In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het voorhanden hebben van stoffen die bestemd zijn voor het plegen van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De politierechter had ook de inbeslaggenomen bestelauto verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij vrijspraak werd bepleit en subsidiair een verweer over de strafmaat werd gevoerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met verbetering van de gronden. Het hof oordeelde dat de observaties van de verdachte niet als stelselmatig konden worden gekwalificeerd en dat er voldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het voorhanden hebben van de stoffen. De strafmotivering is verbeterd, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en het justitiële verleden van de verdachte. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar het hof heeft dit niet als reden voor strafvermindering gezien. De toepasselijke wettelijke voorschriften zijn vervangen door de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.