ECLI:NL:GHSHE:2025:256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
200.328.447_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijsvermindering als gevolg van coronamaatregelen en de relevantie van online omzet bij berekening van omzetverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen WE Netherlands B.V. en Karioka III B.V. betreffende huurprijsvermindering als gevolg van coronamaatregelen. WE Netherlands vorderde huurkorting over de maanden november 2020 tot en met april 2021, terwijl Karioka zich verzet tegen deze vordering en stelt dat de online omzet van WE Netherlands in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van het omzetverlies. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat WE Netherlands recht had op huurkorting, maar dat de online omzet niet relevant was voor de berekening van het percentage omzetverlies. In hoger beroep heeft WE Netherlands acht grieven ingediend, waarbij zij betoogde dat de online omzet niet had mogen worden meegenomen. Het hof heeft de grieven van WE Netherlands in zoverre gegrond verklaard, dat het de online omzet van andere vennootschappen binnen het concern niet meeneemt in de berekening van het omzetverlies. Het hof heeft vastgesteld dat de huurprijs voor de maanden december 2020 tot en met april 2021 moet worden verminderd met een totaalbedrag van € 22.395,27. De vorderingen van beide partijen tot betaling zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en de huurovereenkomst gewijzigd in overeenstemming met de uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.328.447/01
arrest van 4 februari 2025
in de zaak van
WE Netherlands B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als WE Netherlands,
advocaat: mr. I.E. Reimert te 's-Gravenhage,
tegen
Karioka III B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Karioka,
advocaat: mr. D.J.A. van den Berg te [vestigingsplaats],
op het bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2023 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 4 januari 2023 en 10 mei 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen WE Netherlands als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en Karioka als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9981768 \ CV EXPL 22-3261)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van WE Netherlands met producties;
  • de antwoordakte van Karioka;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of WE Netherlands recht heeft op huurkorting over de maanden november 2020 tot en met april 2021 en over de maanden december 2021 en januari 2022 vanwege de coronamaatregelen en zo ja hoe de huurkorting wordt berekend. WE Netherlands heeft recht op huurkorting over de maanden december 2020 tot en met april 2021, bij de berekening waarvan geen rekening wordt gehouden met onlineomzet en inhaalomzet en waarbij het nadeel gelijk over partijen wordt verdeeld. Het hof zal dat hierna toelichten.
De feiten
3.2
In overweging 2.1 tot en met 2.5 heeft de rechter in eerste aanleg vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 8 wordt de vaststelling in onderdeel 2.4 gedeeltelijk bestreden. Het hof zal dat feit hierna aangepast weergeven samen met de overige niet betwiste feiten, voor zover relevant in hoger beroep.
3.2.1.
WE Netherlands heeft met (de rechtsvoorganger van) Karioka een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan [adres A], kadastraal bekend [kadastrale aanduiding A], ter grootte van ca. 349 m2, ingaande 1 september 2018. WE Netherlands exploiteert een kledingzaak in het gehuurde.
3.2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte
en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing.
3.2.3.
De huurovereenkomst kende een aanvangshuur van € 10.083,33 inclusief btw per
maand. In maart 2020 bedroeg de maandhuur inclusief btw € 10.329,03, met ingang van
september 2020 bedroeg de maandhuur inclusief btw € 10.449,94 per maand en met ingang
van september 2021 € 10.672,24.
3.2.4.
In de periode van maart 2020 tot en met mei 2021 heeft WE Netherlands de huurprijs in de meeste maanden volledig en in een aantal maanden gedeeltelijk voldaan in verband met de coronamaatregelen. Karioka heeft toegestaan dat de betaling van de huur deels werd opgeschort vanwege de coronasituatie. Partijen zouden op een later moment overleggen hoe om te gaan met de opgeschorte huurpenningen.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
In eerste aanleg vorderde Karioka in conventie WE Netherlands te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.927,12 (de huurachterstand van € 19.750,40 tot en met december 2021 en de buitengerechtelijke kosten van €1.176,72), vermeerderd met rente en kosten.
3.3.2.
WE Netherlands vorderde in reconventie om de huurovereenkomst tussen partijen te wijzigen in die zin dat de huurprijs zal worden verminderd met in totaal € 30.014,37:
• € 2.298,99 inclusief btw voor de maand november 2020;
• € 4.023,23 inclusief btw voor de maand december 2020;
• € 5.216,61 inclusief btw voor de maand januari 2021;
• € 5.198,85 inclusief btw voorde maand februari 2021;
• € 4.103,69 inclusief btw voor de maand maart 2021;
• € 3.852,89 inclusief btw voor de maand april 2021;
• € 3.198,47 inclusief btw voor de maand december 2021;
• € 2.121,64 inclusief btw voor de maand januari 2022;
Ook vorderde WE Netherlands om Karioka te veroordelen tot betaling van € 4.927,85 inclusief btw (zijnde de huurprijsvermindering van € 30.014,37 minus de huurachterstand van € 25.086,52) en veroordeling van Karioka in de proceskosten met rente.
3.3.3.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis WE Netherlands veroordeeld om tegen kwijting een bedrag van € 20.927,12, vermeerderd met de wettelijke rente over € 19.750,40 vanaf 13 mei 2023 aan Karioka te betalen, de vorderingen van WE Netherlands afgewezen en WE Netherlands veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie, begroot op
€ 3.492,78.
Daartoe overwoog de kantonrechter in het tussenvonnis samengevat dat huurprijsvermindering kan worden toegekend op grond van onvoorziene omstandigheden (artikel 6:258) BW indien WE Netherlands door de overheidsmaatregelen vanwege corona het gehuurde niet of in beperkte mate heeft kunnen exploiteren. Omdat het bij wijziging van de huurovereenkomst op grond van artikel 6:258 BW gaat om het herstel van de fundamentele verstoring van het evenwicht van de overeenkomst, zijn voor de beoordeling van de wijze waarop en de mate waarin de huurovereenkomst gewijzigd moet worden uitsluitend die activiteiten van het bedrijf van belang die het gehuurde betreffen, althans die in verband staan met het gehuurde. De Hoge Raad heeft in het arrest van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) niet de vraag beantwoord met welke omzet hierbij rekening dient te worden gehouden en welke uitgangspunten daarbij hebben te gelden aldus de kantonrechter. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van onvoorziene omstandigheden die een huurprijsvermindering rechtvaardigen, moet volgens de kantonrechter slechts worden gekeken naar het omzetverlies dat de betreffende WE vestiging heeft geleden en in beginsel niet naar de omzet die WE Netherlands elders - online of in andere winkels - heeft gerealiseerd, tenzij omzet(vermeerdering) in die activiteiten een (direct) gevolg is van de onmogelijkheid omzet te verwerven in het gehuurde. Zou alleen het omzetverlies van de WE vestiging worden betrokken bij deze vraag, dan kan dat in de onderhavige situatie volgens de kantonrechter tot een onevenredige uitkomst leiden. WE heeft als concern dan geprofiteerd van de coronapandemie en haar gevolgen doordat de omzet is toegenomen en geniet daar bovenop een (financieel) voordeel in de vorm van een huurprijsvermindering omdat de omzet niet is behaald in haar winkel in [plaats A] (maar vermoedelijk online). Daarom moet bij de vraag of sprake is van een omzetverlies over de periode december 2020 tot en met april 2021, de maand december 2021 en de maand januari 2022 ook de omzet die WE elders binnen het concern (en dan met name via de webshop) heeft gerealiseerd worden betrokken nu het doen van een onlineaankoop voor een groot deel van het winkelend publiek de enige mogelijkheid is geweest.
De kantonrechter heeft voor een evenwichtige uitkomst op de vraag of, en zo ja, welk omzetverlies WE (in [plaats A]) heeft, de volgende berekeningsmethode gehanteerd:
(1) WE Netherlands dient eerst het verzorgingsgebied van de vestiging te [plaats A] aan te geven, uitgaande van de situatie in 2019.
(2) WE Netherlands dient vervolgens de cijfers te overleggen van de onlineverkopen in de
sluitingsperiode welke toegerekend moeten worden aan dit verzorgingsgebied aan
de hand van de leveradressen van de klanten.
(3) Hierop dient vervolgens in mindering te worden gebracht dat deel van de onlineverkopen
dat ook zonder een sluitingsperiode in dit verzorgingsgebied zou zijn gedaan. Dit dient te worden berekend door de onlineverkopen in dit verzorgingsgebied in een gelijke periode in 2019 te berekenen en de onlineverkopen in dit verzorgingsgebied gedurende de sluitingsperiode daarmee te verminderen.
(4) Het hieruit voortvloeiende aan het verzorgingsgebied toe te rekenen deel van de
onlineverkopen dient vervolgens bij de gegenereerde omzet van de WE vestiging te
worden opgeteld.
WE Netherlands is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om de benodigde gegevens te overleggen. In het eindvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat WE Netherlands een groot aantal berekeningen en cijfers heeft gepresenteerd waarvan de juistheid niet vastgesteld kan worden omdat er geen verificatoire bescheiden overgelegd zijn die de juistheid van de cijfers en berekeningen aantonen. WE Netherlands heeft als gevolg daarvan niet voldaan aan haar stelplicht en daarom geen recht op huurkorting, aldus de kantonrechter.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
WE Netherlands heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. Met de grieven 1 tot en met 4 betoogt WE Netherlands dat de online omzet niet had mogen worden meegenomen bij de berekening van het (percentage) omzetverlies. Grief 5 richt zicht tegen het afwijzen van de vorderingen van WE Netherlands op basis van de door haar overgelegde cijfers omdat de kantonrechter niet had aangegeven dat, en op welke wijze de cijfers nader onderbouwd zouden moeten worden. Grief 6 bouwt voort op de voorgaande grieven en richt zich tegen het afwijzen van de vorderingen van WE Netherlands en het toewijzen van de vorderingen van Karioka. Grief 7 betreft de toegewezen rente en buitengerechtelijke kosten en grief 8 de feitenvaststelling in onderdeel 2.4 van het tussenvonnis.
WE Netherlands heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, en alsnog afwijzen van de vorderingen van Karioka met veroordeling van Karioka in de proceskosten in beide instanties, een en ander bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest.
3.4.2.
Karioka heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Omdat geen Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is ontvangen en dus geen TVL in mindering kan worden gebracht conform de vastelastenmethode, dient volgens Karioka (1) rekening te worden gehouden met alle steun vanuit de overheid en met (2) de omzet van de webshop en met (3) inhaalomzet. Daarnaast dient (4) volgens Karioka te worden afgeweken van een 50/50 verdeling van het nadeel. Tot slot (5) is de periode waarin sprake was van een onvoorziene omstandigheid volgens Karioka beperkt tot de periode 15 december 2020 tot en met 28 april 2021 en 19 december 2021 tot en met 15 januari 2022.
Karioka heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de beroepen vonnissen, met veroordeling van WE Netherlands in de kosten van de procedure.
3.5.
Het hof zal de grieven 1 tot en met 4 van WE Netherlands, die zijn gericht tegen het meenemen van de online omzet bij het bepalen van het omzetverlies en de verweren van Karioka tegen de gevorderde huurvermindering gezamenlijk behandelen.
Juridisch kader
3.5.1.
In het arrest van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974), heeft de Hoge Raad onder 3.2.4 en 3.2.5. in elk geval voor huurovereenkomsten die voor 15 maart 2020 zijn gesloten onder meer het volgende overwogen:

De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard.
(…)
Indien de hiervoor(…)
bedoelde omstandigheid zich voordoet, kan worden aangenomen dat de waarde van het gebruiksrecht van het gehuurde zo sterk is verminderd dat de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties van de verhuurder en de huurder in ernstige mate is verstoord.”
Dit is in beginsel een onvoorziene omstandigheid die tot huurprijsvermindering kan leiden (6:258 BW). Vervolgens heeft de Hoge Raad in het arrest toegelicht hoe de huurprijsvermindering kan worden berekend aan de hand van de vastelastenmethode. Daarbij wordt het nadeel (de verstoring van de waardeverhouding van de wederzijdse prestaties) gelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder, voor zover het nadeel niet reeds is gecompenseerd door financiële steun aan de huurder in de vorm van TVL. De in artikel 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat op grond van omstandigheden gelegen in bijvoorbeeld de hoedanigheid van een huurder of verhuurder of de financiële positie van een der partijen, wordt afgeweken van bedoelde gelijke verdeling van het nadeel (onderdelen 3.3.1 tot en met 3.3.4 van het arrest).
Vervolgens heeft de Hoge Raad de vastelastenmethode toegelicht, waarbij de huurkorting bestaat uit de huurprijs (minus eventuele TVL die betrekking heeft op de huurprijs) maal het percentage omzetverlies, gedeeld door twee.
Steun vanuit de overheid
3.5.2.
Uit de bewoordingen van de Hoge Raad dat de verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties in beginsel het beste wordt ondervangen door dit nadeel gelijk te verdelen ‘
voor zover niet al gecompenseerd door financiële steun van de overheid in de vorm van TVL’, volgt dat ook bij het ontbreken van TVL de vastelastenmethode kan worden toegepast. Het hof gaat daarom voorbij aan het betoog van Karioka dat in het geval dat geen TVL wordt ontvangen rekening moet worden gehouden met alle (andere) subsidies van de overheid. Bovendien betreft de NOW-subsidie een tegemoetkoming die bijdraagt aan de loonkosten en niet aan de huurkosten.
Omzet webshop
3.5.3.
Op de zitting in hoger beroep heeft WE Netherlands toegelicht dat zij ongeveer 100 winkels exploiteert, verspreid over heel Nederland en dat online aankopen die worden gedaan door klanten (dus niet vanuit de winkel zelf om de voorraad aan te vullen), niet plaatsvinden vanuit WE Netherlands, maar vanuit een andere vennootschap binnen de WE groep, namelijk vanuit WE Europe BV. Die online omzet van de WE webshop gaat dus niet naar WE Netherlands, maar naar WE Europe BV. WE Netherlands heeft toegelicht alleen online omzet te hebben uit online bestellingen vanuit een winkel en dat deze omzet in de overgelegde omzetcijfers van het gehuurde zit. WE Netherlands heeft betwist voordeel te hebben bij een hogere (online) omzet van WE Europe BV en toegelicht dat het WE concern een geconsolideerde jaarrekening heeft, maar dat daarbinnen geen posten worden doorgeschoven, dat het concern bestaat uit 23 dochters met winkels in diverse landen en dat elke vennootschap haar eigen broek moet ophouden.
Verder heeft WE Netherlands betoogd dat de online omzet buiten beschouwing moet worden gelaten omdat de omzet van de webshop al vanaf 2017 ieder jaar aanzienlijk is gestegen en omdat het bedrijfsmodel van een webshop en het bedrijfsmodel van een winkel sterk verschillen.
Karioka heeft niet betwist dat de omzet behaald met online bestellingen buiten de winkel bij een andere rechtspersoon binnen het WE concern terecht komt. Karioka heeft betoogd dat extra online omzet het gevolg is van de onvoorziene omstandigheid en aan het gehele concern heeft bijgedragen.
3.5.4.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat WE Netherlands geen online omzet van bestellingen buiten de winkel genereert. Dit betekent dat WE Netherlands voor haar omzet afhankelijk is van de komst van publiek naar de winkel. Het hof ziet geen aanleiding om rekening te houden met eventuele verhoogde omzet van andere vennootschappen binnen het WE concern. Zoals opgenomen in de conclusie van A-G M.H. Wissink bij voornoemd arrest (PHR 30 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:902, onderdelen 3.8.4 en 5.19.1) moet worden bezien hoe de coronacrisis een individuele ondernemer die een bedrijfsruimte huurt, treft. Het gaat om een verstoring van het contractuele evenwicht door de coronacrisis. “
Het omzetverlies dient daarom te worden bepaald voor het huurobject waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het gaat dus niet om de omzet die de huurder met andere activiteiten heeft behaald of de omzet die door met de huurder gelieerde vennootschappen is behaald.” Karioka heeft onvoldoende aangevoerd om daarvan in dit geval af te wijken. Zo heeft Karioka niet onderbouwd dat de online omzet (bij een andere vennootschap) binnen het concern is gestegen als gevolg van de coronacrisis. Een evident causaal verband tussen hogere online omzet en de coronacrisis (zoals bijvoorbeeld bij de verkoop van beeldschermen en computers om thuis te werken), ontbreekt bij de verkoop van kleding. WE Netherlands heeft in dit kader toegelicht dat over het algemeen in de coronaperiode juist minder kleding werd gekocht omdat er minder gelegenheden waren om naartoe te gaan en mensen vaker thuis zaten in hun joggingpak. Anders dan in de Media Markt zaak (Rechtbank Den Haag 15 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15644) is in dit geval niet vast komen te staan dat sprake is van groei van het concern die (mede) het gevolg is geweest van de coronacrisis. In het kader van de verstoring van de waardeverhouding en bij de berekening en verdeling van het nadeel neemt het hof (online) omzet van andere rechtspersonen binnen het WE concern daarom niet mee. Dat betekent dat de grieven 1 tot en met 4 in zoverre slagen.
Inhaalomzet
3.5.5.
Karioka heeft verder in de memorie van antwoord betoogd dat bij de berekening van het percentage omzetverlies rekening moet worden gehouden met extra omzet in het gehuurde in de periode nadat de coronamaatregelen werden losgelaten, waarbij klanten extra hebben gekocht wat zij anders de maanden daarvoor hadden aangeschaft. WE Netherlands heeft betwist dat gemiste omzet later is ingehaald.
In voornoemde conclusie (PHR 30 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:902, onderdelen 5.20.3 tot en met 5.20.5) staat daaromtrent het volgende:

5.20.3 Het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis fungeert, kort gezegd, als uitdrukking van de aantasting van het huurgenot (de exploitatiemogelijkheid) door de coronacrisis. Indien het beroep op art. 6:258 BW hierop wordt gegrond (…), dan is er in beginsel geen reden om ook voor de periode na afloop van de beperkende maatregelen in te grijpen in de overeenkomst.
5.20.4
Om dezelfde reden is er op zichzelf geen grond om omzet die wordt behaald na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen te betrekken bij het omzetverlies als gevolg van de coronacrisis (hierna: latere omzet). Ontwikkelingen in de omzet na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen staan in beginsel los van het omzetverlies als gevolg van de aantasting van het huurgenot (de exploitatiemogelijkheid) door de coronacrisis. Dat in de periode na het einde van de beperkende overheidsmaatregelen het huurgenot niet meer wordt aangetast, neemt niet weg dat dit wel was aangetast gedurende de periode dat deze maatregelen golden.
Latere omzet zou vanuit een soort schadeperspectief wellicht wel relevant kunnen zijn. De redenering is dan dat bepaalde omzet weliswaar later is behaald, maar bij afwezigheid van de beperkende maatregelen zou zijn behaald in de periode dat de beperkende maatregelen golden, en verder geen effect heeft op toekomstige omzet. Het probleem met deze redenering is dat bij een terugkerende vraag naar een bepaald product of dienst (bijvoorbeeld het gaan naar de kapper) het heel moeilijk is om vast te stellen dat latere omzet in de plaats komt van eerdere omzet en geen effect heeft op toekomstige omzet. Om een voorbeeld te geven: iemand die elke zes weken naar de kapper gaat (in week 6, 12, 18 etc.) en in week 6 niet naar de kapper kon omdat de kapper gesloten was in verband met de corona maar in week 12 weer open kan gaan, pakt in de weken 12 en 18 zijn reguliere patroon weer op. Daarmee wordt de verloren omzet van week 6 niet ingehaald. Hetzelfde geldt als deze klant in week 10 weer naar de kapper kan gaan, en vervolgens zijn patroon voortzet door in de weken 16 en 22 weer te komen.
5.20.5
Aan de stelling (van de huurder) dat later omzetverlies toch moet worden verdisconteerd, zullen dus hoge motiveringseisen moeten worden gesteld. Hetzelfde geldt voor de stelling (van de verhuurder) dat latere omzet toch moet worden verdisconteerd.”
3.5.6.
Het hof is van oordeel dat Karioka onvoldoende heeft aangevoerd om af te wijken van het uitgangspunt dat wordt gekeken naar de huurperiode waarin omzetverlies is geleden.
WE Netherlands heeft toegelicht dat kleding in de winkel weer op reguliere wijze zal worden gekocht zodra dat weer mogelijk is, maar dat daarmee geen verloren omzet wordt ingehaald zonder dat dit negatief effect heeft op toekomstige omzet. Daarbij heeft WE Netherlands het voorbeeld gegeven van iemand die regelmatig kleding koopt (in week 8, 16, 24 etc.). Wanneer diegene dat in week 8 door de beperkende overheidsmaatregelen niet heeft gedaan, zal diegene dat doen als dat weer mogelijk is, bijvoorbeeld in week 14, maar niet ook in week 16, maar pas weer in week 22 (volgens het reguliere patroon). Karioka is daarop onvoldoende ingegaan.
Verdeling nadeel over partijen
3.5.7.
Karioka heeft betoogd dat een 50/50 verdeling van het nadeel niet redelijk is vanwege de financiële positie van WE Netherlands en van Karioka. Het concern waartoe WE Netherlands behoort heeft volgens Karioka in de periode februari 2021 t/m januari 2022 nagenoeg evenveel geconsolideerde omzet gegenereerd als in de periode februari 2019 t/m januari 2020, en de geconsolideerde winst nam met 576% toe ten opzichte van februari 2019 t/m januari 2020. Volgens Karioka is het maar de vraag of het WE-concern en WE Netherlands slechter zijn geworden van de coronamaatregelen.
Daartegenover staat dat Karioka veel winkelvastgoed verhuurt en de omzet (huurinkomsten) met ruim 30% zijn teruggelopen in zowel 2020 als 2021, als gevolg waarvan Karioka een aanzienlijk verlies stelt te hebben gemaakt in zowel 2020 als 2021.
3.5.8.
WE Netherlands heeft betwist dat over 2020/2021 winst is gemaakt op groepsniveau. Over 2021/2022 is op groepsniveau wel weer winst gemaakt, maar niet in de mate zoals gesteld door Karioka en mede door kostenbesparingen, aldus WE-Netherlands.
Verder heeft WE Netherlands aangevoerd dat Karioka zelf ook onderdeel uitmaakt van een groter concern (het Metroprop concern) en de verslechterde financiële positie van Karioka betwist.
3.5.9.
Het hof stelt vast dat WE Netherlands en Karioka allebei een professionele partij zijn en onderdeel uitmaken van een groter concern. Hun hoedanigheid maakt niet dat van een 50/50 verdeling dient te worden afgeweken.
Karioka heeft geen inzicht verschaft in de financiële positie van het concern waartoe zij behoort. Reeds daarom kan het bestaan van een (aanzienlijke) winst van het WE concern over 2020/2021 en 2021/2020 (hetgeen WE Netherlands heeft betwist), niet leiden tot een andere verdeling. Bovendien gaat het om de financiële positie van partijen zelf en heeft Karioka onvoldoende onderbouwd dat WE Netherlands van eventuele winst bij andere vennootschappen binnen het concern profijt heeft gehad.
Periode huurkorting
3.5.10.
In onderdeel 3.1 van voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat onder het niet of slechts in geringe mate kunnen exploiteren van het gehuurde ook wordt begrepen dat geen of veel minder publiek in de gehuurde 290-bedrijfsruimte komt als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie.
Karioka heeft betwist dat het gehuurde niet of slechts in geringe mate kon worden geëxploiteerd voor zover het de volgende perioden betreft:
- 1 november 2020 tot en met 14 december 2020 (verplichte sluiting vanaf 20:00 uur);
- 1 tot en met 18 december 2021 (verplichte sluiting vanaf 17:00 uur);
- 15 tot 31 januari 2022 (verplichte sluiting vanaf 17:00 uur en maximaal één bezoeker per vierkante meter).
WE Netherlands heeft voor deze perioden betoogd dat er ook vóór 17:00, respectievelijk 20:00 uur, veel minder publiek naar het gehuurde kwam, onder meer omdat het advies was om zoveel mogelijk thuis te blijven en omdat horecazaken in het gebied op dat moment wel waren gesloten.
3.5.11.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest onder 3.3.4 overwogen dat het voor de hand ligt om de huurprijsvermindering te berekenen per termijn waarover de huurprijs is verschuldigd. Het hof ziet geen aanleiding om hiervan in dit geval af te wijken en partijen hebben dat ook niet (voldoende) aangevoerd. De huurprijs is per maand verschuldigd zodat het hof per maand zal beoordelen of recht bestaat op huurprijsvermindering. Daartoe zal het hof kijken naar het percentage omzetverlies in de winkel in de desbetreffende maand. Daaruit volgt in beginsel het percentage verminderd publiek in de winkel in die maand. Dat verminderde omzet niet op die manier kan worden gerelateerd aan verminderd publiek (omdat bijvoorbeeld meer mensen minder dan gemiddeld uitgaven of minder mensen meer dan gemiddeld uitgaven in de betreffende periode) hebben partijen niet betoogd.
3.5.12.
Het hof neemt als uitgangspunt in deze zaak dat als het bezoekersaantal daalt naar dertig procent of minder, sprake is van geen of veel minder publiek, van een geringe mate van exploitatie en van een ernstig verstoorde waardeverhouding. Dat betekent dat een omzetverlies van zeventig procent of meer een huurprijsvermindering rechtvaardigt.
Uit de overgelegde omzetcijfers blijkt dat over de maanden november 2020, december 2021 en januari 2022 het omzetverlies lager was van 70 procent en over de maand december 2020 het omzetverlies hoger was dan 70 procent. Dat betekent dat recht bestaat op huurprijsvermindering voor zover het de periode december 2020 tot en met april 2021 betreft.
Gegevensverstrekking in het kader van stelplicht huurder
3.5.13.
Wanneer een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren bestaat recht op huurprijsvermindering. Omwille van de hanteerbaarheid en een zoveel mogelijk uniforme toepassing van de rekenmethode heeft de Hoge Raad uitgangspunten geformuleerd om het omzetverlies te berekenen. Uitgaande van deze uitgangspunten, is het niet nodig dat de huurder inzage geeft in buiten het gehuurde behaalde resultaten, in resultaten behaald buiten de periode waarover huurprijsvermindering wordt gevraagd of in resultaten van andere rechtspersonen binnen het concern waarvan de huurder deel uitmaakt, omdat die gegevens voor deze uitgangpunten niet relevant zijn. Karioka heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat in dit geval anders is en waarom in dit geval van deze hanteerbare en uniforme methode dient te worden afgeweken en dat WE Netherlands in het kader van haar stelplicht meer gegevens had moeten verstrekken.
Slotsom
3.6.1.
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende onderbouwde en betwiste stellingen die, als ze zouden komen vast te staan, tot een ander oordeel leiden. De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 4 en als gevolg daarvan ook de grieven 6 en 7 slagen. Grief 5 behoeft daarmee geen behandeling meer. Grief 8 slaagt in die zin dat de feitenweergave is aangepast.
3.6.2.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover de gevorderde wijziging van de huurovereenkomst volledig is afgewezen en deze alsnog wijzigen in die zin dat de huurprijs wordt verminderd als gevorderd over de maanden december 2020 tot en met april 2021. Dat betreft in totaal een bedrag van € 22.395,27 (€ 4.023,23 plus € 5.216,61 plus
€ 5.198,85 plus € 4.103,69 plus € 3.852,89).
Volgens WE Netherlands bedraagt de huurachterstand € 25.086,52 (zie onderdeel 3.3.2.). Dat betekent dat WE Netherlands na verrekening van de huurprijsvermindering met de huurachterstand geen vordering heeft op Karioka.
De vordering van Karioka tot betaling kan echter ook niet (gedeeltelijk) worden toegewezen omdat die vordering geen € 25.086,52, maar € 19.750,40 betreft (de huurachterstand tot en met december 2021, zie onderdeel 3.3.1). Na verrekening met de huurprijsvermindering van € 22.395,27 heeft Karioka geen vordering op WE Netherlands.
Dat betekent dat het hof de vorderingen tot betaling van beide partijen zal afwijzen.
3.6.3.
Het hof ziet in deze uitkomst, waarbij beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren in zowel eerste aanleg als in hoger beroep. Ook de proceskostenveroordeling uit de eerste aanleg zal het hof daarom vernietigen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de besteden vonnissen van 4 januari 2023 en 10 mei 2023;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de huurovereenkomst tussen partijen in die zin dat de huurprijs wordt verminderd over de maanden december 2020 tot en met april 2021 met in de hiervoor in onderdeel 3.6.2. vermelde bedragen (in totaal met € 22.395,27);
wijst de vorderingen tot betaling van WE Netherlands en van Karioka af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L. Bervoets, F.M.T. Quaadvliet en H.F.P. van Gastel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 februari 2025.
griffier rolraadsheer