Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9981768 \ CV EXPL 22-3261)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van WE Netherlands met producties;
- de antwoordakte van Karioka;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
€ 3.492,78.
De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard.
bedoelde omstandigheid zich voordoet, kan worden aangenomen dat de waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde zo sterk is verminderd dat de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties van de verhuurder en de huurder in ernstige mate is verstoord.”
voor zover niet al gecompenseerd door financiële steun van de overheid in de vorm van TVL’, volgt dat ook bij het ontbreken van TVL de vastelastenmethode kan worden toegepast. Het hof gaat daarom voorbij aan het betoog van Karioka dat in het geval dat geen TVL wordt ontvangen rekening moet worden gehouden met alle (andere) subsidies van de overheid. Bovendien betreft de NOW-subsidie een tegemoetkoming die bijdraagt aan de loonkosten en niet aan de huurkosten.
Het omzetverlies dient daarom te worden bepaald voor het huurobject waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het gaat dus niet om de omzet die de huurder met andere activiteiten heeft behaald of de omzet die door met de huurder gelieerde vennootschappen is behaald.” Karioka heeft onvoldoende aangevoerd om daarvan in dit geval af te wijken. Zo heeft Karioka niet onderbouwd dat de online omzet (bij een andere vennootschap) binnen het concern is gestegen als gevolg van de coronacrisis. Een evident causaal verband tussen hogere online omzet en de coronacrisis (zoals bijvoorbeeld bij de verkoop van beeldschermen en computers om thuis te werken), ontbreekt bij de verkoop van kleding. WE Netherlands heeft in dit kader toegelicht dat over het algemeen in de coronaperiode juist minder kleding werd gekocht omdat er minder gelegenheden waren om naartoe te gaan en mensen vaker thuis zaten in hun joggingpak. Anders dan in de Media Markt zaak (Rechtbank Den Haag 15 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15644) is in dit geval niet vast komen te staan dat sprake is van groei van het concern die (mede) het gevolg is geweest van de coronacrisis. In het kader van de verstoring van de waardeverhouding en bij de berekening en verdeling van het nadeel neemt het hof (online) omzet van andere rechtspersonen binnen het WE concern daarom niet mee. Dat betekent dat de grieven 1 tot en met 4 in zoverre slagen.
5.20.3 Het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis fungeert, kort gezegd, als uitdrukking van de aantasting van het huurgenot (de exploitatiemogelijkheid) door de coronacrisis. Indien het beroep op art. 6:258 BW hierop wordt gegrond (…), dan is er in beginsel geen reden om ook voor de periode na afloop van de beperkende maatregelen in te grijpen in de overeenkomst.
€ 5.198,85 plus € 4.103,69 plus € 3.852,89).