In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de inspecteur van de Belastingdienst en een belanghebbende over een aanslag schenkbelasting. De belanghebbende ontving in 2014 een schenking van zijn ouders voor zijn eigen woning, die vrijgesteld was van schenkbelasting. In 2018 ontving hij een tweede schenking, waarvan hij en zijn ouders dachten dat deze ook vrijgesteld was. De inspecteur legde echter een aanslag schenkbelasting op voor deze tweede schenking, omdat de vrijstelling niet verleend kon worden. De belanghebbende heeft het geschonken bedrag aan zijn ouders terugbetaald en stelde dat er sprake was van wederzijdse dwaling, waardoor de schenkingsovereenkomst vernietigd diende te worden. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanslag schenkbelasting op grond van artikel 53 van de Successiewet 1956 verminderd diende te worden naar nihil. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de inspecteur ongegrond. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende.