ECLI:NL:GHSHE:2025:2121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
23/869
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van Interest on Net Equity in het kader van het belastingverdrag Nederland-Brazilië

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van 'Interest on Net Equity' (IoNE) in het kader van het belastingverdrag tussen Nederland en Brazilië. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd aan de belanghebbende voor het boekjaar 2018/2019, waarbij de vraag centraal staat of IoNE als dividend of als interest moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting zijn beide partijen vertegenwoordigd en zijn er nadere stukken ingediend. Het hof heeft de zaak op 30 juli 2025 behandeld en geconcludeerd dat IoNE onder het dividendartikel van het belastingverdrag valt. Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur ten onrechte heeft gesteld dat IoNE als interest moet worden gekwalificeerd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/869
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 mei 2023, nummer BRE 21/2871, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor het (boek)jaar 2018/2019 (lopend van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn gedeeld met de andere partij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] , en, als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] .
1.7.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende houdt in 2018 en 2019 nagenoeg alle aandelen in haar in Brazilië gevestigde deelneming [de deelneming] (hierna: de deelneming).
2.2.
Belanghebbende heeft gedurende haar boekjaar 2018/2019 van de deelneming voor een bedrag van $ 10.023.007 aan ‘interest on net equity’ (hierna: IoNE) ontvangen. Belanghebbende doet aangifte in Amerikaanse dollars als functionele valuta.
2.3.
IoNE is in de Braziliaanse belastingwet geïntroduceerd door artikel 9 Wet (LEI) nr. 9.249/95 van 26 december 1995 en heeft in ieder geval de volgende kenmerken:
a. a) De IoNE is een vergoeding die door een vennootschap uitsluitend aan aandeelhouders wordt betaald in hun hoedanigheid van aandeelhouder, in verhouding tot hun aandelenbezit en op basis van het netto eigen vermogen van de uitkerende vennootschap.
b) Deze vergoeding wordt berekend door het toepassen van het Braziliaanse officiële rentepercentage dat geldt voor langetermijnleningen.
c) De betaling van IoNE is niet verplicht voor een vennootschap, de betaling berust op een aandeelhoudersbesluit.
d) Bij de uitkering van IoNE gelden twee limieten: (i) 50% van de jaarwinst vóór aftrek van IoNE en winstbelasting (maar na aftrek van de sociale bijdrage) en (ii) 50% van de totale winstreserves van de uitkerende vennootschap.
e) De betaalde IoNE is aftrekbaar in de winstbelasting voor de betalende vennootschap.
f) De IoNE wordt onderworpen aan een bronheffing van 15%, die verrekenbaar is met de winstbelasting voor in Brazilië gevestigde entiteiten-aandeelhouders en een eindheffing vormt voor in Brazilië woonachtige natuurlijke personen en buitenlandse belastingplichtigen.
g) Een bronheffing naar een tarief van 25% is van toepassing indien de IoNE wordt betaald aan buitenlands belastingplichtigen in laagbelaste jurisdicties.
2.4.
Op de door belanghebbende ontvangen IoNE is 15% aan Braziliaanse bronbelasting ingehouden.
2.5.
In haar aangifte Vpb voor het onderhavige boekjaar heeft belanghebbende in verband met de ontvangen IoNE een
tax sparing creditin aanmerking genomen op grond van artikel 23, lid 4, letter b, van het belastingverdrag Nederland-Brazilië (hierna: het Verdrag). [1] Het gaat om
een tax sparing creditvan 20% (ofwel $ 2.004.601) van het totale bedrag aan de uitgekeerde IoNE ($ 10.023.007) die van toepassing is op interest in de zin van artikel 11 van het Verdrag.
2.6.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar 2018/2019 de aanslag Vpb opgelegd conform de ingediende aangifte naar een belastbaar bedrag van $ 18.701.211 (€ 16.501.550). Daarnaast is een aftrek elders belast vastgesteld van $ 2.096.233 [2] , ofwel € 1.849.672.
2.7.
In bezwaar heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat ze recht heeft op een
tax sparing creditvan 25% van $ 10.023.007 op grond van artikel 23, lid 4, letter a, van het Verdrag, omdat de ontvangen IoNE niet kwalificeert als interest, maar als dividend in de zin van artikel 10 van het Verdrag. De
tax sparing creditzou dan niet $ 2.004.601, maar $ 2.505.752 hebben bedragen. Het verschil tussen beide
creditsvan 5% bedraagt $ 501.150 (ofwel € 442.205 tegen een koers van 0,88237889).
2.8.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en na de uitspraak op bezwaar de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar bedrag van $ 17.026.076. Die ambtshalve vermindering heeft geen gevolgen gehad voor het bedrag aan aftrek elders belast.
2.9.
Op 27 augustus 2020 is in de Staatscourant het Besluit kwalificatie Braziliaanse interest on net equity [3] (hierna: het Besluit) gepubliceerd. In dit besluit staat onder meer het volgende vermeld:
“Voor Nederlandse fiscale doeleinden wordt de IoNE aangemerkt als een voordeel uit hoofde van aandelenbezit.
(…)
De IoNE kwalificeert voor de toepassing van het Belastingverdrag dus als interest. Dit betekent dat onder het Belastingverdrag voor de IoNE recht bestaat op een TSC van 20%.”
2.10.
In het kader van de kwalificatie van de IoNE voor het Verdrag heeft een onderlinge overlegprocedure plaatsgevonden op grond van artikel 25 van het Verdrag. De uitkomst van de onderlinge overlegprocedure is vastgelegd in het Besluit bevestiging kwalificatie Braziliaanse interest on net equity van 16 maart 2022 [4] (hierna: het MAP-besluit). Het MAP-besluit vermeldt – voor zover relevant – het volgende:
“JCP [5] is a remuneration that a company organized under Brazilian law can elect to pay to its shareholders on the basis of the net equity of the company. Since JCP is calculated on the basis of the net equity of the company and paid to shareholders only in the existence of profits of the current period, accumulated earnings or profit reserves of previous periods, it could raise doubts whether it can be qualified as a dividend (Art. 10 of the Convention) or interest (Art. 11).
(…)
Considering the above, the Competent Authorities wish to clarify the treatment of JCP under the Convention. The Competent Authorities have agreed that for the purpose of applying the Convention, in accordance with Brazilian tax law, JCP is considered interest within the meaning of paragraph 4 of Article 11 of the Convention.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een
tax sparing credittegen een tarief van 20% of tegen een tarief van 25%. Voor de beantwoording van die vraag zal het hof, voor zover als nodig, de volgende deelvragen behandelen:
I. Kwalificeert IoNE voor de toepassing van het Verdrag als dividend en/of als interest?
II. Indien IoNE onder beide verdragsbepalingen kan vallen: welk artikel heeft voorrang?
III. Moet met de tot stand gekomen overeenstemming tussen Nederland en Brazilië in het MAP-besluit rekening worden gehouden?
IV. Indien de (doorslaggevende) kwalificatie van IoNE interest vormt: zijn het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel geschonden omdat IoNE voorheen als dividend werd geaccepteerd?
3.2.
De inspecteur concludeert tot een gegrond hoger beroep, tot een doorslaggevende kwalificatie van IoNE als interest en daarmee tot een
tax sparing creditvan 20%. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
I.
Dividend en/of interest?
Verdragsrechtelijk kader
4.1.
Artikel 10, lid 3, van het Verdrag (hierna ook aangeduid als: het dividendartikel) definieert de term ‘dividenden’ als volgt:
“De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, met uitzondering van schuldvorderingen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.”
4.2.
Artikel 11, lid 4, van het Verdrag (hierna ook aangeduid als: het interestartikel) definieert de term ‘interest’ als volgt:
“De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Overeenkomstsluitende Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.”
4.3.
De inspecteur stelt dat niet alleen het dividendartikel maar met name het interestartikel van toepassing is, omdat de laatste zinsnedes uit de in 4.1 en 4.2 geciteerde verdragsbepalingen in samenhang met en in context van die bepalingen en het gehele Verdrag moeten worden bezien. Daarbij betreft de categorie ‘inkomsten uit aandelen’ slechts een voorbeeld, terwijl als hoofdregel moet gelden dat de bronstaat-kwalificatie niet alleen voor het interestartikel, maar ook voor het dividendartikel leidend is. Nu Brazilië de IoNE, kwalificeert als interest moeten deze inkomsten volgens de inspecteur ook op grond van het Verdrag en in de hiervoor geschetste onderlinge samenhang, als interest worden aangemerkt. De inspecteur heeft ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard zich niet op het standpunt te stellen dat sprake is van ‘inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die ingevolge de wetgeving van de bronstaat van het dividend aan dezelfde belastingheffing zijn onderworpen als inkomsten uit aandelen’ (hierna: andere vennootschappelijke rechten) in de zin van artikel 10, lid 3, van het Verdrag.
4.4.
Belanghebbende stelt dat IoNE onder de categorie ‘inkomsten uit aandelen’ in het dividendartikel valt, en dat geldt te meer als wordt aangesloten bij de betekenis van dat begrip volgens de Nederlandse belastingwetgeving. Volgens belanghebbende is voor de vraag of het dividendartikel van toepassing is niet relevant hoe de Braziliaanse wetgeving IoNE behandelt. Belanghebbende bepleit een autonome lezing van de categorieën die in het dividendartikel worden vermeld en stelt dat de context van het Verdrag juist geen andere conclusie laat dan dat de IoNE inkomsten uit aandelen vormt.
4.5.
Het hof stelt voorop dat de inspecteur ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard zich niet op het standpunt te stellen dat sprake is van ‘inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten’ in de zin van het dividendartikel. Het dividendartikel moet naar het oordeel van het hof zo worden gelezen dat slechts wordt toegekomen aan de relevantie van de Braziliaanse wetgeving, wanneer sprake is van ‘inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten’. Daarvan is dus geen sprake. Voor de vraag die daaraan vooraf gaat, namelijk of sprake is van inkomsten uit aandelen, geldt het belang van de bronstaatkwalificatie niet. Die eerste op zichzelf staande lezing van de verschillende categorieën in artikel 10, lid 3, van het Verdrag is ook in lijn met de context van het Verdrag. [6]
Het begrip ‘inkomsten uit aandelen’ staat niet in het Verdrag toegelicht, waardoor het volgens artikel 3, lid 2, van het Verdrag, in beginsel moet worden uitgelegd volgens het recht van de staat die het Verdrag toepast, tenzij de context van het verdrag anders vereist. Het hof begrijpt de inspecteur zo dat hij niet betwist dat op grond van het Nederlandse recht sprake is van inkomsten uit aandelen. Het hof ziet daarvoor, zo dat al in geschil zou zijn, ook voldoende aanknopingspunten (zie 2.3 onder a) en c)).
4.6.
Het hof is van oordeel dat de context zoals de inspecteur die voorstaat, niet tot een ander oordeel leidt. Voor de vraag of sprake is van dividend op grond van het Verdrag beperkt de context zich in beginsel tot de artikelen die invulling geven aan die specifieke inkomstenbron, in dit geval dus artikel 10, lid 3 en artikel 3, lid 2, van het Verdrag. Die context breidt zich in beginsel niet uit tot een geheel ander artikel dat de verdeling van de heffingsbevoegdheid over een andere inkomstenbron regelt, in dit geval artikel 11, lid 4, van het Verdrag, zeker nu er geen directe verbinding is tussen het in dit geval relevante begrip ‘inkomsten uit aandelen’ en laatstgenoemd artikel. De ruime interpretatie van de context zoals de inspecteur die voorstaat zou tot onnavolgbare uitleggingen van de verdragscontext leiden waarbij begrippen van verschillende verdragsbepalingen door elkaar kunnen gaan lopen en een dergelijke invulling kan op gespannen voet met de gewone betekenis van de termen van het Verdrag komen te staan. Het hof merkt in dat kader ten slotte op dat ten tijde van het sluiten van het Verdrag, toen de context dus vorm heeft gekregen, IoNE ook nog niet in de Braziliaanse wet was opgenomen. De context van het duale karakter van IoNE kon dus in ieder geval nog niet zijn meegenomen bij het sluiten van het Verdrag.
4.7.
De IoNE-uitkeringen vallen, gelet op het voorgaande, in ieder geval onder de ‘inkomsten uit aandelen’ zoals bedoeld in artikel 10, lid 3, van het Verdrag. Vervolgens moet worden onderzocht of IoNE volgens het Verdrag ook als interest moet worden gekwalificeerd. Belanghebbende stelt daaromtrent eerst dat vanwege de verdragssystematiek IoNE niet ook onder het interestartikel kan vallen, omdat in het dividendartikel schuldvorderingen worden uitgezonderd. Belanghebbende leidt daaruit af dat het ook logisch is dat inkomsten uit aandelen zijn uitgezonderd van artikel 11, lid 4, van het Verdrag, om overlap te voorkomen.
4.8.
Het hof is evenwel van oordeel dat het uitsluiten van schuldvorderingen in het dividendartikel niet leidt tot een dergelijke conclusie. Hoewel beoogd is schuldvorderingen in het dividendartikel uit te sluiten, is in dit geval evident geen sprake van een schuldvordering en is er in het dividendartikel niet voor gekozen alle in het interestartikel vermelde inkomstenbronnen uit te zonderen. In laatstgenoemd artikel is niet expliciet besloten om inkomsten uit aandelen uit te sluiten. In die situatie is de context zoals belanghebbende die voorstaat naar het oordeel van het hof eveneens te verstrekkend (zie 4.6).
4.9.
Vervolgens moet worden getoetst of sprake is van interest in de zin van artikel 11, lid 4, van het Verdrag. De IoNE kan, gelet op het ontbreken van een schuldverhouding, niet onder het eerste deel (tot ‘alsmede’) van de interest-definitie uit artikel 11, lid 4, van het Verdrag vallen. Het geschil spitst zich dus toe op het tweede deel van de definitie. De relevante vraag is daarbij of IoNE door de Braziliaanse belastingwetgeving met ‘inkomsten uit geldlening’ gelijkgesteld wordt.
4.10.
In dat kader stelt de inspecteur zich op het standpunt dat ‘gelijkstellen’ moet worden uitgelegd als ‘op een vergelijkbare wijze behandelen’, dit wederom bezien in de context van het Verdrag en meer specifiek daarbij meewegend de minder verstrekkende bewoordingen die gebruikt zijn in artikel 10, lid 3, van het Verdrag. De inspecteur is vervolgens van mening dat de hiervoor in 4.9 geschetste vraag bevestigend moet worden beantwoord omdat Brazilië IoNE kwalificeert als inkomsten uit geldlening. Belanghebbende stelt daarentegen dat IoNE in Brazilië niet op dezelfde wijze wordt behandeld als inkomsten uit een geldlening.
4.11.
Het hof stelt voorop dat de Nederlandse tekst van het interestartikel in beginsel duidelijk is en dat voor de uitleg van gelijkstellen in artikel 11, lid 4, van het Verdrag, gelet op dat wat in 4.6 is overwogen, in beginsel niet relevant is wat de bewoordingen zijn van de in artikel 10, lid 3, van het Verdrag gebezigde woorden ‘op dezelfde wijze (…) onderworpen’.
4.12.
Het hof overweegt vervolgens als volgt. Er zijn een aantal relevante omstandigheden die, gelet op de stukken van het geding - waaronder een memo van het International Bureau of Fiscal Documentation van 6 mei 2019 - erop duiden dat de Braziliaanse wetgeving inkomsten uit geldlening en IoNE gelijkstelt:
Inkomsten uit geldlening en IoNE zijn allebei onderworpen aan een vennootschapsbelasting door middel van een systeem van bronheffing;
Die bronheffing wordt zowel bij inkomsten uit geldlening als bij IoNE geheven over het bruto bedrag en is doorgaans een voorheffing die verrekenbaar is met de eindheffing;
De regels die gelden voor inkomsten uit geldlening en IoNE-betalingen aan niet-inwoners zijn vergelijkbaar, in die zin dat in beide situaties een bronheffing van 15% als eindheffing wordt geheven;
De ontvangen IoNE wordt belast bij de begunstigde en de betaalde IoNE is fiscaal aftrekbaar voor de betalende onderneming;
De rente wordt berekend tegen het Braziliaanse officiële rentepercentage dat geldt voor langetermijnleningen. Er is dus sprake van een vast rendement.
4.13.
Er zijn evenwel ook een aantal omstandigheden die erop duiden dat de Braziliaanse wetgeving inkomsten uit geldlening en IoNE niet gelijk behandelt:
Uit de tekst van de wet zelf volgt niet dat IoNE gelijk wordt gesteld met inkomsten uit geldlening;
Het belasten van IoNE volgens de Braziliaanse belastingwetgeving is op een andere wettelijke grondslag gebaseerd dan het belasten van inkomsten uit geldlening;
Bij de heffing ter zake van inkomsten uit geldlening aan binnenlandse belastingplichtigen zijn andere regressieve tarieven van toepassing dan het vaste tarief van 15% bronheffing op IoNE en 25% bronheffing op IoNE uitgekeerd aan buitenlandse belastingplichtigen in laagbelaste jurisdicties;
Afhankelijk van het type rente of type investering kan een speciale fiscale behandeling van toepassing zijn voor die renten, dat geldt ook in het geval van rente-betalingen aan niet-inwoners;
IoNE-uitkeringen en rente zijn allebei onderworpen aan “Contribuição para o Programa de Integração Social” (een heffing van de bijdrage aan het werknemersparticipatieprogramma) en aan “Contribuição para o Financiamento da Seguridade Social,” (een heffing van de bijdrage aan sociale zekerheid) maar IoNE naar het speciale gecombineerde tarief van 9,25%, en rente naar het gecombineerde tarief van 4,65%.
4.14.
De hiervoor vermelde overeenkomsten en verschillen afwegend ziet het hof voor de situatie in het geval van belanghebbende - namelijk de situatie dat wordt uitgekeerd aan een niet in Brazilië gevestigd lichaam - op de kernelementen dat IoNE en rente overeenkomsten vertonen, maar ook dat op detailniveau verschillen in behandeling kunnen bestaan (met name 4.13 onder d) en e)). Gelet op die situatie is voor de vraag of inkomsten uit geldlening en IoNE volgens de Braziliaanse wetgeving met elkaar gelijk zijn te stellen doorslaggevend hoe strikt het hof ‘gelijkstellen’ interpreteert. Hoewel het hof geneigd is te overwegen dat IoNE en inkomsten uit geldlening, gelet op het voorgaande, in Brazilië niet zodanig gelijk worden behandeld dat ook daadwerkelijk sprake is van ‘gelijkstellen,’ zal het hof er hierna veronderstellenderwijs vanuit gaan dat daarvan evenwel sprake is en dat IoNE dus zowel onder het dividendartikel als onder het interestartikel kan vallen.
II.
Welk artikel krijgt voorrang?
4.15.
De inspecteur stelt dat in die situatie, zo begrijpt het hof, de context noopt tot een doorslaggevend belang aan de bronstaatkwalificatie en daarmee tot toepassing van het interestartikel. De inspecteur wijst in dat kader op de voor hem doorslaggevende omstandigheid dat de laatste zinsnede uit het hiervoor geciteerde artikel 11, lid 4, van het Verdrag afwijkt van de bepaling uit het OESO-Modelverdrag uit 1977, waaruit volgens de inspecteur volgt dat de verdragsluitende landen het belang van de belastingwetgeving van de bronstaat ook voor het gehele artikel 10, lid 3, van het Verdrag hebben beoogd.
4.16.
Het hof stelt bij de beantwoording van deze geschilvraag voorop dat, hoewel het hof niet miskent dat voor de interpretatie van verdragen de context van belang kan zijn, ook als meerdere artikelen van toepassing zijn, die context in dit geval niet leidt tot een lezing zoals de inspecteur die voorstaat. De omstandigheid dat de verdragsluitende staten bewust hebben gekozen om voor het interestartikel niet de tekst van het OESO-modelverdrag 1977 te volgen waarmee voor dat artikel is gekozen voor een belang dat die bronstaatkwalificatie heeft voor de vraag of sprake is van interest, geeft namelijk geen concrete aanwijzing over de vraag welk artikel voorrang heeft als diezelfde inkomsten, zoals in dit geval, onder meerdere artikelen kunnen vallen. Een lezing dat uit die omstandigheid een rangorde zou volgen, acht het hof wederom te verstrekkend.
4.17.
Het hof ziet zich vervolgens voor de taak om te onderzoeken welk artikel dan wel voorrang heeft. Voor het antwoord op die vraag geldt de meer algemene opvatting dat een specifiek artikel zoals het dividendartikel voorrang heeft op een meer algemeen artikel zoals bijvoorbeeld het artikel dat ziet op ‘overige inkomsten’, maar van een dergelijke rangorde is in dit geval naar het oordeel van het hof geen sprake. In dit geval geeft het OESO-commentaar voor belanghebbende evenmin de doorslag bij het bepalen welk artikel voorrang verdient. In die situatie, waarin de verdragstekst zelf geen rangorde creëert - ook niet via de opgenomen uitzonderingen in de betreffende artikelen - en gelet op het feit dat (ook) de door belanghebbende bepleite uitleg juist kan zijn, komt het hof tot de slotsom dat aan het dividendartikel doorslaggevende werking moet worden toegekend. Daarbij laat het hof meewegen dat de situatie dat de IoNE onder twee verdragsartikelen kan vallen voor rekening en risico moet komen voor de verdragsluitende staten en dat die omstandigheid bij twijfel daarover niet ten nadele van belanghebbende mag worden uitgelegd. [7]
III.
Moet met de later tot stand gekomen overeenstemming tussen Nederland en Brazilië in het MAP-besluit rekening worden gehouden?
4.18.
De inspecteur betoogt dat op grond van artikel 25, lid 3, van het Verdrag en op grond van artikel 31, lid 3, letter a, van het Verdrag van Wenen [8] (hierna: VvW) met de later tot stand gekomen overeenstemming neergelegd in het MAP-besluit rekening moet worden gehouden bij de uitlegging van het Verdrag. IoNE bestond immers nog niet ten tijde van het Verdrag. De nadien overeengekomen overeenstemming is volgens de inspecteur een verduidelijking en een bevestiging van dat wat in de jaren vóór de inwerkingtreding van het MAP-besluit uit de context van het Verdrag volgde, namelijk dat de kwalificatie van Brazilië van de IoNE als interest moet worden gevolgd.
4.19.
Het hof is van oordeel dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de later tot stand gekomen overeenstemming die is neergelegd in het MAP-besluit (zie 2.10). Hieraan gaat het hof voorbij, alleen al omdat deze overeenstemming in het betreffende jaar nog niet was bereikt en daaraan geen terugwerkende kracht kan worden verleend.
4.20.
Gelet op het voorgaande vormt de doorslaggevende kwalificatie van IoNE naar het oordeel van het hof dividend in de zin van artikel 10, lid 3, van het Verdrag. Dit betekent dat een
tax sparing creditvan 25% moet worden verleend. Aan de vierde en laatste geschilvraag komt het hof niet meer toe.
Tussenconclusie
4.21.
Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.22.
De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 548, omdat het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.23.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.24.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten) [9] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.814.

5.Beslissing

Het hof:
-
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- bepaalt dat van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 548;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 1.814.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en B.J. Rubbens, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 8 maart 1990 (belastingverdrag), Trb. 1990, 67. Het belastingverdrag is op 20 november 1991 in werking getreden en is vanaf 1 januari 1992 van toepassing. De tekst van het belastingverdrag is gebaseerd op het OESO-modelverdrag 1977.
2.Dit bedrag bestaat uit de tax sparing credit van $ 2.004.601 en $ 91.632 aan overige tegemoetkoming ter voorkoming van dubbele belasting.
3.Besluit kwalificatie Braziliaanse interest on net equity van 4 augustus 2020, nr. 2020-14853, Stcrt. 2020, 44499.
4.Besluit bevestiging kwalificatie Braziliaanse interest on net equity van 16 maart 2022, Stcrt. nr. 2022, 8330.
5.Dit staat voor Juros sobre o Capital Próprio, de Portugese aanduiding van IoNE.
6.OESO-commentaar bij OESO-Modelverdrag 1977, paragraaf 24.
7.Vergelijk Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 1 februari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:466.
8.Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969, Trb. 1977,169.
9.1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.