ECLI:NL:GHSHE:2025:1597

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.343.201_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van een deelauto via een elektronisch bestelproces en de naleving van de bestelknopbepaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen [geïntimeerde] betreffende de huur van een deelauto via het elektronisch bestelproces van Greenwheels. De centrale vraag is of het bestelproces voldoet aan de eisen van artikel 6:230v lid 3 BW, dat betrekking heeft op de bestelknopbepaling. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 1 april 2025, waarin het [appellante] de gelegenheid gaf om haar bezwaren tegen het eerdere vonnis van de kantonrechter nader toe te lichten. Het hof constateert dat het bestelproces niet voldoet aan de vereisten van de wet, omdat de gebruikte knop 'Continue' niet duidelijk maakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Het hof verwijst naar prejudiciële beslissingen van de Hoge Raad van 4 oktober 2024, waarin is geoordeeld dat de tekst op de knop ondubbelzinnig moet zijn. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de overeenkomst geheel heeft vernietigd en dat een gedeeltelijke vernietiging met een korting van één derde op de betalingsverplichting van de consument meer proportioneel is. Het hof concludeert dat [appellante] niet aan haar informatieplichten heeft voldaan en dat de sanctie van gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst gerechtvaardigd is. Het hof wijst de vordering van [appellante] gedeeltelijk toe, waarbij de hoofdsom wordt vastgesteld op € 1.169,91, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.343.201/01
arrest van 10 juni 2025
in de zaak van
[appellante],
[vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. W. Boeters te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
[woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
niet verschenen in hoger beroep, verstek verleend,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 april 2025 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 10984801 CV EXPL 24-1299 gewezen vonnis van 27 maart 2024.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 1 april 2025;
  • de door [appellante] genomen memorie na tussenarrest.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

De verdere beoordeling van de grieven
6.1.1.
In het tussenarrest van 1 april 2025 heeft het hof overwogen dat [appellante] naar de kern genomen twee bezwaren aanvoert tegen het beroepen vonnis, en dat die bezwaren, samengevat, het volgende inhouden:
  • A. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het bestelproces van [appellante] , waarmee de overeenkomst tot stand gekomen is, niet voldoet aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt. Het bestelproces van [appellante] voldoet daar wel aan.
  • B. Indien al geoordeeld moet worden dat het bestelproces van [appellante] , waarmee de overeenkomst tot stand gekomen is, niet voldoet aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt, had de kantonrechter de vordering van [appellante] niet geheel moeten afwijzen maar als sanctie moeten volstaan met een vermindering van de toewijsbare hoofdsom.
6.1.2.
Het hof heeft in het tussenarrest vervolgens, kort gezegd, [appellante] in de gelegenheid gesteld om zich nader over de twee bezwaren uit te laten en daarbij aandacht te besteden aan hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen bij zijn prejudiciële beslissingen van 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355 en ECLI:NL:HR:2024:1366.
6.1.3.
Het hof constateert nu dat in het dictum van het tussenarrest van 1 april 2025 een kennelijke verschrijving is geslopen. Het hof heeft daar de zaak naar de rol verwezen voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante]
“met het hiervoor in rov. 3.7.1 omschreven doel;”. Uit rov. 3.8.1 en de verdere inhoud van het tussenarrest volgt echter dat het hof bedoeld heeft de zaak naar de rol te verwijzen voor een memorie na tussenarrest aan de zijde van [appellante] “
met het hiervoor in rov. 3.8.1 omschreven doel;”. [appellante] heeft dit klaarblijkelijk ook zo opgevat.
6.1.4.
[appellante] heeft een memorie na tussenarrest genomen. Het hof zal nu nader over de twee bezwaren tegen het beroepen vonnis oordelen.
De verdere beoordeling van bezwaar A: voldoet het elektronische bestelproces van [appellante] , waarmee de overeenkomst tot stand gekomen is, aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt?
6.2.1.
Het hof roept bij de verdere beoordeling van bezwaar A in herinnering dat artikel 6:230v BW betrekking heeft op de informatie die een handelaar bij en voor het aangaan van een overeenkomst op afstand moet verstrekken aan de wederpartij die consument is, en dat lid 3 van dit artikel als volgt luidt:
“De handelaar richt zijn elektronische bestelproces op zodanige wijze in dat de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige zin voldaan indien bij het plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. Een knop of soortgelijke functie wordt daartoe op een goed leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar inhoudt. De enkele zinsnede ‘bestelling met betalingsverplichting’ wordt aangemerkt als een dergelijke ondubbelzinnige verklaring. Een overeenkomst die in strijd met dit lid tot stand komt, is vernietigbaar.”
6.2.2.
Verder herhaalt het hof dat de Hoge Raad bij zijn prejudiciële beslissing van 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355, samengevat onder meer als volgt heeft geoordeeld over de eisen die artikel 6:230v BW aan het bestelproces stelt:
  • Voor de beantwoording van de vraag of een knop met daarop alleen de tekst ‘bestelling plaatsen’ voldoet aan artikel 6:230v lid 3 BW, is gelet op de overwegingen uit het Fuhrmann-arrest van belang of deze tekst in het Nederlands, zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument, noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting (rov. 4.7.1).
  • Wanneer een handelaar zaken of diensten aanbiedt op een website en aan de consument daar een knop toont met de tekst ‘bestelling plaatsen’, kan niet worden gezegd dat die tekst zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Aangenomen moet worden dat de tekst ‘bestelling plaatsen’ niet overeenkomt met de woorden ‘bestelling met betalingsverplichting’ in de zin van art. 6:230v lid 3 BW. Niet kan worden aangenomen dat de term ‘bestelling plaatsen’ door de gemiddelde consument noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting (rov. 4.7.3).
  • Uit hetgeen hiervoor in 4.7.3 is overwogen, volgt dat een knop met daarop alleen de tekst ‘bestelling plaatsen’ niet voldoet aan art. 6:230v lid 3 BW. Hetzelfde geldt voor een knop met daarop alleen de tekst ‘bestellen’ of ‘bestelling afronden’. (rov. 4.7.4).
6.2.3.
Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om aan de hand van deze oordelen van de Hoge Raad gemotiveerd uiteen te zetten of haar elektronische bestelproces, door middel waarvan de overeenkomst met [geïntimeerde] tot stand gekomen is, voldoet aan de door de Hoge Raad verwoorde eisen. Het hof heeft [appellante] daarbij opgedragen om:
  • aandacht te besteden aan de omstandigheid dat de Hoge Raad een tekst van het bestelproces in het Nederlands eist, terwijl de tekst van het aanmeldproces van [appellante] volgens productie 2d bij de inleidende dagvaarding en productie 3 bij de memorie van grieven in het Engels is gesteld;
  • gemotiveerd in te gaan op de vraag of de stap in het aanmeldproces, waarin de consument kan kiezen voor “Pay with eMandate” en de consument – volgens de als productie 3 bij de memorie van grieven overgelegde printscreens van het aanmeldproces – daarna door te klikken op de knop “Continue” de overeenkomst tot stand brengt, voldoet aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen.
6.2.4.
[appellante] heeft in haar memorie van grieven en in haar memorie na tussenarrest geconcludeerd dat haar elektronische bestelproces, waarmee de overeenkomst tot stand gekomen is, voldoet aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt. Het hof zal de argumenten die [appellante] daartoe heeft aangevoerd hieronder bespreken.
6.2.5.
Het hof stelt daarbij voorop dat de overeenkomst waar [appellante] haar vordering op baseert, door haar is overgelegd als productie 2A bij de inleidende dagvaarding en als productie 2A bij de memorie van grieven. Dit is de overeenkomst waarbij [appellante] zich ertoe heeft verbonden een auto of auto’s ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] , en [geïntimeerde] zich ertoe heeft verbonden maandelijks abonnementskosten te betalen en – bij gebruik van de auto – een ritprijs te betalen zoals omschreven in de overeenkomst. Een print van het digitale aanmeldproces, waarmee deze overeenkomst tot stand is gebracht, is door [appellante] overgelegd als productie 2D bij de inleidende dagvaarding en als productie 3 bij de memorie van grieven. Uit deze print blijkt dat [geïntimeerde] aan het eind van het aanmeldproces een keuze heeft moeten maken voor een betaalmethode (“Pay with Credit-card” dan wel “Pay with eMandate”). Na het maken van deze keuze heeft [geïntimeerde] op de knop “Continue” geklikt en daardoor is de overeenkomst tot stand gekomen.
6.2.6.
Het hof constateert allereerst dat het hele aanmeldproces in de Engelse taal is gesteld, terwijl de Hoge Raad een tekst van het bestelproces in het Nederlands eist. Het hof heeft [appellante] opgedragen hier aandacht aan te besteden in haar memorie na tussenarrest, maar dat heeft [appellante] niet gedaan. Reeds in zoverre is niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eisen.
6.2.7.
Ook afgezien van deze taalkwestie, is het hof van oordeel dat van de tekst ‘continue’ ofwel ‘ga verder’, mede gelet op de genoemde oordelen van de Hoge Raad, niet kan worden gezegd dat die tekst zowel in de omgangstaal als in de ogen van de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument noodzakelijkerwijs en consistent in verband wordt gebracht met het ontstaan van een betalingsverplichting. Ook een knop met de tekst ‘bestelling plaatsen’ of ‘bestelling afronden’ voldoet daar volgens de Hoge Raad niet aan. Naar het oordeel van het hof geldt hetzelfde voor een knop met de tekst ‘ga verder’.
Het hof tekent hier ook bij aan dat volgens het (door de Hoge Raad genoemde) arrest van het HvJ EU van 7 april 2022, ECLI:EU:C:2022:269 (Fuhrman 2), bij de beoordeling of een op een bestelknop aangebrachte formulering voldoet aan de eisen, uitsluitend moet worden uitgegaan van de woorden op die knop zelf, en niet op de verdere omstandigheden van het bestelproces.
6.2.8.
Het feit dat [geïntimeerde] direct voorafgaand aan het tot stand brengen van de overeenkomst een keuze heeft moeten maken voor een betaalmethode (“Pay with Credit-card” dan wel “Pay with eMandate”), brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het gaat hier kennelijk om de keuze tussen een reservering via de creditcard dan wel een machtiging aan [appellante] om eventuele betalingen te mogen afschrijven. In de ogen van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument brengt het maken van deze keuze niet zonder meer mee dat het bestelproces daardoor direct voltooid wordt en dat daadwerkelijk een betalingsverplichting ontstaat.
6.2.9.
[appellante] heeft in haar memorie na tussenarrest nog aangevoerd dat haar bestelproces, waarmee de overeenkomst met [geïntimeerde] tot stand gekomen is, voldoet aan artikel 6:230v lid 3 BW omdat het bestelproces een tweestapsprocedure kent waarbij de eerste stap bestaat uit het reserveren van een voertuig waarbij nog geen verplichting wordt aangegaan en vervolgens een tweede stap waarbij de consument wordt geïnformeerd over de prijs en voorwaarden, en waarbij de consument pas bij het klikken op de knop met een duidelijke aanduiding als “Continue’ of “Pay with e-mandate” de overeenkomst aangaat. Het hof constateert dat [appellante] hier kennelijk niet doelt op de door haar overgelegde (raam)overeenkomst, waarbij [appellante] zich ertoe heeft verbonden een auto of auto’s ter beschikking te stellen aan [geïntimeerde] , en [geïntimeerde] zich ertoe heeft verbonden maandelijks abonnementskosten te betalen en – bij gebruik van de auto – een ritprijs te betalen zoals omschreven in de overeenkomst, maar op eventuele ter uitwerking van die (raam)overeenkomst gesloten nadere overeenkomsten waarmee [geïntimeerde] daadwerkelijk tot huur van auto’s is overgegaan. Dit betoog kan [appellante] echter om de navolgende redenen niet baten.
  • [appellante] heeft geen print overgelegd van het digitale proces omtrent het daadwerkelijk reserveren en huren van een auto, zodat haar stellingen daarover niet te controleren zijn.
  • Reeds bij het aangaan van de raamovereenkomst is een verplichting van [geïntimeerde] ontstaan tot betaling van de maandelijkse abonnementskosten. Daarom diende reeds de knop waarmee die raamovereenkomst tot stand is gebracht, aan de eisen te voldoen.
  • Ook bij de nadere overeenkomst tot het daadwerkelijk reserveren en huren van een auto wordt volgens de eigen stellingen van [appellante] de overeenkomst tot stand gebracht door middel van een knop met de tekst “Continue”. Het hof heeft hiervoor al duidelijk gemaakt dat een dergelijke tekst om meerdere redenen niet aan de eisen voldoet.
6.2.10.
[appellante] heeft verder aangevoerd dat [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van de door [appellante] aangeboden dienst (autoverhuur) en geen bezwaren heeft geuit tegen zijn binding aan de overeenkomst. Ook dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het laat immers onverlet dat het bestelproces niet aan de eisen voldeed.
6.2.11.
Hetgeen [appellante] overigens nog heeft aangevoerd, brengt het hof evenmin tot een ander oordeel. Om bovenstaande redenen verwerpt het hof het door [appellante] door middel van de grieven naar voren gebrachte bezwaar A.
De verdere beoordeling van bezwaar B: welke sanctie moet volgen indien in een verstekzaak zoals de onderhavige wordt geoordeeld dat het bestelproces van de handelaar, waarmee de overeenkomst tot stand gekomen is, niet voldoet aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt?
6.3.1.
De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis geoordeeld dat, nu niet kan worden vastgesteld dat de overeenkomst is gesloten met een knop als bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW en zo ja, of die knop voldoet aan de eisen die dat artikel daaraan stelt, de overeenkomst ambtshalve moet worden vernietigd en de vordering van [appellante] geheel moet worden afgewezen. [appellante] is tegen dat oordeel opgekomen met het door middel van de grieven geformuleerde bezwaar B.
6.3.2.
Het hof herhaalt dat de Hoge Raad bij de prejudiciële beslissingen van 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355 en ECLI:NL:HR:2024:1366, samengevat onder meer als volgt heeft geoordeeld over de vraag wat de rechter ambtshalve mag of moet doen als in een verstekzaak niet voldaan is aan artikel 6:230v lid 3 BW:
  • Indien de consument niet in de procedure is verschenen, kan de rechter slechts overgaan tot een gedeeltelijke vernietiging, die de rechten van de consument uit de overeenkomst onverlet laat. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan met name bestaan in een vermindering van de betalingsverplichtingen van de consument. De verplichtingen van de consument moeten in stand blijven voor zover nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn.
  • Het verdient aanbeveling dat de rechter zich bij de toepassing van de korting richt naar niet-bindende richtlijnen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is een korting van één derde op de betalingsverplichting van de consument in beginsel redelijk te achten.
Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om aan de hand van de in het tussenarrest geciteerde oordelen van de Hoge Raad gemotiveerd uiteen te zetten welke sanctie in de onderhavige verstekzaak moet volgen als het hof in deze zaak zou oordelen dat het bestelproces van [appellante] , waarmee de overeenkomst met [geïntimeerde] tot stand gekomen is, niet voldoet aan de eisen die artikel 6:230v lid 3 BW daaraan stelt. Verder heeft het hof [appellante] opgedragen om daarbij aan te geven welke gevolgen dit dan moet hebben voor de aan haar toewijsbare hoofdsom.
6.3.3.
[appellante] heeft hierover in punt 10 van haar memorie na tussenarrest, samengevat, het volgende aangevoerd.
Als aangenomen moet worden dat [appellante] artikel 6:230v lid 3 BW in dit geval niet goed heeft nageleefd, is een volledige vernietiging van de overeenkomst niet proportioneel. In dat geval zou een eventuele matiging van de vordering het juiste rechtsgevolg zijn, waarbij het in het licht van de richtsnoeren uit de “Richtlijn sanctiemodel informatieplichten”, redelijk is dat op de vordering van [appellante] , die op de overeenkomst is gebaseerd, hoogstens een korting van een derde deel van het totaalbedrag wordt toegepast.
6.3.4.
Dit door middel van de grieven naar voren gebrachte bezwaar B is terecht voorgedragen. Door in deze verstekzaak op basis van het enkele oordeel dat [appellante] artikel 6:230v lid 3 BW niet heeft nageleefd, de overeenkomst geheel te vernietigen en de vordering van [appellante] geheel af te wijzen, heeft de kantonrechter een te zware sanctie toegepast. Bij zijn prejudiciele beslissingen heeft de Hoge Raad immers overwogen dat de rechter in verstekzaken de overeenkomst bij schending van artikel 6:230v lid 3 BW ambtshalve slechts gedeeltelijk moet vernietigen, in die zin dat de vernietiging de rechten van de consument niet aantast en de verplichtingen van de consument vooralsnog in stand laat voor een zodanig gedeelte als nodig is om te voorkomen dat de sanctie voor de handelaar onevenredig zou zijn, en dat daarbij een korting van één derde op de betalingsverplichting van de consument in beginsel redelijk is te achten. In overeenstemming met de aanbeveling van de Hoge Raad zijn inmiddels door het LOVCK voor de rechter niet-bindende richtlijnen vastgesteld en neergelegd in de op rechtspraak.nl gepubliceerde “Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten”. Deze richtlijn, vastgesteld op 15 december 2021 en laatstelijk gewijzigd op 6 februari 2025, voorziet in het geval een bestelknop niet voldoet aan artikel 6:230v lid 3 BW maar wel aan de overige essentiële wettelijke informatieplichten is voldaan, als sanctie in een vermindering van de hoofdsom met 33,33%. Het hof ziet in dit geval in de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gesloten overeenkomst, geen aanleiding om van deze richtlijn af te wijken. Het hof concludeert daarom dat in dit geval, als uitgegaan zou worden van veronderstelling dat [appellante] alleen artikel 6:230v lid 3 BW heeft geschonden maar wel aan haar overige essentiële wettelijke informatieplichten zou hebben voldaan, volledige vernietiging van de overeenkomst niet gerechtvaardigd zou zijn en de kantonrechter had moeten volstaan met vermindering van de op grond van de overeenkomst verschuldigde hoofdsom met één derde deel.
6.3.5.
Bezwaar B is dus terecht voorgedragen. De kantonrechter heeft ten onrechte, op basis van enkel de schending van artikel 6:230v lid 3 BW, de overeenkomst in de onderhavige verstekzaak geheel vernietigd.
Devolutieve werking van het hoger beroep: is ook sprake van schending van overige essentiële informatieplichten?
6.4.1.
Omdat bezwaar B terecht is voorgedragen en dit ertoe kan leiden dat de vordering van [appellante] alsnog ten dele moet worden toegewezen, moet het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep nog ambtshalve onderzoeken of [appellante] heeft voldaan aan haar overige essentiële wettelijke informatieverplichtingen en, zo nee, welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden. Het hof heeft dit in rov. 3.7.1 van het tussenarrest van 1 april 2025 al aangekondigd.
6.4.2.
Onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, stelt het hof hierover het volgende voorop.
Op grond van artikel 6:230 lid 1 BW is een handelaar bij een op afstand gesloten overeenkomst verplicht op duidelijke en begrijpelijke wijze de in dat artikel opgesomde informatie aan de consument te verstrekken. Artikel 6:230v BW bevat voor overeenkomsten op afstand nadere regels over de wijze en het moment waarop de handelaar de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie moet verstrekken. Volgens artikel 6:230v lid 2 BW moet de handelaar, voordat op elektronische wijze een overeenkomst op afstand wordt gesloten waaruit een betalingsverplichting voor de consument voortvloeit, de consument op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, wijzen op de in artikel 230m lid 1, onderdelen a, e, o en p, genoemde informatie. Dat betreft essentiële informatieplichten zoals bedoeld in rov. 3.1.11 van laatstgenoemd arrest van de Hoge Raad. Voor zover opgesomd in artikel 6:230v lid 2 BW betreft het:
  • onderdeel a: voornaamste kenmerken zaken of diensten;
  • onderdeel e: totale prijs;
  • onderdeel o: duur overeenkomst of opzeggingsvoorwaarden;
  • onderdeel p: minimumduur overeenkomst voor de consument.
Indien sprake is van een voldoende ernstige schending van een of meer essentiële informatieplichten, kan de rechter gehouden zijn om ambtshalve een op afstand gesloten overeenkomst geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst kan bestaan in een vermindering van de verplichtingen, met name de betalingsverplichtingen, van de consument. Hierbij verdient het aanbeveling dat de rechter zich richt naar met het oog daarop op te stellen niet bindende richtlijnen. Dergelijke richtlijnen zijn neergelegd in de hiervoor in rov. 6.3.4 al genoemde Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten.
6.4.3.
[appellante] heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar hiervoor genoemde essentiële informatieplichten heeft voldaan, op blz. 2 en 3 van de memorie van grieven gewezen op de inhoud van de tussen haar en [geïntimeerde] tot stand gekomen overeenkomst.
Die overeenkomst is, zoals ook staat vermeld in de aanhef daarvan, echter pas (digitaal) aan [geïntimeerde] toegestuurd nadat de aanmelding was afgerond en de overeenkomst door die afronding al tot stand was gekomen. Daarmee is niet voldaan aan de in artikel 6:230v lid 2 BW neergelegde eis dat de consument, voordat op elektronische wijze een overeenkomst op afstand wordt gesloten waaruit een betalingsverplichting voor de consument voortvloeit, op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, wordt gewezen op de betreffende informatie. De betreffende essentiële informatie blijkt niet uit het elektronische aanmeldproces zoals weergegeven in productie 3 bij de memorie van grieven. Dat aanmeldproces houdt in essentie niet meer in dan de verstrekking van persoonsgegevens van [geïntimeerde] en de verificatie van onder meer diens rijbewijs en diens betaalgegevens. Het hof concludeert daarom dat [appellante] in elk geval niet op de in artikel 6:230v lid 2 BW omschreven wijze heeft voldaan aan de in artikel 6:230m lid 1, onderdelen a, e, o en p, BW neergelegde informatieplichten.
6.4.4.
Dat de betreffende informatie mogelijk wel te vinden was op de website van [appellante] (producties 2B en 2C) doet hier niet aan af. Daarmee wordt niet voldaan aan de eis dat de consument “op een duidelijke en in het oog springende manier en onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst” moet worden gewezen op de betreffende informatie. [appellante] heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij haar aanmeldproces niet zo heeft ingericht dat de consument de betreffende essentiële informatie noodzakelijkerwijs te zien krijgt als hij het proces doorloopt; of desnoods met de mogelijkheid om aan te vinken dat de gegevens zijn gelezen en akkoord bevonden, met een link naar die gegevens.
6.4.5.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de in de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten genoemde categorie 5 van toepassing is: 3 of meer voldoende ernstige schendingen van essentiële informatieplichten terwijl daarnaast de bestelknop niet voldeed aan de eisen van artikel 6:230v lid 3 BW. Dit is de hoogste categorie uit de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten, in die richtlijn adviseert als sanctie voor gevallen die in deze categorie vallen een vermindering van de hoofdsom met 60%.
6.4.6.
Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval, waaronder de aard van de overeenkomst, geen aanleiding om van deze geadviseerde sanctie af te wijken. Het hof zal daarom van de door [appellante] gevorderde hoofdsom van € 2.924,78 slechts 40%, dus € 1.169,91, toewijzen.
6.4.7.
Omdat de Richtlijn Sanctiemodel informatieplichten geen hogere sanctie-categorie kent, zal het hof niet onderzoeken of [appellante] ook nog andere essentiële informatieplichten heeft geschonden.
Buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten
6.5.1.
[appellante] heeft ook veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Het hof constateert dat [appellante] een zogeheten 14-dagenbrief van 20 oktober 2023 heeft gezonden die aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW voldoet, zodat een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is. Volgens de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is in dit geval, gelet op de in rov. 6.4.6 genoemde toewijsbare hoofdsom van € 1.169,91, ter zake buitengerechtelijke kosten, € 175,49 toewijsbaar.
6.5.2.
Het hof zal over de toewijsbare bedragen de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, zijnde 6 februari 2024.
6.5.3.
Omdat de vordering van [appellante] slechts voor minder dan de helft is toegewezen, zal het hof de proceskosten van het geding bij de kantonrechter en van het hoger beroep compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.
Conclusie en afwikkeling
6.6.
Het beroepen vonnis, waarbij de vordering van [appellante] geheel is afgewezen en [appellante] in de proceskosten is veroordeeld, moet dus vernietigd worden. Het hof zal opnieuw rechtdoen zoals hierna onder “De uitspraak” te vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 10984801 CV EXPL 24-1299 gewezen vonnis van 27 maart 2024;
opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] een hoofdsom van € 1.169,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 februari 2024;
  • veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] ter zake buitengerechtelijke kosten € 175,49 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 februari 2024;
  • compenseert de proceskosten van het geding bij de kantonrechter tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.B. Smits en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2025.
griffier rolraadsheer