In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 26 maart 2024 had bepaald dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] zou uitoefenen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader verzocht om het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 5 februari 2024, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij altijd het gezag over [minderjarige] heeft uitgeoefend en dat de vader onterecht beweert dat zij niet meewerkt aan hulpverlening. De vader daarentegen stelde dat de moeder niet in staat is om samen beslissingen te nemen over de opvoeding van [minderjarige] en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De moeder heeft onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening en de communicatie tussen de ouders is verstoord. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader het eenhoofdig gezag uitoefent, zodat er rust en duidelijkheid voor het kind kan ontstaan. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.