De verdachte heeft van meet af aan en laatstelijk ten overstaan van het hof met klem enige betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend. Ter zitting van het hof is het dossier uitvoerig en in detail met de verdachte besproken en hij heeft ter zake daarvan uitgebreid en zonder terughoudendheid verklaard, alsmede alle door het hof aan hem gestelde vragen – zulks ogenschijnlijk oprecht en naar het beste van zijn kunnen – beantwoord.
Hoewel het door de getuigen [benadeelde 4] en [benadeelde 6] en [benadeelde 2] opgegeven signalement van de schutter overeenkomsten vertoont met het signalement van de verdachte, kan daarvan, naar het oordeel van het hof, niet gezegd worden dat het dermate onderscheidend en gedetailleerd is, dat het enkel ruimte laat om de verdachte als schutter aan te wijzen. Daarbij constateert het hof dat op grond van eigen waarneming ter terechtzitting niet gezegd kan worden dat de beschrijving door getuige [benadeelde 2] op het wat meer specifieke onderdeel “tot spits toelopende oren” en op het onderdeel “een rond gezicht” ( [benadeelde 6] ) overeenkomt met die desbetreffende kenmerken van de verdachte.
Volgens de getuigen ( [benadeelde 4] ; [benadeelde 2] , [getuige 1] ) droeg de schutter een capuchon. Het hof heeft op de foto’s in het dossier van de verdachte en diens jas geen capuchon kunnen waarnemen. Hoewel de jas van de verdachte een (bont) kraag heeft, acht het hof niet aannemelijk dat deze verward is met een capuchon, te meer nu een getuige ( [benadeelde 2] ) verklaart dat de schutter, die voor haar stond, de capuchon ‘op had’ en vervolgens afzette. Ook de door de rechtbank benoemde col heeft het hof op de foto’s niet waargenomen. [benadeelde 6] heeft voorts verklaard dat de schutter een zwart, zogenaamd ‘bomberjack’ droeg.
In de woning van de verdachte is onder andere een zwarte jas in beslag genomen die forensisch is onderzocht (p. 502) en op deze jas zijn schotresten aangetroffen. Het NFI concludeert na onderzoek ter zake van de schotresten dat het ‘iets waarschijnlijker’ is dat de schotresten op de jas en die uit de onderzochte hulzen dezelfde herkomst hebben (Forensisch dossier, p. 8 en 10). Echter, daarmee is naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel vastgesteld dat de bij verdachte in beslag genomen jas de jas is die de avond van het schietincident door de schutter is gedragen. Het hof twijfelt op dit punt te meer nu aan de hand van afbeeldingen van de camerabeelden (p. 159 c.q. 171 van tijdstip 22:55 uur en p. 180 van tijdstip 00:46 uur) waarop de verdachte in Vlissingen te zien is, de verdachte – naar hij ook zelf heeft verklaard – een donkere driekwart leren jas droeg waaraan geen capuchon zat.
Daarbij komt dat het hof, met de raadsvrouw, ten aanzien van in het bijzonder de getuigenverklaringen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] , de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen, alsmede de herkenning van de verdachte door deze getuigen, diverse ongerijmdheden signaleert, die maken dat er bij het hof eens te meer twijfel is blijven bestaan over de vraag of de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Zonder uitputtend te zijn wijst het hof op het volgende.
Getuige [benadeelde 4] heeft aanvankelijk verklaard dat de schutter een neef van [naam 1] is en dat hij de schutter niet persoonlijk kent. Hij heeft hem aanvankelijk herkend van een foto die “ [bijnaam] ” hem heeft laten zien. Later heeft de getuige verklaard dat hij de verdachte kent van een BBQ drie jaar eerder. Wederom later heeft deze getuige verklaard dat hij de verdachte daarvoor ook altijd zag. Bij de enkelvoudige fotoconfrontatie is deze getuige een foto van de verdachte getoond. De getuige heeft de foto toen drie keer willen bekijken en hij kon toen niet op de naam van de verdachte komen. Een en ander laat zich naar het oordeel van het hof lastig met elkaar rijmen.
In vergelijkbare zin heeft getuige [benadeelde 2] direct na het schietincident tegenover de politie een algemeen signalement van de schutter gegeven. Eerst bij gelegenheid van haar (studio)verhoor bij de politie heeft zij verklaard zich te hebben bedacht en dat zij de schutter herkent van een feestje en dat ze dat zeker wist toen ze hoorde dat haar vader hem ook herkende van een feestje. Wanneer dat feestje had plaatsgevonden, kon de getuige echter niet vertellen. [benadeelde 4] en [benadeelde 2] verklaren bovendien wisselend over bij wie dat feestje heeft plaatsgevonden. Dit zou bovendien drie jaar eerder hebben plaatsgevonden. [benadeelde 2] was toen 7 à 8 jaar oud en derhalve nog erg jong.
Daar komt bij dat getuige [benadeelde 2] zich direct na het schietincident in de woonkamer bevond, samen met de moeder van [benadeelde 4] en dat toen en aldaar – al dan niet met of door de politie – is gesproken over de (mogelijke) identiteit van de vermoedelijke schutter. Ook komt uit de verklaring van [benadeelde 2] naar voren dat zij voor het schietincident op de hoogte was van het conflict tussen [benadeelde 4] (haar vader) en diens ex-partner, hetgeen de beweerdelijke aanleiding is geweest voor de schietpartij.
Een en ander maakt dat er bij het hof aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] en de herkenning van verdachte als zijnde de schutter op 1 januari 2023 te Middelburg.