In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van 2 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend, geldend tot en met 2 maart 2022, voor verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder “beperken van de bewegingsvrijheid
voor de duur van maximaal vier maanden” en “opnemen in een accommodatie
voor de duur van maximaal vier maanden”.
(ii) Vanaf 15 maart 2021 is betrokkene op vrijwillige basis opgenomen in een accommodatie van de zorgaanbieder.
(iii) Bij brief van 13 april 2021 heeft de toenmalige zorgverantwoordelijke aan de geneesheer-directeur bericht dat hij had besloten per die datum voor vier maanden verplichte zorg aan betrokkene te gaan verlenen in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid en opnemen in een accommodatie. Bij brief van gelijke datum heeft de geneesheer-directeur betrokkene van de beslissing van de zorgverantwoordelijke op de hoogte gesteld.
(iv) Op 14 mei 2021 is aan betrokkene een beschermd wonen indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) verleend.
(v) Bij brief van 19 augustus 2021 heeft betrokkene de geneesheer-directeur verzocht om opheffing van de verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging. Bij brief van 26 augustus 2021 heeft de geneesheer-directeur dit verzoek afgewezen, op de grond dat het ernstig nadeel nog steeds aan de orde is en het doel van de verplichte zorg nog niet is bereikt.
(vi) Op 25 november 2021 heeft betrokkene bij de klachtencommissie een klacht ingediend, onder meer tegen het besluit tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opnemen in een accommodatie. Betrokkene heeft tevens verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen.
(vii) Bij beslissing van 6 december 2021 heeft de klachtencommissie deze klacht ongegrond verklaard “
onder voorwaarde dat er zo spoedig mogelijk door de instelling wordt zorg gedragen voor een aanvulling of wijziging van de zorgmachtiging”.
(viii) Bij beschikking van 28 december 2021 heeft de rechtbank de zorgmachtiging gewijzigd in die zin dat gedurende de verdere looptijd daarvan, tot en met 2 maart 2022, ook verplichte zorg in de vorm van beperken van de bewegingsvrijheid en opnemen in een accommodatie mag worden toegepast (dus zonder dat de duur daarvan gemaximeerd is).