ECLI:NL:GHSHE:2025:1349

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.345.590_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep schadevergoeding Wvggz

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting [GGZ] tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een schadevergoeding is toegekend aan [verweerder] vanwege een rookverbod in de TBS-instelling waar hij verblijft. De rechtbank had op 30 november 2023 geoordeeld dat het rookverbod niet wettelijk was en dat [verweerder] recht had op schadevergoeding. Stichting [GGZ] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij de hoogte van de schadevergoeding ter discussie stelt. Het hof heeft op 15 mei 2025 uitspraak gedaan en beide partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de klachtprocedure en het verzoek om schadevergoeding samen moeten worden beoordeeld en dat er geen hoger beroep openstaat tegen de gegrondverklaring van de klacht. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 mei 2025
Zaaknummer: 200.345.590/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/401528 / FA RK 24-586
in de zaak in hoger beroep van:
Stichting [GGZ],
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] ,
appelante,
hierna te noemen: [GGZ] ,
advocaten: mr. T.A.M. van den Ende en J.I. Eijpe,
tegen
[verweerder],
verblijvende te [GGZ] [locatie] , afdeling [afdeling] in [verblijfplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. E.S. Kostelijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 7 juni 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 5 september 2024, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft [GGZ] het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek om schadevergoeding af te wijzen, dan wel de hoogte van die schadevergoeding te matigen naar een bedrag van maximaal € 50,- per maand waarin [verweerder] niet heeft mogen roken en partijen te veroordelen ieder de eigen proceskosten van dit geding te voldoen, een en ander voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
Bij verweerschrift, met bijlagen, van 28 oktober 2024, ingekomen bij het hof op
30 oktober 2024, heeft [verweerder] het hof verzocht de bestreden beschikking te bevestigen en een schadevergoeding aan [verweerder] toe te kennen. Primair wordt verzocht [GGZ] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 2.100,-, subsidiair tot een bedrag van
€ 1.400,-. Het hof begrijpt hieruit dat [verweerder] een ander dictum wil en zal het verzochte aldus begrijpen dat [verweerder] in incidenteel appel vernietiging wenst van de bestreden beschikking en het hof verzoekt een hogere schadevergoeding toe te kennen en subsidiair verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van:
- het V8-formulier van 28 maart 2025, met bijlagen, van de advocaat van [GGZ] .
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Verschenen zijn:
- namens [GGZ] : [medewerker 1] , [medewerker 2] , bijgestaan door mr. T.A.M. van den Ende en mr. J.I. Eijpe;
- mr. E.S. Kostelijk, advocaat van [verweerder] .
2.4.1.
[verweerder] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [verweerder] sinds september 2022 op grond van een strafrechtelijke titel, te weten TBS met dwangverpleging, verblijft in [locatie] , vallend onder [GGZ] .
3.2.
Voorts blijkt uit de bestreden beschikking dat in de huisregels van [locatie] het volgende is bepaald:
“11. Roken
Op grond van de tabakswet, gevaar voor de gezondheid en vanuit het oogpunt voor de
brandveiligheid -preventie geldt voor alle gebouwen van de instelling een rookverbod. Ook de
e-smoker valt onder dit verbod.”
3.3.
[verweerder] heeft op 17 augustus 2023 een klacht ingediend tegen deze huisregel en
daarbij verzocht om een schadevergoeding. De klachtencommissie heeft op 29 december 2023, voor zover hier van belang, als volgt beslist:
“(...). De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar hiervoor aangehaalde beschikking van 30 november 2023 overwogen dat op grond van artikel 6.2, eerste lid van het Tabaks- en rookwarenbesluit een rookverbod niet geldt voor inrichtingen in de gezondheidszorg voor het roken in de open lucht. Gelet daarop bestond voor de instelling geen wettelijke verplichting om grond van geldende regelgeving een algehele rookverbod voor de instelling in te voeren, laat staan een rookverbod in de open lucht, zoals wel is gebeurd. Evenmin heeft de instelling aannemelijk gemaakt, aldus voormelde beschikking van de rechtbank, dat de betreffende huisregel noodzakelijk is voor de ordelijke gang van zaken en de veiligheid, passend bij de doelgroep in de accommodatie, als bedoeld in artikel 8:15 lid 1 van de Wvggz. Om die reden moet het ervoor gehouden worden dat de instelling dus ten onrechte een algeheel rookverbod - en daarmee ook ten onrechte een rookverbod in de open lucht - heeft ingesteld en dat de klacht van klager dus gegrond dient te worden verklaard. (...)
De klachtencommissie is van oordeel dat zulks ook in de onderhavige zaak aan de orde is. Door slechts in het algemeen om een financiële compensatie te verzoeken is de klachtencommissie van oordeel dat klager zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd. Het verzoek om schadevergoeding zal dus worden afgewezen.”
3.4.
[verweerder] heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek ingediend om de klacht (wederom) gegrond te verklaren en aan hem een schadevergoeding toe te kennen.
3.5.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de klacht gegrond verklaard en [GGZ] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.400,- aan [verweerder] .
3.6.
[GGZ] kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.1.
[GGZ] voert, samengevat, het volgende aan. De klacht en de (hoogte van de) schadevergoeding moet in hoger beroep in volle omvang aan de orde komen, omdat [GGZ] anders een rechtsgang ontnomen wordt. Het is voor [GGZ] van belang om een nadere motivering te krijgen van het hof over de wijze waarop de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld dient te worden, zodat [GGZ] in andere voorkomende gevallen daar ook gebruik van kan maken. [verweerder] heeft volgens [GGZ] geen schade geleden door het rookverbod. Uit de behandelverslagen van [verweerder] blijkt dat de onrust en frustratie die [verweerder] stelt te hebben gehad niet voortkomen uit het niet mogen roken, maar uit de aandoeningen die [verweerder] heeft. Voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding moet aangesloten worden bij de door [GGZ] genoemde Oriëntatiepunten.
3.7.
[verweerder] voert, samengevat, het volgende aan. In hoger beroep kan enkel de hoogte van de schadevergoeding aan de orde zijn, voor zover [GGZ] ontvankelijk is in het beroep.
[verweerder] heeft verzocht om overplaatsing naar een andere TBS-kliniek omdat hij het niet eens was met het rookbeleid van [GGZ] , maar gelet op de lange wachtlijsten binnen TBS-klinieken was de kans op een overplaatsing zeer klein. [verweerder] is niet intrinsiek gemotiveerd geweest om te stoppen met roken. Dit is hem opgelegd. De nicotinemiddelen die hij heeft gekregen hebben niet kunnen voorzien in de behoefte van het aantal sigaretten dat [verweerder] normaliter rookt. De door de rechtbank opgelegde schadevergoeding is niet buitensporig. Indien de schadevergoeding berekend wordt op de wijze zoals genoemd in de Oriëntatiepunten volgt daar een hogere schadevergoeding uit dan de rechtbank heeft vastgesteld.
3.8.
Het hof overweegt als volgt in principaal en incidenteel appel.
3.8.1.
[verweerder] verblijft onder de titel van TBS met dwangverpleging in [locatie] te [verblijfplaats] , een onderdeel van Stichting [GGZ] , die een zorgaanbieder is in de zin van de Wvggz. Artikel 9:1 van de Wvggz bepaalt dat een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd, voor de toepassing van deze wet vanaf het moment van opname in de accommodatie, wordt aangemerkt als betrokkene aan wie op grond van een zorgmachtiging verplichte zorg strekkende tot opname in een accommodatie wordt verleend.
3.8.2.
[verweerder] heeft als onderdeel van de klachtprocedure een verzoek tot het toekennen van schadevergoeding gedaan. Vervolgens is het schadevergoedingsverzoek van [verweerder] in de procedure bij de rechtbank gekwalificeerd als gebaseerd op artikel 10:11 Wvggz. Het verzoek tot schadevergoeding is derhalve een onderdeel van de klachtprocedure en in zoverre geldt dat, in tegenstelling tot de situatie waarin op grond van art. 10:12 Wvggz een zelfstandig verzoek tot schadevergoeding aan de rechtbank wordt voorgelegd, tegen de beslissing van de rechtbank geen hoger beroep openstaat op grond van artikel 10:9 lid 3 Wvggz. Kortom, het schadevergoedingsverzoek dient in dat geval steeds in samenhang met de klacht te worden beoordeeld en volgt dus steeds de hoofdzaak (de klacht). Hiertegen kan slechts beroep in cassatie worden ingesteld, waarbij de Hoge Raad het cassatieberoep niet alleen ontvankelijk zal achten met betrekking tot de hoofdzaak, maar ook voor zover het betrekking heeft op de verzochte schadevergoeding. Het hof verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Hoge Raad van 8 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1042) en van 4 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1582). Nu [GGZ] niet in cassatie is gegaan tegen het oordeel van de rechtbank tegen de gegrondverklaring van de klacht, is [GGZ] dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep. Dit laatste geldt eveneens voor [verweerder] , omdat die evenmin in cassatie is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank.
4. De beslissing
In principaal en incidenteel appel
Het hof:
verklaart [GGZ] en [verweerder] niet-ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.P. de Beij en
A.L. Bervoets-Wolters en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin op
15 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.