelling dat [geïntimeerden] wisten dat sprake was van een schadeverleden van de auto gaat het hof voorbij. In het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerden] heeft [appellant] die onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande is bewijslevering niet aan de orde.
6.7.8.
Voor zover [appellant] betoogt dat [geïntimeerden] zelf onderzoek naar het ongevalsverleden van de auto hadden moeten doen volgt het hof [appellant] daarin niet. [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd dat [geïntimeerden] voorafgaand aan of ten tijde van de verkoop aan hem wisten of behoorden te weten dat de Porsche niet de eigenschappen bezat die nodig zijn voor het normaal gebruik van de zaak.
6.7.9.
De vraag die vervolgens voorligt is of de auto aan de overeenkomst beantwoordde. Niet gesteld of gebleken is dat bij de overeenkomst een bijzonder gebruik van de auto is voorzien. Het gaat er in deze zaak dus om of de auto de eigenschappen bezat die nodig zijn voor een normaal gebruik daarvan. Uit een arrest van de Hoge Raad van 15 april 1994 (ECLI:NL:HR:1994:ZC1338) volgt de regel dat een (tweedehands) auto niet aan de overeenkomst beantwoordt indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, gebruik van de auto door ermee aan het verkeer deel te nemen gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] op een vraag van het hof geantwoord dat hij vanaf de aflevering in april 2021 tot het ongeval in augustus 2021 probleemloos met de auto heeft gereden. Ook na het ongeval is hij met de auto blijven doorrijden. Daaruit volgt dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet zonder gevaar voor de verkeersveiligheid aan het verkeer heeft kunnen deelnemen en dat de auto niet de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik ervan nodig waren.
6.7.10.
De conclusie is dat de auto aan de koopovereenkomst heeft beantwoord en dat er dus geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan. [appellant] heeft (behoudens het gestelde over een oneerlijke handelspraktijk, zie de bespreking van grief V hierna) niets aangevoerd dat het oordeel kan dragen dat [geïntimeerden] jegens [appellant] wel een onrechtmatige daad hebben gepleegd. [geïntimeerden] zijn daarom niet aansprakelijk voor de door [appellant] gestelde schade. De kantonrechter heeft de vorderingen tot het geven van een verklaring voor recht en tot schadevergoeding terecht afgewezen. De grieven slagen niet.
Grief IV
6.8.
Met grief IV komt [appellant] , zo begrijpt het hof, op tegen rov. 2.22. van het bestreden vonnis. Daarin oordeelt de kantonrechter, kort weergegeven, dat het ongevalsverleden van de auto geen grote invloed heeft op de waarde van de auto. De grief heeft daarmee betrekking op de schade die [appellant] stelt te hebben geleden. Nu uit de bespreking van de grieven I en III volgt dat [geïntimeerden] jegens [appellant] niet aansprakelijk zijn behoeft de grief geen bespreking.
Grief V
6.9.1.
De vijfde grief is gericht tegen rov. 2.27. van het bestreden vonnis, waarin de kantonrechter oordeelt:

Verder hebben gedaagden weliswaar door onduidelijk te zijn over met wie [appellant] nou eigenlijk een koopovereenkomst aangaat hun informatieverplichtingen geschonden (artikel 6:193c onder f BW) en daarmee is een oneerlijke handelspraktijk dus een gegeven, maar [appellant] stelt niet dat hij hierdoor schade heeft geleden. Hij heeft beide partijen in deze procedure heeft kunnen betrekken en gedaagden hebben daartegen geen verweer hebben gevoerd. Op deze grondslag kan de schadevordering dus ook niet worden toegewezen.
6.9.2.
Volgens [appellant] heeft de kantonrechter niet deugdelijk vastgesteld dat hij door de oneerlijke handelspraktijk geen schade heeft geleden. Het is ook niet relevant voor de vraag of bijvoorbeeld wel sprake is van een onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] en de vorderingen derhalve wel (ten minste gedeeltelijk) voor toewijzing vatbaar waren. Dit bijvoorbeeld betreffende de gevorderde verklaring voor recht.
6.9.3.
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] onderbouwt ook in hoger beroep in het geheel niet dat hij als gevolg van de oneerlijke handelspraktijk, erin bestaande dat [geïntimeerden] onduidelijkheid hebben laten bestaan over met wie van hen [appellant] een koopovereenkomst heeft gesloten, schade heeft geleden. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft hij gezegd dat het voor hem niks uitmaakte wie de auto aan hem verkocht. Hij heeft daarmee niet aan zijn stelplicht voldaan. De vordering tot schadevergoeding stuit daarop af. [appellant] heeft voor zover hier van belang gevorderd te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld
en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor alle geleden en nog te lijden schade(onderstreping hof). Ook die vordering is, ook ten aanzien van de oneerlijke handelspraktijk, niet toewijsbaar omdat [appellant] voor wat betreft de door hem geleden schade niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. De grief faalt.
Conclusie en proceskosten
6.10.1.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt voor zover het is gericht tegen het herstelvonnis van 21 juni 2023. Voor zover het is gericht tegen het vonnis van 31 mei 2023 slaagt het niet. Het hof zal het herstelvonnis van 21 juni 2023 vernietigen en het vonnis van 31 mei 2023 bekrachtigen, met inbegrip van de proceskostenveroordeling. Het hof zal niet (opnieuw) beslissen op de vordering in eerste aanleg van [geïntimeerden] om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarbij hebben zij in dit stadium van de procedure geen belang.
6.10.2.
Het hof zal [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 2.135,00
  • Salaris advocaat € 3.642,00 (3,0 punten x tarief II)
  • Nakosten
Totaal € 5.955,00
7.
De uitspraak
Het hof:
7.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht van 21 juni 2023, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 9821887 CV EXPL 22-1892;
7.2.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht van 31 mei 2023, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 9821887 CV EXPL 22-1892, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
7.3.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep van € 5.955,00, te betalen binnen veertien dagen na heden; als [appellant] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellant] € 92,00 extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
7.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, M. van der Schoor en E.H. Pijnacker Hordijk en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 maart 2025.
griffier rolraadsheer