ECLI:NL:GHSHE:2025:1978

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
20-000947-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en doodslag na schietpartij in Heerlen

Op 11 januari 2017 vond er een schietpartij plaats in een loods in Heerlen, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere schotverwondingen opliep. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord en doodslag. De rechtbank Limburg sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verklaringen van het slachtoffer en getuigen cruciaal waren. Het hof oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs, waardoor de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de schietpartij had gepleegd. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van zowel de poging tot moord als de poging tot doodslag. Tevens werd de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De proceskosten werden ten laste van de benadeelde partij gesteld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000947-20
Uitspraak : 16 juli 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-700023-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten van het medeplegen van een poging tot moord (primair) of doodslag (subsidiair) op [slachtoffer] op 11 januari 2017 te Heerlen. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
Ten slotte heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Limburg is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde, het subsidiair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 40.196,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient volgens de advocaat-generaal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak, en subsidiair dat de vordering aanzienlijk dient te worden gematigd tot een bedrag van € 5.196,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het bestreden vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2017 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met (een) vuurwapen(s) meerdere, althans een, kogel(s) in het lichaam en/of ledema(a)t(en) van die [slachtoffer] heeft geschoten en/of met (een) vuurwapen(s) meerdere althans een kogel(s) in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Inleiding
Op 11 januari 2017, kort na 21.00 uur, kwamen er via het alarmnummer meerdere meldingen binnen van een schietpartij op [locatie] , een klein industrieterrein, in Heerlen. De politie kwam omstreeks 21.15 uur ter plaatse. In een aldaar gelegen loods werd een manspersoon, naar later bleek [slachtoffer] , aangetroffen. Hij lag op de grond en [getuige 1] , de eigenaar van het in de loods gevestigde garagebedrijf, zat naast hem en drukte een hoofdsteun van een autostoel tegen het linker bovenbeen van [slachtoffer] . Verder werd niemand in de loods aangetroffen. [slachtoffer] werd vervolgens met meerdere schotverwondingen naar het ziekenhuis gebracht.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde (poging doodslag) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De advocaat-generaal verwijst daarvoor onder meer naar de 112-meldingen van [getuige 2] en [getuige 3] , de aangifte en de verklaringen van [slachtoffer] , een letselbeschrijving, verschillende getuigenverklaringen van [getuige 1] , de getuigenverklaringen van [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 2] , diverse processen-verbaal van bevindingen, de meervoudige fotobewijsconfrontatie met [getuige 1] , Belgische processen-verbaal, processen-verbaal van aanhouding (en voorgeleiding), verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] , het proces-verbaal onderzoek telecom, een analyserapport en een kennisgeving van inbeslagneming. De verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] acht de advocaat-generaal betrouwbaar, nu zij in grote lijnen consistent hebben verklaard en de door hen afgelegde verklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen. De verdachte is volgens de advocaat-generaal de persoon die door aangever [slachtoffer] wordt aangeduid met de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 1] ’.
Volgens de advocaat-generaal is het bewijs voor voorbedachte raad niet toereikend, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord. Wel is er volgens de advocaat-generaal minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , hetgeen dient te leiden tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. De advocaat-generaal heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vijf mannen in de loods, waardoor ook het medeplegen kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat enkel aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte één van de twee mannen was die (ook) op hem zou hebben geschoten en er gelet op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering derhalve onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Er is volgens de raadsman immers slechts sprake van één bron. Voor de verklaringen van [slachtoffer] is geen steunbewijs in het dossier te vinden. De gehouden fotoconfrontatie met getuige [getuige 1] kan niet als steunbewijs gelden, nu de getuige in strijd met zijn eerder afgelegde verklaringen een andere persoon heeft aangewezen. Tevens voldoet de fotoselectie niet aan de criteria die daaraan door de wetenschap en de rechtspraak worden gesteld. De verklaringen van [slachtoffer] zijn verder innerlijk en onderling tegenstrijdig, strijdig met objectieve en forensische bevindingen, onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig en uit de inhoud van de taps blijkt dat de getuige niet (de gehele) waarheid spreekt. De verklaringen van [slachtoffer] kunnen dan ook niet (meer) als betrouwbaar en geloofwaardig worden aangemerkt met als gevolg dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van getuige [getuige 1] . De verdediging wijst er tenslotte op dat er een alternatief scenario denkbaar is, inhoudende dat er een andere persoon die sterk lijkt op de verdachte – bijvoorbeeld [betrokkene 1] , die kort na de schietpartij onder verdachte omstandigheden vlakbij de plaats delict is aangehouden – ter plaatse in de loods is geweest, en dat [slachtoffer] zich heeft vergist en denkt dat de verdachte (die hij ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 1] ’ noemt) degene was die in de loods aanwezig was omdat de verdachte in het verleden veel met een andere verdachte in deze zaak, [medeverdachte 2] – die [slachtoffer] ‘ [bijnaam 2] ’ noemt – optrok.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad en opzet op de dood van het slachtoffer. Ook is er geen sprake van bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking of een bijdrage van voldoende gewicht, waardoor het medeplegen niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, de zogenaamde unus testis nullus testis-regel, volgens bestendige jurisprudentie betekent dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452; HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152 en HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1460, rov. 2.3).
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat de verklaring van het slachtoffer in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Het hof dient in voormeld verband te beoordelen of de verklaringen van aangever [slachtoffer] betrouwbaar zijn en of er voor zijn beweringen voldoende (steun)bewijs in het procesdossier aanwezig is. Deze twee te beantwoorden vragen zijn overigens niet geheel van elkaar te onderscheiden, omdat het oordeel over de betrouwbaarheid vaak mede berust op het aanwezige steunbewijs. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van [slachtoffer] volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
In dat kader overweegt het hof dat een aantal van de verhoren van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] in hoger beroep verbatim zijn uitgewerkt aan de hand van de beschikbare audioregistraties. Met de raadsman constateert het hof dat er meerdere verschillen zijn te vinden in de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] zoals uitgewerkt in de processen-verbaal van verhoor enerzijds en de verbatim-uitwerkingen daarvan anderzijds. Deze verschillen maken dat extra voorzichtigheid is geboden bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Het hof stelt ten aanzien van de verklaringen van aangever [slachtoffer] het volgende vast.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een poging moord c.q. een poging doodslag. Hij heeft in zijn aangifte in de kern het volgende verklaard. Op 11 januari 2017 tussen 20.30 en 21.00 uur is hij samen met [getuige 2] naar een loods in [locatie] gegaan. [slachtoffer] dacht daar geld te kunnen gaan verdienen aan een drugsdeal. Toen [slachtoffer] de loods binnenging, zag hij drie Turkse mannen uit België staan. Eén van deze mannen – een kale man en volgens [slachtoffer] de leider – vroeg aan [slachtoffer] : “Heb je blok?”, waarop [slachtoffer] zei dat hij geen blok of drugs had, maar de man wel kon voorstellen aan mensen die dat wel hadden. [slachtoffer] hoorde toen opeens een schot, waarna hij zijn rechterbeen niet meer voelde. Hij viel op de grond. [slachtoffer] zag dat de mannen opeens wapens hadden. Hij werd geslagen en er werd tegen hem gezegd dat hij drugs zou hebben gestolen. Iets later kwamen er nog twee mannen tevoorschijn met allebei een wapen. Eén van deze twee mannen kende [slachtoffer] onder de bijnaam ‘ [bijnaam 2] ’. [slachtoffer] heeft bij zijn aangifte een signalement van deze persoon gegeven. Deze persoon zou [betrokkene 2] heten, uit [plaats 1] komen en hij zou op het moment van de schietpartij witte uitslag op de linkerzijde van zijn kin hebben gehad. De andere persoon kende [slachtoffer] onder de bijnaam ‘ [bijnaam 1] ’. Hij noemt hem ‘ [bijnaam 1] ’. Zijn echte naam kende [slachtoffer] niet. ‘ [bijnaam 1] ’ zou uit [plaats 2] komen, ongeveer 27 jaar oud zijn, een opvallend dik hoofd en kort Arabisch haar met slag hebben, een Arabier zijn en een korte zwarte baard hebben. [bijnaam 2] en [bijnaam 1] schoten ook meerdere keren in de richting van aangever. Eén van de mannen riep opeens “flikken, flikken, flikken!”, waarop de mannen de loods uit vluchtten. De drie mannen die [slachtoffer] niet kende, liepen als eerste de loods uit. [bijnaam 2] schoot op dat moment nog een keer op [slachtoffer] . [bijnaam 1] kwam daarna nog op [slachtoffer] afgelopen en schoot [slachtoffer] in zijn rechterbeen en in zijn linkerbeen. [bijnaam 1] schoot nog een keer op zijn hoofd. [slachtoffer] weerde zich af met zijn hand, maar hij voelde dat hij in zijn gezicht werd geraakt. Hierna rende ook [bijnaam 1] de loods uit.
Na zijn aangifte is [slachtoffer] nog meerdere keren verhoord. [slachtoffer] verklaarde daarbij consistent dat er op hem is geschoten door onder meer [bijnaam 2] en [bijnaam 1] . Het hof stelt echter met de raadsman vast dat [slachtoffer] in de daaropvolgende verhoren telkens verschillend heeft verklaard over onder meer of er wel of niet een discussie of gevecht aan de schietpartij is voorafgegaan, het aantal schietmomenten, het aantal geloste schoten, het aantal wapens, hoeveel personen op hem hebben geschoten en de reden waarom hij in de loods aanwezig was. Opvallend is ook dat hij in zijn eerste verklaring verklaarde dat de mannen ook een tang en een lepel of vork bij zich hadden waarmee zij zijn oog wilden uitsteken, terwijl hij daarover in zijn latere verhoren niets meer heeft verklaard.
Gelet op de op belangrijke punten diverse wisselende verklaringen van aangever [slachtoffer] is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt.
Het hof stelt voorts met de raadsman, en anders dan de advocaat-generaal, vast dat aangever [slachtoffer] de enige getuige is die de verdachte aanwijst als één van de twee personen die later de loods binnenkwamen en ook op hem hebben geschoten.
De verklaringen van getuige [getuige 1] kunnen naar het oordeel van het hof niet als steunbewijs dienen, nu deze getuige wisselend heeft verklaard over het aantal mannen (één of twee) die hij tegen kwam toen hij de loods verliet, waarbij hij bovendien alleen een duidelijke beschrijving van [bijnaam 2] (medeverdachte [medeverdachte 2] ) heeft gegeven en de getuige tevens wisselend heeft verklaard over waar hij deze man(nen) is tegengekomen en of zij wel of niet binnen in de loods zijn geweest ten tijde van het schietincident.
Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal, is het hof voorts van oordeel dat de gehouden meervoudige fotoconfrontatie met getuige [getuige 1] niet als steunbewijs kan dienen. [getuige 1] heeft weliswaar tijdens deze meervoudige fotoconfrontatie de verdachte aangewezen als de man die hem met een wapen heeft tegengehouden, maar dit is in strijd met zijn eerdere verklaringen waarbij hij het signalement van medeverdachte [medeverdachte 2] (‘ [bijnaam 2] ’) – de man met de uitslag op zijn gezicht – gaf als omschrijving van de persoon die hem tegenhield. Dat [medeverdachte 2] de persoon is geweest met uitslag in zijn gezicht vindt steun in de verklaringen van [slachtoffer] , die op dit punt wel consistent heeft verklaard.
Het hof overweegt dat ook de verklaring van getuige [getuige 4] niet als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte op hem zou hebben geschoten. [getuige 4] verklaart immers weinig over het signalement van de twee buitenlandse jongens, waardoor niet met zekerheid kan worden gezegd dat de verdachte één van hen is geweest.
Dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij vroeger ‘ [bijnaam 1] ’ werd genoemd en veel samen was met medeverdachte ‘ [bijnaam 2] ’ en dat hij op 11 januari 2017 in de avond ergens anders had afgesproken met ‘ [bijnaam 2] ’ en [betrokkene 1] , draagt onvoldoende bij aan de verklaring van aangever [slachtoffer] om te oordelen dat de verdachte die avond met ‘ [bijnaam 2] ’ in de loods is geweest en de persoon was die aangever [slachtoffer] aanduidde als ‘ [bijnaam 1] ’.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat enkel aangever [slachtoffer] de verdachte heeft aangewezen als zijnde één van de personen die op hem heeft geschoten. Die verklaring – die overigens niet zonder meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt – vindt geen steun in de overige stukken in het dossier. Aldus is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de vaststelling dat de verdachte op 11 januari 2017 in de loods op [locatie] in Heerlen is geweest en op aangever [slachtoffer] heeft geschoten. Het hof zal de verdachte derhalve integraal vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 80.638,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 196,00 aan ziekenhuisdaggeldvergoeding;
€ 442,50 aan huishoudelijke hulp, en
€ 80.000,00 aan smartengeld.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, begroot op nihil.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft schriftelijk te kennen gegeven de gehele vordering tot schadevergoeding in hoger beroep te handhaven.
Nu het hof de verdachte vrijspreekt van het tenlastegelegde en aldus aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 16 juli 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.