ECLI:NL:GHSHE:2025:335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
23/1639 en 23/1640
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en heffingen van een woning in [woonplaats]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 371.000, maar het hof oordeelt dat deze waarde onvoldoende onderbouwd is. Het hof stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 330.000. Daarnaast is er een geschil over de watersysteemheffing en riool- en afvalstoffenheffing, waarbij belanghebbende stelt dat er onvoldoende inzicht is gegeven in de geraamde lasten en baten. Het hof verwerpt deze grief en verklaart het hoger beroep gegrond voor wat betreft de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1639 en 23/1640
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 oktober 2023, nummers SHE 22/2114 en 23/1986, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven voor [adres 1] in [woonplaats] . Ook zijn voor [adres 1] de aanslagen onroerendezaakbelasting eigenaar woning, watersysteemheffing gebouwd en ingezetenen, zuiveringsheffing woningen, afvalstoffenheffing en rioolheffing gebruiker woning aan belanghebbende bekendgemaakt.
Voor [adres 2] zijn de aanslagen rioolheffing gebruiker woning en afvalstoffenheffing aan belanghebbende bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [naam] . De onderhavige zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken 23/681 tot en met 23/683.
1.5.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was in 2021 en 2022 gebruiker van [adres 2] en eigenaar en gebruiker van [adres 1] in [woonplaats] .
2.2.
[adres 1] is een geschakelde bungalow met bouwjaar 1960 en heeft een inhoud van 740 m3, een carport van 22 m2, een berging van 6 m2, een overkapping/luifel van 23 m2 en een perceel van 348 m2.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft bij ‘aanslagbiljet 2021/2022’ de WOZ-waarde voor [adres 1] voor het jaar 2022 (peildatum 1 januari 2021) vastgesteld op € 371.000 en eveneens genoemde aanslagen aan belanghebbende bekendgemaakt.
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.6.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2.7.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de volgende vragen:
- is de WOZ-waarde van [adres 1] in [woonplaats] te hoog vastgesteld?
- is de opbrengstlimiet overschreden?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vermindering van de WOZ-waarde en vernietiging dan wel vermindering van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
WOZ-waarde [adres 1] in [woonplaats]
4.1.
Op de heffingsambtenaar rust de last om aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van [adres 1] niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt ook af van de stellingen die door belanghebbende zijn aangevoerd en van het bewijs dat hij daarvoor heeft ingebracht.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op basis van de vergelijkingsmethode en heeft ter onderbouwing onder meer gewezen op het taxatieverslag zoals verstrekt bij de WOZ-beschikking. Partijen zijn het erover eens dat dit taxatieverslag als uitgangspunt moet worden genomen voor de waardering door de heffingsambtenaar.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde onderbouwd met vier vergelijkingsobjecten in [woonplaats] , te weten, [adres 3] , [adres 4] ,
[adres 5] en [adres 6] .
4.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat de indexering van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten naar de waarden op de peildatum niet inzichtelijk is gemaakt.
Ten aanzien daarvan heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de indexering heeft plaatsgevonden aan de hand van stijgingen of dalingen in de woningmarkt in de betreffende periode. In het taxatieverslag zijn van alle vergelijkingsobjecten de verkoopprijs, de verkoopdatum (overdracht bij de notaris) en de vastgestelde WOZ-waarde op de peildatum vermeld. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar hierover verklaard dat die WOZ-waarden zijn gebaseerd op de geanalyseerde marktwaarden op de peildatum. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar hiermee voldaan aan belanghebbendes verzoek om de toegepaste indexering inzichtelijk te maken en heeft hij voldoende inzicht gegeven in de gehanteerde uitgangspunten van die waardeontwikkeling.
4.5.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat niet inzichtelijk is geworden wat de waarden van de bijgebouwen van [adres 1] zijn en dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft onderbouwd hoe met de onderlinge verschillen (met name grootte woning en perceel) tussen [adres 1] en de vergelijkingsobjecten rekening is gehouden.
4.6.
De heffingsambtenaar heeft in het taxatieverslag gegevens opgenomen over de bijgebouwen van de vergelijkingsobjecten. Daarbij is niet de waarde per bijgebouw vermeld.
Bij [adres 1] zelf is in het taxatieverslag een totaalwaarde van de woning vermeld, zonder vermelding van bijgebouwen en de waarden daarvan. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing verwezen naar een verantwoordingsdocument met algemene informatie over de opbouw van de waardering. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar met dat wat hij heeft aangevoerd onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe bij zijn waardering met de onderlinge verschillen tussen [adres 1] en de vergelijkingsobjecten rekening is gehouden. De enkele verwijzing naar een algemeen document is daartoe niet genoeg.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de heffingsambtenaar niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast ten aanzien van de vastgestelde WOZ-waarde. Belanghebbende heeft de door hem voorgestane waarde niet onderbouwd en daarmee die waarde evenmin aannemelijk gemaakt. Het hof stelt de waarde daarom in goede justitie vast op € 330.000. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Overschrijding opbrengstlimiet?
4.8.
Belanghebbende stelt dat niet kan worden vastgesteld of de opbrengstlimiet wordt overschreden, omdat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de geraamde lasten en baten van de:
- watersysteemheffing gebouwd, voor zover het betreft de personeelslasten (urenverantwoording) en de kosten van de ondersteuning;
- riool- en afvalstoffenheffing, voor zover het betreft de overheadskosten.
4.9.
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 4 april 2014 [1] heeft geoordeeld, moet bij de beoordeling van een geschil over een mogelijke overschrijding van de opbrengstlimiet een aantal regels over stelplicht en bewijslast in acht worden genomen. Daaruit volgt dat, als een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden, de heffingsambtenaar inzicht moet verschaffen in de kostendekkendheid van de verordening. Pas als vervolgens de belanghebbende gemotiveerd (kosten)posten in twijfel trekt, moet de heffingsambtenaar naar vermogen de geuite twijfel wegnemen. De heffingsambtenaar hoeft niet te bewijzen dat die twijfel ongegrond is. De bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet rust op de belanghebbende. In het kader van die toetsing is pas dan plaats voor een correctie van de omvang van de volgens de gemeentelijke of waterschapsbegroting geraamde bedragen aan opbrengsten en lasten, als de gemeente of het waterschap deze opbrengsten en lasten niet in redelijkheid op die bedragen heeft kunnen ramen.
4.10.
Ten aanzien van de door belanghebbende geuite twijfel of en in hoeverre de doorberekende kosten betrekking hebben op de kosten van watersysteembeheer en zuivering en de riool- en afvalstoffenheffing, heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het hof naar vermogen inzicht verschaft in de door belanghebbende benoemde (kosten)posten onder verwijzing naar de betreffende begrotingen van het waterschap en de gemeente en de gespecificeerde weergave van de kosten en opbrengsten. Hiermee heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat ook de door belanghebbende benoemde doorberekende kosten terecht zijn aangemerkt als last ter zake.
4.11.
De enkele stelling van belanghebbende dat ten aanzien van bepaalde kostenposten inzicht ontbreekt in de omvang en samenstelling van deze posten, omdat sprake is van ongespecificeerde totaalbedragen, acht het hof onvoldoende om te twijfelen aan de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting ten aanzien van deze posten. De heffingsambtenaar heeft naar het oordeel van het hof voldoende toegelicht waaruit de bestreden (kosten)posten bestaan, waarom deze kosten zijn gemaakt en waarom zij als lasten zijn toegerekend. [2] Het had op de weg van belanghebbende om met meer te komen dan hij heeft gedaan. Omdat hij dat niet heeft gedaan, zal het hoger beroep in zoverre ongegrond worden verklaard.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 50 en € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
4.14.
Belanghebbende heeft niet om vergoeding van bezwaarkosten gevraagd voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. [3] Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep. Het hof stelt de tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep op 2 (punten) x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.814. Het hof stelt de tegemoetkoming voor de behandeling van het hoger beroep ook op 2 (punten) x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.814.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar woning;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar eveneens in zoverre;
  • wijzigt de WOZ-beschikking en stelt de waarde van [adres 1] in [woonplaats] per 1 januari 2021 vast op € 330.000;
  • vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar woning dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep en hoger beroep van in totaal € 186 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van in totaal € 3.628.
De uitspraak is gedaan door M.J.C Pieterse, voorzitter, M.E. Smorenburg en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Vergelijk Hoge Raad 21 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1016, r.o. 2.4.5.
3.Zie artikel 7:15, lid 3, Algemene wet bestuursrecht.