ECLI:NL:GHSHE:2025:258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.331.488_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering als gevolg van coronamaatregelen en de relevantie van online omzet bij berekening van omzetverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep over huurprijsvermindering als gevolg van coronamaatregelen. De zaak betreft een geschil tussen Lumiere Beheer B.V. (appellante) en WE Netherlands B.V. (geïntimeerde) over de huurprijs van een bedrijfsruimte. Lumiere vorderde betaling van huurachterstand, terwijl WE Netherlands in reconventie een huurprijsvermindering van in totaal € 96.960,65 vorderde. De kantonrechter had in eerste aanleg de huurprijs verminderd en Lumiere veroordeeld tot betaling van een bedrag aan huurachterstand. In hoger beroep heeft Lumiere zeven grieven aangevoerd, onder andere over de berekening van het omzetverlies en de toekenning van huurkorting. Het hof heeft geoordeeld dat WE Netherlands recht heeft op huurkorting over de maanden december 2020 tot en met april 2021, maar dat de online omzet van een andere vennootschap niet relevant is voor de berekening van het percentage omzetverlies. Het hof heeft de grieven van Lumiere gedeeltelijk toegewezen, maar uiteindelijk de vorderingen van beide partijen afgewezen, omdat de huurprijsvermindering en de huurachterstand elkaar opheffen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.331.488/01
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
Lumiere Beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Lumiere,
advocaat: mr. D.J.A. van den Berg te Amsterdam,
tegen
WE Netherlands B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als WE Netherlands,
advocaat: mr. I.E. Reimert te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 augustus 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 juli 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Lumiere als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en WE Netherlands als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10395609 CV EXPL 1028)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 1 maart 2023 waarin de zaak van zittingslocatie Roermond naar zittingslocatie Maastricht is verwezen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met twee producties;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of WE Netherlands recht heeft op huurkorting over de maanden november 2020 tot en met april 2021 en over de maanden december 2021 en januari 2022 vanwege de coronamaatregelen en zo ja hoe de huurkorting wordt berekend. WE Netherlands heeft recht op huurkorting over de maanden december 2020 tot en met april 2021, bij de berekening waarvan geen rekening wordt gehouden met onlineomzet en inhaalomzet en waarbij het nadeel gelijk over partijen wordt verdeeld. Het hof zal dat hierna toelichten.
De feiten
3.2
In overweging 2.1 tot en met 2.6 heeft de rechter in eerste aanleg vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds voldoende gemotiveerd gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze feiten voor zover relevant in hoger beroep.
3.2.1. (
De rechtsvoorganger van) Lumiere en WE Netherlands hebben een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan [adres A] (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is ingegaan per 1 februari 2007. De maandelijkse huurprijs bedroeg tot februari 2021 € 33.167,98 en vanaf februari 2021 tot 31 januari 2023 € 33.573,45.
3.2.2.
In de huurovereenkomst is bepaald dat de bestemming van het gehuurde winkelruimte is. WE Netherlands exploiteert een kledingwinkel in het gehuurde.
3.2.3.
In verband met de uitbraak van het coronavirus zijn er door de overheid vanaf 15 maart 2020 diverse maatregelen genomen. Burgers en bedrijven – waaronder winkels – werden verplicht hun gedragingen en activiteiten aan te passen, waaronder het in acht nemen van anderhalve meter afstand. Voor winkels zijn er beperkingen in openingstijden en het aantal toegestane bezoekers aangebracht. Ook zijn er tijdelijke verplichte winkelsluitingen door de overheid ingesteld.
3.2.4.
Voor de maanden april en mei 2020 zijn Lumiere en WE Netherlands overeengekomen dat WE Netherlands 50% van de huur verschuldigd is. Partijen hebben afgesproken dat WE vanaf juni 2020 de betaling van de huur (gedeeltelijk) mocht opschorten en dat partijen op een later moment afspraken zouden gaan maken over de opgeschorte huur.
3.2.5.
Vanaf 1 juni 2021 heeft WE Netherlands de betaling van de huur hervat.
3.2.6.
Lumiere en WE Netherlands hebben overleg gehad over de huurachterstand, maar zijn onderling niet tot een oplossing gekomen.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
In eerste aanleg vorderde Lumiere in conventie om WE Netherlands te veroordelen tot betaling van de huurachterstand van € 65.572,82 tot en met december 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Ook vorderde Lumiere betaling van een bedrag van € 1.731,18 aan buitengerechtelijke
incassokosten en veroordeling van WE Netherlands in de proceskosten.
3.3.2.
WE Netherlands vorderde in reconventie om de huurovereenkomst tussen partijen te wijzigen in die zin dat de huurprijs zal worden verminderd met in totaal € 96.960,65:
• € 6.119,00 (inclusief btw) voor de maand november 2020,
• € 13.164,37 (inclusief btw) voorde maand december 2020,
• € 16.550,82 (inclusief btw) voor de maand januari 2021,
• € 16.761,22 (inclusief btw) voor dc maand februari 2021,
• € 14.168,00 (inclusief btw) voor de maand maart 2021,
• € 12.855,27 (inclusief btw) voor de maand april 2021,
• € 11.002,02 (inclusief btw) voor de maand december 2021 en
• € 6.284,95 (inclusief btw) voor de maand januari 2022.
Ook vorderde WE Netherlands om Lumiere te veroordelen tot betaling van € 14.601,11 inclusief btw (zijnde de huurprijsvermindering van € 96.960,65 minus de huurachterstand van € 82.359,54 tot en met januari 2022) en veroordeling van Lumiere in de proceskosten met rente.
3.3.3.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst tussen partijen gewijzigd in die zin dat de huurprijs wordt verminderd zoals door WE Netherlands gevorderd en Lumiere veroordeeld om een bedrag van € 14.601,11 aan WE Netherlands te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis (12 juli 2023) tot aan de dag van betaling en Lumiere veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie, begroot op € 1.984,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis (12 juli 2023) tot aan de dag van betaling.
Daartoe overwoog de kantonrechter samengevat dat het beroep van WE Netherlands op onvoorziene omstandigheden slaagt, omdat zij door de overheidsmaatregelen vanwege corona het gehuurde niet of in beperkte mate heeft kunnen exploiteren over de periode november 2020 tot en met april 2021 en over december 2021 en januari 2022.
De kantonrechter heeft de huurprijsvermindering berekend op grond van de vastelastenmethode zoals opgenomen in het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021
(ECLI:NL:HR:2021:1974), waarbij het nadeel uit de volledige huur bestaat omdat WE Netherlands geen Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) heeft ontvangen en andere financiële steunmaatregelen van de overheid geen rol spelen bij de toepassing van deze methode.
Verder heeft de kantonrechter bij het bepalen van het omzetverlies alleen de omzet van het gehuurde betrokken en niet die van de webshop omdat de opbrengst van de webshop niet is gerelateerd aan het gehuurde en er sprake is van twee aparte verkoopkanalen die los van elkaar staan. Lumiere heeft onvoldoende onderbouwd dat WE Netherlands haar online verkoopactiviteiten heeft geïntensiveerd ten tijde van de coronacrisis om zo het omzetverlies in de winkel te beperken of dat de verkoop die buiten coronatijd vanuit het gehuurde plaatsvond verplaatst is naar de webshop, aldus de kantonrechter.
De kantonrechter heeft het nadeel 50/50 verdeeld over partijen. Dat het concern waartoe WE Netherlands behoort minder dan 30 % omzetverlies heeft gedraaid is niet van belang bij de verdeling, omdat dit buiten de rechtsverhouding van verhuurder en huurder staat, aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
Lumiere heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Lumiere heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van Lumiere in conventie en alsnog afwijzen van de vorderingen van WE Netherlands in reconventie, met veroordeling van WE Netherlands in de kosten van de procedure in beide instanties en een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te bepalen arrest.
3.4.2.
WE Netherlands heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, met veroordeling van Lumiere in de kosten van de procedure.
3.5.
Het hof zal de grieven van Lumiere gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt Lumiere samengevat (1) dat bij het omzetverlies de extra omzet die WE heeft behaald uit verkoop via haar webshop en inhaalomzet in de periode dat de coronamaatregelen werden losgelaten moeten worden betrokken, (2) dat over een te ruime periode huurkorting is toegekend en (3) dat ten gunste van Lumiere had moeten worden afgeweken van gelijke verdeling van het nadeel over partijen.
Juridisch kader
3.5.1.
In het arrest van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974), heeft de Hoge Raad onder 3.2.4 en 3.2.5. in elk geval voor huurovereenkomsten die voor 15 maart 2020 zijn gesloten onder meer het volgende overwogen:

De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard.
(…)
Indien de hiervoor(…)
bedoelde omstandigheid zich voordoet, kan worden aangenomen dat de waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde zo sterk is verminderd dat de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties van de verhuurder en de huurder in ernstige mate is verstoord.”
Dit is in beginsel een onvoorziene omstandigheid die tot huurprijsvermindering kan leiden (6:258 BW). Vervolgens heeft de Hoge Raad in het arrest toegelicht hoe de huurprijsvermindering kan worden berekend aan de hand van de vastelastenmethode. Daarbij wordt het nadeel (de verstoring van de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties) gelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder, voor zover het nadeel niet reeds is gecompenseerd door financiële steun aan de huurder in de vorm van TVL. De in artikel 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat op grond van omstandigheden gelegen in bijvoorbeeld de hoedanigheid van een huurder of verhuurder of de financiële positie van een der partijen, wordt afgeweken van bedoelde gelijke verdeling van het nadeel (onderdelen 3.3.1 tot en met 3.3.4 van het arrest).
Vervolgens heeft de Hoge Raad de vastelastenmethode toegelicht, waarbij de huurkorting bestaat uit de huurprijs (minus eventuele TVL die betrekking heeft op de huurprijs) maal het percentage omzetverlies, gedeeld door twee.
Omzet webshop
3.5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de huurprijsvermindering dient te worden berekend conform voornoemde vastelastenmethode en ook dat geen TVL in mindering dient te worden gebracht omdat geen TVL is ontvangen. Over de wijze waarop de procentuele omzetvermindering moet worden vastgesteld zijn partijen het niet eens.
Zo dient volgens Lumiere ook de omzet van de webshop bij de berekening te worden betroken en niet alleen de omzet in het gehuurde.
3.5.3.
Op de zitting in hoger beroep heeft WE Netherlands toegelicht dat zij ongeveer 100 winkels exploiteert, verspreid over heel Nederland en dat online aankopen die worden gedaan vanuit klanten (dus niet vanuit de winkel zelf om de voorraad aan te vullen), niet plaatsvinden vanuit WE Netherlands, maar vanuit een andere vennootschap binnen de WE groep, namelijk vanuit WE Europe BV. De online omzet van de WE webshop gaat dus niet naar WE Netherlands, maar naar WE Europe BV. WE Netherlands heeft toegelicht alleen online omzet te hebben uit online bestellingen vanuit een winkel en dat deze omzet in de overgelegde omzetcijfers van het gehuurde zit. WE Netherlands heeft betwist voordeel te hebben bij een hogere (online) omzet van WE Europe BV en toegelicht dat het WE concern een geconsolideerde jaarrekening heeft, maar dat daarbinnen geen posten worden doorgeschoven, dat het concern bestaat uit 23 dochters met winkels in diverse landen en dat elke vennootschap haar eigen broek moet ophouden.
Verder heeft WE Netherlands betoogd dat de online omzet buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de omzet van de webshop al vanaf 2017 ieder jaar aanzienlijk is gestegen en omdat het bedrijfsmodel van een webshop en een winkel sterk verschillen.
Lumiere heeft niet betwist dat de omzet behaald met online bestellingen buiten de winkel bij een andere rechtspersoon binnen het WE concern terecht komt. Lumiere heeft betoogd dat extra online omzet het gevolg is van de onvoorziene omstandigheid en aan het gehele concern heeft bijgedragen.
3.5.4.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat WE Netherlands geen online omzet van bestellingen buiten de winkel genereert. Dit betekent dat WE Netherlands voor haar omzet afhankelijk is van de komst van publiek naar de winkel. Het hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met eventuele verhoogde omzet van andere vennootschappen binnen het WE concern. Zoals opgenomen in de conclusie van A-G M.H. Wissink bij voornoemd arrest (PHR 30 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:902, onderdelen 3.8.4 en 5.19.1) moet worden bezien hoe de coronacrisis een individuele ondernemer die een bedrijfsruimte huurt, treft. Het gaat om een verstoring van het contractuele evenwicht door de coronacrisis. “
Het omzetverlies dient daarom te worden bepaald voor het huurobject waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het gaat dus niet om de omzet die de huurder met andere activiteiten heeft behaald of de omzet die door met de huurder gelieerde vennootschappen is behaald.” Lumiere heeft onvoldoende aangevoerd om daarvan in dit geval af te wijken. Zo heeft Lumiere niet onderbouwd dat de online omzet (bij een andere vennootschap) binnen het concern is gestegen als gevolg van de coronacrisis. Een evident causaal verband tussen hogere online omzet en de coronacrisis (zoals bijvoorbeeld bij de verkoop van beeldschermen en computers om thuis te werken), ontbreekt bij de verkoop van kleding. WE Netherlands heeft in dit kader toegelicht dat over het algemeen in de coronaperiode juist minder kleding werd gekocht omdat er minder gelegenheden waren om naartoe te gaan en mensen vaker thuis zaten in hun joggingpak. Anders dan in de Media Markt zaak (Rechtbank Den Haag 15 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15644) is in dit geval niet vast komen te staan dat sprake is van groei van het concern die (mede) het gevolg is geweest van de coronacrisis.
In het kader van de verstoring van de waardeverhouding en bij de berekening en verdeling van het nadeel neemt het hof (online) omzet van andere rechtspersonen binnen het WE concern daarom niet mee.
Inhaalomzet
3.5.5.
Lumiere heeft verder betoogd dat bij de berekening van het percentage omzetverlies rekening moet worden gehouden met extra omzet in het gehuurde in de periode nadat de coronamaatregelen werden losgelaten, waarbij klanten extra hebben gekocht wat zij anders de maanden daarvoor hadden aangeschaft. WE Netherlands heeft betwist dat gemiste omzet later is ingehaald.
In voornoemde conclusie (PHR 30 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:902, onderdelen 5.20.3 tot en met 5.20.5) staat daaromtrent het volgende:

5.20.3 Het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis fungeert, kort gezegd, als uitdrukking van de aantasting van het huurgenot (de exploitatiemogelijkheid) door de coronacrisis. Indien het beroep op art. 6:258 BW hierop wordt gegrond (…), dan is er in beginsel geen reden om ook voor de periode na afloop van de beperkende maatregelen in te grijpen in de overeenkomst.
5.20.4
Om dezelfde reden is er op zichzelf geen grond om omzet die wordt behaald na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen te betrekken bij het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis (hierna: latere omzet). Ontwikkelingen in de omzet na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen staan in beginsel los van het omzetverlies als gevolg van de aantasting van het huurgenot (de exploitatiemogelijkheid) door de coronacrisis. Dat in de periode na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen het huurgenot niet meer wordt aangetast, neemt niet weg dat dit wel was aangetast gedurende de periode dat deze maatregelen golden.
Latere omzet zou vanuit een soort schadeperspectief wellicht wel relevant kunnen zijn. De redenering is dan dat bepaalde omzet weliswaar later is behaald, maar bij afwezigheid van de beperkende maatregelen zou zijn behaald in de periode dat de beperkende maatregelen golden, en verder geen effect heeft op toekomstige omzet. Het probleem met deze redenering is dat bij een terugkerende vraag naar een bepaald product of dienst (bijvoorbeeld het gaan naar de kapper) het heel moeilijk is om vast te stellen dat latere omzet in de plaats komt van eerdere omzet en geen effect heeft op toekomstige omzet. Om een voorbeeld te geven: iemand die elke zes weken naar de kapper gaat (in week 6, 12, 18 etc.) en in week 6 niet naar de kapper kon omdat de kapper gesloten was in verband met de corona maar in week 12 weer open kan gaan, pakt in de weken 12 en 18 zijn reguliere patroon weer op. Daarmee wordt de verloren omzet van week 6 niet ingehaald. Hetzelfde geldt als deze klant in week 10 weer naar de kapper kan gaan, en vervolgens zijn patroon voortzet door in de weken 16 en 22 weer te komen.
5.20.5
Aan de stelling (van de huurder) dat later omzetverlies toch moet worden verdisconteerd, zullen dus hoge motiveringseisen moeten worden gesteld. Hetzelfde geldt voor de stelling (van de verhuurder) dat latere omzet toch moet worden verdisconteerd.”
3.5.6.
Het hof is van oordeel dat Lumiere onvoldoende heeft aangevoerd om af te wijken van het uitgangspunt dat wordt gekeken naar de huurperiode waarin omzetverlies is geleden.
WE Netherlands heeft toegelicht dat kleding in de winkel weer op reguliere wijze zal worden gekocht zodra dat weer mogelijk is, maar dat daarmee geen verloren omzet wordt ingehaald zonder dat dit negatief effect heeft op toekomstige omzet. Daarbij heeft WE Netherlands het voorbeeld gegeven van iemand die regelmatig kleding koopt (in week 8, 16, 24 etc.). Wanneer diegene dat in week 8 door de beperkende overheidsmaatregelen niet heeft gedaan, zal diegene dat doen als dat weer mogelijk is, bijvoorbeeld in week 14, maar niet ook in week 16, maar pas weer in week 22 (volgens het reguliere patroon). Lumiere is daarop onvoldoende ingegaan.
Verdeling nadeel over partijen
3.5.7.
Lumiere heeft betoogd dat een 50/50 verdeling van het nadeel niet redelijk is vanwege de financiële positie van WE Netherlands en van Lumiere. Het concern waartoe WE Netherlands behoort heeft volgens Lumiere in de periode februari 2021 t/m januari 2022 nagenoeg evenveel geconsolideerde omzet gegenereerd als in de periode februari 2019 t/m januari 2020, en de geconsolideerde winst nam met 576% toe ten opzichte van februari 2019 t/m januari 2020. Volgens Lumiere is het maar de vraag of het WE-concern en WE Netherlands slechter zijn geworden van de coronamaatregelen.
Daartegenover staat dat Lumiere veel winkelvastgoed verhuurt en de omzet (huurinkomsten) met ruim 30% zijn teruggelopen in zowel 2020 als 2021, als gevolg waarvan Lumiere een aanzienlijk verlies stelt te hebben gemaakt in zowel 2020 als 2021.
3.5.8.
WE Netherlands heeft betwist dat over 2020/2021 winst is gemaakt op groepsniveau. Over 2021/2022 is op groepsniveau wel weer winst gemaakt, maar niet in de mate zoals gesteld door Lumiere en mede door kostenbesparingen, aldus WE-Netherlands.
Verder heeft WE Netherlands aangevoerd dat Lumiere zelf ook onderdeel uitmaakt van een groter concern ( [concern A] ) en de verslechterde financiële positie van Lumiere betwist.
3.5.9.
Het hof stelt vast dat WE Netherlands en Lumiere allebei een professionele partij zijn en onderdeel uitmaken van een groter concern. Hun hoedanigheid maakt niet dat van een 50/50 verdeling dient te worden afgeweken.
Lumiere heeft geen inzicht verschaft in de financiële positie van het concern waartoe zij behoort. Reeds daarom kan het bestaan van een (aanzienlijke) winst van het WE concern over 2020/2021 en 2021/2020 (hetgeen WE Netherlands heeft betwist), niet leiden tot een andere verdeling. Bovendien gaat het om de financiële positie van partijen zelf en heeft Lumiere onvoldoende onderbouwd dat WE Netherlands van eventuele winst bij andere vennootschappen binnen het concern profijt heeft gehad.
Periode huurkorting
3.5.10.
In onderdeel 3.1 van voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat onder het niet of slechts in geringe mate kunnen exploiteren van het gehuurde ook wordt begrepen dat geen of veel minder publiek in de gehuurde 290-bedrijfsruimte komt als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie.
Lumiere heeft betwist dat het gehuurde niet of slechts in geringe mate kon worden geëxploiteerd voor zover het de volgende perioden betreft:
- 1 november 2020 tot en met 14 december 2020 (verplichte sluiting vanaf 20:00 uur);
- 1 tot en met 18 december 2021 (verplichte sluiting vanaf 17:00 uur);
- 15 tot 31 januari 2022 (verplichte sluiting vanaf 17:00 uur en maximaal één bezoeker per vierkante meter).
WE Netherlands heeft voor deze perioden betoogd dat er ook vóór 17:00, respectievelijk 20:00 uur, veel minder publiek naar het gehuurde kwam, onder meer omdat het advies was om zoveel mogelijk thuis te blijven en omdat horecazaken in het gebied op dat moment wel waren gesloten.
3.5.11.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest onder 3.3.4 overwogen dat het voor de hand ligt om de huurprijsvermindering te berekenen per termijn waarover de huurprijs is verschuldigd. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan in dit geval af te wijken en partijen hebben dat ook niet (voldoende) aangevoerd. De huurprijs is per maand verschuldigd zodat het hof per maand zal beoordelen of recht bestaat op huurprijsvermindering. Daartoe zal het hof kijken naar het percentage omzetverlies in de winkel in de desbetreffende maand. Daaruit volgt in beginsel het percentage verminderd publiek in de winkel in die maand. Dat verminderde omzet niet op die manier kan worden gerelateerd aan verminderd publiek (omdat bijvoorbeeld meer mensen minder dan gemiddeld uitgaven of minder mensen meer dan gemiddeld uitgaven in de betreffende periode) hebben partijen niet betoogd.
3.5.12.
Het hof neemt als uitgangspunt in deze zaak dat als het bezoekersaantal daalt naar dertig procent of minder, sprake is van geen of veel minder publiek, van een geringe mate van exploitatie en van een ernstig verstoorde waardeverhouding. Dat betekent dat een omzetverlies van zeventig procent of meer een huurprijsvermindering rechtvaardigt.
Uit de overgelegde omzetcijfers blijkt dat over de maanden november 2020, december 2021 en januari 2022 het omzetverlies lager was van 70 procent en over de maand december 2020 het omzetverlies hoger was dan 70 procent. Het hof zal daarom het bestreden vonnis vernietigen voor zover het de maanden november 2020, december 2021 en januari 2022 betreft en de huurprijs niet wijzigen over deze maanden.
Gegevensverstrekking in het kader van stelplicht huurder
3.5.13.
Wanneer een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren bestaat recht op huurprijsvermindering. Omwille van de hanteerbaarheid en een zoveel mogelijk uniforme toepassing van de rekenmethode heeft de Hoge Raad uitgangspunten geformuleerd om het omzetverlies te berekenen. Uitgaande van deze uitgangspunten, is het niet nodig dat de huurder inzage geeft in buiten het gehuurde behaalde resultaten, in resultaten behaald buiten de periode waarover huurprijsvermindering wordt gevraagd of in resultaten van andere rechtspersonen binnen het concern waarvan de huurder deel uitmaakt, omdat die gegevens voor deze uitgangpunten niet relevant zijn. Lumiere heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat in dit geval anders is en waarom in dit geval van deze hanteerbare en uniforme methode dient te worden afgeweken en dat WE Netherlands in het kader van haar stelplicht meer gegevens had moeten verstrekken.
Slotsom
3.6.1.
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende onderbouwde en betwiste stellingen die, als ze zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel leiden. De slotsom is dat de grieven van Lumiere slagen voor zover in eerste aanleg huurkorting is toegewezen over de maanden november 2020, december 2021 en januari 2022 en voor het overige falen.
3.6.2.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover vermindering van de huurprijs is toegewezen over de maanden november 2020 (€ 6.129,00), december 2021 (€ 11.002,02) en januari 2022 (€ 6.284,95). Daarmee resteert een huurprijsvermindering van € 73.544,68 (€ 96.960,65 minus € 23.415,97).
Volgens WE Netherlands bedraagt de huurachterstand € 82.359,54 tot en met januari 2022 (zie onderdeel 3.3.2.). Dat betekent dat WE Netherlands na verrekening van de huurprijsvermindering met de huurachterstand geen vordering heeft op Lumiere.
De vordering van Lumiere tot betaling kan echter ook niet (gedeeltelijk) worden toegewezen omdat die vordering geen € 82.359,54, maar € 65.572,82 betreft (de huurachterstand tot en met december 2021, zie onderdeel 3.3.1). Na verrekening met de huurprijsvermindering van € 73.544,68 heeft Lumiere geen vordering op WE Netherlands. Dat betekent dat het hof de vorderingen tot betaling van beide partijen zal afwijzen.
3.6.3.
Het hof ziet in deze uitkomst, waarbij beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in zowel eerste aanleg als in hoger beroep. Ook de proceskostenveroordeling uit de eerste aanleg zal het hof daarom vernietigen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt onderdeel 5.1 van het dictum van het bestreden vonnis voor zover het de maanden november 2020, december 2021, en januari 2022 betreft;
vernietigt de onderdelen 5.2 tot en met 5.5. van het dictum van het bestreden vonnis geheel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de gevorderde wijziging van de huurprijs over de maanden november 2020, december 2021, en januari 2022 en de vorderingen van WE Netherlands en van Lumiere tot betaling af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L. Bervoets, F.M.T. Quaadvliet en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2025.
griffier rolraadsheer
.