ECLI:NL:GHSHE:2025:612

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
200.342.852_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag in een familiezakenprocedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren in 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 26 maart 2024 had bepaald dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] zou uitoefenen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader verzocht om het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 5 februari 2024, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij altijd het gezag over [minderjarige] heeft uitgeoefend en dat de vader onterecht beweert dat zij niet meewerkt aan hulpverlening. De vader daarentegen stelde dat de moeder niet in staat is om samen beslissingen te nemen over de opvoeding van [minderjarige] en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De moeder heeft onvoldoende meegewerkt aan de hulpverlening en de communicatie tussen de ouders is verstoord. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader het eenhoofdig gezag uitoefent, zodat er rust en duidelijkheid voor het kind kan ontstaan. De beslissing van de rechtbank is dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 6 maart 2025
Zaaknummer : 200.342.852/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/420356 FA RK 24-1323
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.E.C. Segeren-Krijnen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant merkt het hof aan:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de vader bepaald dat de vader voortaan alleen het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft.
2.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2024, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en voormelde beschikking ten aanzien van de toekenning van eenhoofdig gezag aan de man te vernietigen, een en ander kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 september 2024, heeft de vader verzocht het door de moeder ingediende beroepschrift niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de beschikking van de rechtbank in zijn geheel te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Segeren-Krijnen;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Nuenen-Meulesteen;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
.Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 24 januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier d.d. 2 juli 2024 namens de moeder;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 24 juli 2024 namens de moeder;
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 20 mei 2022, 30 september 2022, 9 januari 2023 en 22 februari 2024;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 5 december 2024 namens de moeder;
  • de brief van de raad van 5 december 2024, ingekomen op 6 december 2024;
  • het V6-formulier met bijlage d.d. 6 december 2024 namens de moeder;
  • het e-mailbericht met bijlagen d.d. 12 december 2024 namens de vader;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 22 januari 2025 namens de moeder;
  • het V6-formulier met bijlagen d.d. 29 januari 2025 namens de moeder.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader hebben tot 2013 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefende van rechtswege eenhoofdig het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 30 september 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Vervolgens is [minderjarige] bij beschikking van 9 januari 2023 onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 9 juli 2025.
3.4.
Bij beschikking van 21 juni 2022, hersteld bij beschikking van 19 juli 2022, is bepaald dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige] .
3.5.
Bij beschikking van 2 juni 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] bij de vader. Deze beschikking is bekrachtigd door dit hof bij beschikking van 18 januari 2024.

4.De beoordeling

4.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder heeft tot juli 2022 eenhoofdig het gezag over [minderjarige] uitgeoefend. Anders dan de vader stelt, is er bij de moeder geen sprake van niet-aangeboren hersenletsel. De moeder heeft in maart 2022 ingestemd met het verzoek van de vader om mede met het gezag te worden belast. De vader heeft in de zomervakantie van 2022 ten onrechte aan Veilig Thuis en de rechtbank bericht dat hij niet wist waar [minderjarige] was. De moeder was, met toestemming van de vader, zes weken met [minderjarige] op rondreis door Europa. Na die zomervakantie is de omgangsregeling hervat, maar de vader bleef de rechtbank berichten dat de moeder de afspraken niet zou nakomen. In die periode is [minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld. Sinds 5 juni 2023 verblijft [minderjarige] bij de vader. Vanaf dat moment wordt de moeder onterecht verweten dat zij geen dan wel onvoldoende medewerking verleent aan zaken voor [minderjarige] . Van belang is dat de verstandhouding tussen de moeder en de jeugdbeschermer nooit goed is geweest. Dat is de reden dat de moeder destijds niet wilde dat de jeugdbeschermer zou aansluiten bij het intakegesprek bij [jeugdzorginstelling] . Uiteindelijk heeft de intake in april 2023 plaatsgevonden. De moeder wilde meewerken maar kort daarna werd de moeder door [jeugdzorginstelling] gebeld dat in overleg met de GI was besloten dat de hulpverlening geen doorgang zou vinden. Door de GI en de vader werd aan de rechtbank kortweg aangegeven dat de moeder niet meewerkt aan de intake, dat is onjuist. Vanwege de slechte verstandhouding met de GI heeft de moeder toen een verzoek gedaan tot vervanging van de GI. Dit verzoek is afgewezen waardoor de onwerkbare situatie in stand bleef. Ten aanzien van de toestemming voor een orthodontist was er sprake van een geschil tussen de ouders over de plaats waar [minderjarige] naar de orthodontist zou gaan. Dit betreft een gezagsgeschil tussen de ouders waarvan de moeder geen verwijt kan worden gemaakt. De vader heeft op grond van deze omstandigheden een verzoek ingediend tot eenhoofdig gezag. In de tussenbeschikking van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank dit verzoek zes maanden aangehouden zodat de ouders in die periode konden zorgen voor een verbetering van de situatie. Die verbetering is niet van de grond gekomen vanwege de verstoorde relatie tussen de moeder en de jeugdbeschermer. Het is niet gelukt samen te werken waardoor er geen afspraken konden worden gemaakt in het belang van [minderjarige] . Uiteindelijk heeft de GI ingezien dat er een onwerkbare situatie was ontstaan en daarom is een bemiddelingsgesprek georganiseerd waarbij een tweede jeugdbeschermer is toegevoegd ten behoeve van het contact met de moeder. Sinds dat moment verloopt het contact beter waardoor ook afspraken gemaakt kunnen worden tussen de vader en de moeder over [minderjarige] . De moeder begrijpt niet dat de rechtbank na deze positieve wending de beslissing heeft genomen om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten. Inmiddels is er contact met [minderjarige] bij de moeder thuis en de moeder is bereid om mee te werken aan hulpverlening. Dat een hulpverleningstraject lang kan duren en de uitkomst daarvan onzeker is, maakt niet dat het gezag van de moeder reeds nu beëindigd dient te worden. Vanwege de positieve ontwikkelingen is er thans geen sprake van een situatie waarvan [minderjarige] last heeft en waardoor zij zich niet voldoende kan ontwikkelen. Er is geen sprake van een situatie waarbij er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders én niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De ouders hebben nog onvoldoende gedaan om de communicatie te verbeteren. De hulpverlening is tot op heden niet van de grond gekomen, maar de moeder is bereid om mee te werken. Er zijn voorheen geen grote problemen ontstaan in de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Het is ook niet zo dat partijen elkaar helemaal niet spreken. Vanwege het ingrijpende karakter dient een gezagswijziging noodzakelijk te zijn en aan hoge motiveringseisen te voldoen (ECLI:NL:HR:2010:BM4301). Hetgeen de rechtbank heeft overwogen is daarvoor onvoldoende.
4.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Na het uiteengaan van partijen is de vader altijd betrokken geweest bij [minderjarige] en was er een omgangsregeling. Vanaf het moment dat [minderjarige] naar de middelbare school ging kreeg de vader zorgen. In maart 2022 is de vader de procedure gestart om rust en duidelijkheid te creëren. De omgangskwestie uit deze procedure is nu nog aangehouden, in afwachting van het verloop van het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . De vader heeft niet eerder in de procedure benoemd dat de moeder vermoedelijk niet-aangeboren hersenletsel heeft als gevolg van de geboorte van [minderjarige] . De vader wil de moeder niet in een kwaad daglicht stellen, maar is van mening dat dit relevante informatie is voor de beoordeling van de kwestie. Alle mondelinge behandelingen die tot op heden hebben plaatsgevonden zijn halverwege geschorst omdat het de moeder te veel werd of omdat zij vragen van de rechters niet begreep en boos werd. Ook de samenwerking met de GI loopt spaak op het feit dat de moeder niet begrijpt wat van haar wordt gevraagd en wat [minderjarige] nodig heeft. De GI is bezig om Prisma te betrekken om de contacten tussen de moeder en [minderjarige] te begeleiden. Er is tot op heden nog weinig vooruitgang geboekt.
Hetgeen de moeder aanvoert over de zomervakantie 2022 is onjuist. De vader zou de eerste weken van de vakantie met [minderjarige] weg gaan; de moeder heeft [minderjarige] nooit naar de vader gebracht. De moeder stelt dat haar onterecht wordt verweten dat zij niet meewerkt aan hulpverlening van [jeugdzorginstelling] . Blijkens de tussenbeschikking van 27 oktober 2023 verleende zij daadwerkelijk geen toestemming. De moeder blijft in iedere procedure benadrukken dat het tij is gekeerd en dat zij nu wel medewerking verleent en het beter gaat. Blijkens de brief van de GI van 18 juli 2024 zijn de afgelopen maanden nog steeds geen positieve stappen gezet. Er is nog geen goedlopende zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] en de moeder ziet niet in dat hulpverlening noodzakelijk is. Ook de stelling dat de moeder al met [minderjarige] naar de orthodontist ging is niet juist. De moeder was wel een keer geweest, maar [minderjarige] had een zeer zware overbeet zodat spoedig ingrijpen wenselijk was. De moeder wilde echter de behandeling niet aangaan. De vader heeft met vervangende toestemming de juiste behandeling in gang gezet waardoor het gebit van [minderjarige] sterk verbeterd is. Door de beslissing om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten is er rust en duidelijkheid ontstaan voor [minderjarige] . Belangrijke zaken zijn opgepakt zoals de hulpverlening voor [minderjarige] , behandeling door de orthodontist, de mogelijkheid om over te stappen van gymnasium naar atheneum en op vakantie gaan met de vader. Partijen zijn sinds 2022 verwikkeld in de procedure. [minderjarige] woont sinds juni 2023 bij de vader en sindsdien is het niet gelukt om een omgangsregeling met de moeder vorm te geven. Pas in maart 2024 zijn de eerste begeleide contactmomenten geweest. Zolang de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en de moeder niet wil inzien wat haar aandeel hierin is, leidt een gezamenlijk gezag onvermijdelijk tot nieuwe conflictsituaties waarvan [minderjarige] de dupe zal zijn.
4.3.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. Het gaat goed met [minderjarige] . Het gaat goed op school, de omgang met de moeder verloopt goed en ze heeft het naar haar zin bij de vader. Ze heeft wel al meermaals duidelijk aangegeven dat ze klaar is met de rechtszaken. [minderjarige] gaat één keer per twee weken naar de moeder, dat vindt ze prettig maar één keer per maand zou ze genoeg vinden. Ze wil graag dat de omgangsmomenten begeleid blijven. [minderjarige] krijgt begeleiding van [jeugdzorginstelling] . Ook is er geprobeerd om in te zetten op oudercommunicatie maar dat is niet van de grond gekomen. [jeugdzorginstelling] had een gesprek met de moeder gehad maar dat verliep moeizaam. [jeugdzorginstelling] heeft vervolgens aangegeven mogelijk niet geschikt te zijn voor de hulpvraag. De moeder heeft vervolgens aangegeven geen hulp te willen. De GI ziet weinig mogelijkheden om nog in te zetten op oudercommunicatie. Er wordt nu vooral gericht op het verzelfstandigen van [minderjarige] . Er moeten afspraken worden gemaakt over hoe de moeder geïnformeerd wordt over [minderjarige] . Het is goed dat de vader eenhoofdig met het gezag is belast. De moeder heeft zaken gefrustreerd. De vader kan nu beslissingen nemen over de orthodontist, school en vervolgonderwijs. [minderjarige] voelt meer rust en haar stem wordt gehoord door de vader. [minderjarige] wil zelf dat de situatie zo blijft en heeft het nodig dat de strijd tussen de ouders stopt. Recent is er onrust ontstaan in de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij het niet duidelijk is of de begeleiding van de omgangsmomenten kan worden voortgezet. De omgangsbegeleider heeft laten weten de momenten bij de moeder thuis niet meer te willen begeleiden nu zij daar niet naar het toilet mag van de moeder.
4.4.
De raad adviseert – samengevat – het volgende. Het is goed dat er inmiddels weer structureel contact is tussen [minderjarige] en de moeder en dat de omgangsmomenten ontspannen lijken te verlopen. De rechtbank heeft het verzoek om eenhoofdig gezag een periode aangehouden alvorens te beslissen, waarbij de kans is gegeven om de situatie tussentijds te verbeteren. Dat is toen niet voldoende gebeurd. Er waren kleine positieve verbeteringen, maar dat was heel pril. Volgens de raad is de beslissing om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten op goede gronden genomen. De hulpverlening en omgangsregeling kwamen niet van de grond. Nu geeft de moeder aan bereid te zijn om hulpverlening aan te gaan. Ook in het verleden heeft zij vaker aangegeven daartoe bereid te zijn maar kwam het vervolgens toch niet van de grond. De raad ziet niet waarom de situatie nu anders zou zijn. De GI geeft aan dat de gezagswijziging voor rust heeft gezorgd en daar moet volgens de raad rekening mee worden gehouden. Wel is het belangrijk dat de moeder op een goede manier op de hoogte wordt gehouden over [minderjarige] . De raad betwijfelt of in het geval de ouders weer gezamenlijk gezag zouden hebben, zij in staat zullen zijn om zonder spanningen, ruzies of gedoe beslissingen te kunnen nemen in het belang van [minderjarige] . Dat kan pas als er wordt ingezet op oudercommunicatie en daar moeten beide ouders mee instemmen. Dan zou er wederom een traject starten, terwijl het in het belang van [minderjarige] belangrijk is om de rust te bewaren. Het is in het kader van de ondertoezichtstelling goed om te kijken of op de oudercommunicatie ingezet kan worden. De beslissing over het gezag kan aangehouden worden in afwachting van een dergelijk traject, maar dat zal een lange tijd duren. De beslissing om vader eenhoofdig met het gezag te belasten is op goede gronden genomen en de raad ziet nog onvoldoende om te concluderen dat de situatie inmiddels dusdanig is veranderd dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van gezamenlijk gezag. De raad adviseert het eenhoofdig gezag van de vader in stand te houden gelet op wat het [minderjarige] heeft gebracht.
4.5.
Het hof overweegt het volgende.
Wettelijk kader
4.5.1.
Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW kan de rechter het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 251b, eerste lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over het kind toekomt.
Lid 2 verklaart artikel 1:251 eerste en derde lid BW van overeenkomstige toepassing, op grond waarvan de rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.5.2.
Artikel 1:253n BW is van overeenkomstige toepassing op gezamenlijk gezag bedoeld in artikel 1:253c BW (zie Hoge Raad 29 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1775).
Inhoudelijke beoordeling
4.5.3.
Vast staat dat de ouders ingevolge de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 21 juni 2022, hersteld bij beschikking van 19 juli 2022, gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefenden.
4.5.4.
Tussen partijen is niet in geschil, en voldoende is komen vast te staan, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan een (her)beoordeling van het gezag over [minderjarige] aan de orde is.
4.5.5.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat een wijziging in het gezag, in die zin dat de vader voortaan het gezag alleen uitoefent, in het belang van [minderjarige] is. Partijen zijn niet tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over [minderjarige] in staat waardoor er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat zij klem of verloren zal raken tussen de ouders. De verhouding tussen partijen en hun communicatie is verstoord. Het is voor de uitoefening van gezamenlijk gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken om beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind te nemen op een wijze die niet belastend is voor het kind. Dat lukt deze ouders niet. Zo is het de ouders niet gelukt om het eens te worden over de behandeling bij de orthodontist voor [minderjarige] en de hulpverlening voor [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] .
[minderjarige] is inmiddels 15 jaar oud en zij woont sinds juni 2023 bij de vader. De (begeleide) omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder is sinds maart 2024 weer opgestart. De onderhavige procedure is bijna drie jaar geleden aangevangen en gebleken is dat het de ouders sindsdien niet is gelukt om de communicatie te verbeteren. Daarbij heeft de moeder, anders dan zij betoogt, onvoldoende meegewerkt aan hulpverlening ten behoeve hiervan. Hoewel de moeder ook in hoger beroep opnieuw aangeeft bereid te zijn hulpverlening aan te gaan, ziet het hof evenals de raad dat de moeder, als het er op aan komt, allerhande voorwaarden stelt en hulpverlening daardoor niet van de grond komt. Dit is niet in het belang van [minderjarige] . Van enige recente positieve verandering, op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat het nu anders zal zijn, is het hof niet gebleken. Er is geen verandering in de communicatie tussen partijen en bovendien is naar voren gekomen dat [minderjarige] heeft aangegeven geen verandering te willen in de huidige situatie waarin de vader eenhoofdig gezag heeft. Zij wil rust. Het hof heeft niet de overtuiging dat de ouders gezamenlijk in staat zijn gezagsbeslissingen te nemen en daarmee de voor [minderjarige] zo benodigde rust te realiseren.
4.5.6.
De stelling van de moeder dat de beslissing om de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten te snel is genomen, volgt het hof niet. De moeder heeft binnen de ondertoezichtstelling en ook na de aanhouding om op het verzoek van de vader te beslissen in de tussenbeschikking van 27 oktober 2023, kansen gehad om te laten zien dat zij in het belang van [minderjarige] kan handelen. Dit is onvoldoende gebleken. Het hof heeft onvoldoende vertrouwen dat hierin alsnog binnen afzienbare tijd de noodzakelijke verandering kan komen. Daarbij is naar voren gekomen dat sinds de bestreden beschikking rust is ontstaan voor [minderjarige] . Het gaat goed met haar en de vader kan nu snel beslissingen nemen met betrekking tot de orthodontist en school. [minderjarige] heeft naar de GI en in de brief aan het hof aangegeven rust te willen rondom de procedures tussen haar ouders. Het hof acht het dan ook niet in het belang van [minderjarige] om de procedure verder aan te houden in afwachting van eventueel op te starten hulpverlening. [minderjarige] ervaart rust en het is in het belang van haar ontwikkeling dat dit zo blijft. Het hof merkt daarbij op dat het wel van belang is, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat de vader de moeder informeert over [minderjarige] . Mogelijk kan de GI de vader helpen om dit vorm te geven, waarbij rekening zal moeten worden gehouden met de wensen van [minderjarige] .
4.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 26 maart 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en E.M.D.M. van der Linden en is op 6 maart 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.