ECLI:NL:GHSHE:2025:1305

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
20-001378-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op tienjarige zoon door toediening van medicatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een moeder, is beschuldigd van poging tot doodslag op haar tienjarige zoon door hem een grote hoeveelheid medicatie toe te dienen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, maar het hof heeft de zaak herzien. De verdachte had op 5 februari 2022 haar zoon een mix van slaappillen en antidepressiva toegediend, wat leidde tot een acute stressstoornis bij het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehandeld, maar heeft ook rekening gehouden met haar psychische toestand, waaronder een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een recidiverende depressieve stoornis. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en tien maanden, met terbeschikkingstelling onder voorwaarden. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de zoon van de verdachte, voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, terwijl ook de noodzaak van behandeling voor de verdachte wordt erkend.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001378-23
Uitspraak : 15 mei 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 januari 2023 in de strafzaak met parketnummer 09-032746-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘poging tot moord’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden gelast en deze terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 10.858,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en de vordering gedeeltelijk afgewezen. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot dan toe begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen stuk papier
(het hof begrijpt het inbeslaggenomen notitieblok)is de teruggave aan de verdachte gelast.
Tot slot heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij verwijzingsbeslissing d.d. 14 april 2023 is de zaak door het gerechtshof Den Haag op de voet van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden zal gelasten. De advocaat-generaal heeft tevens gevorderd dat het hof aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en zijn vader [vader slachtoffer] , voor de duur van 5 jaren zal opleggen en deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal verklaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot het bedrag van € 23.358,72, bestaande uit een bedrag van € 3.358,72 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde, te weten poging tot moord, poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is bepleit dat deze ten aanzien van een deel van de gevorderde materiële schade afgewezen, dan wel
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is bepleit dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 5 februari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de aan haar zorg toevertrouwde zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] een (grote) hoeveelheid slaappillen (Dormonoct) en/of antidepressiva (Lexamil) en/of antipsychotica (Dopaquel) en/of kalmeringsmiddelen (Xanax), althans medicatie, (in een vruchtensapje) heeft toegediend en/of doen, althans laten, innemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 februari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan de aan haar zorg toevertrouwde zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] een (grote) hoeveelheid slaappillen (Dormonoct) en/of antidepressiva (Lexamil) en/of antipsychotica (Dopaquel) en/of kalmeringsmiddelen (Xanax), althans medicatie, (in een vruchtensapje) heeft toegediend en/of doen, althans laten, innemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 februari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, de aan haar zorg toevertrouwde zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), heeft mishandeld door die [slachtoffer] een (grote) hoeveelheid slaappillen (Dormonoct) en/of antidepressiva (Lexamil) en/of antipsychotica (Dopaquel) en/of kalmeringsmiddelen (Xanax), althans medicatie, (in een vruchtensapje) toe te dienen en/of doen, althans laten, innemen;
meest subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 5 februari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, opzettelijk, als moeder van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij (als zijn moeder), krachtens wet of overeenkomst verplicht was, die [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten, door, met dat opzet die [slachtoffer] een (grote) hoeveelheid slaappillen (Dormonoct) en/of antidepressiva (Lexamil) en/of antipsychotica (Dopaquel) en/of kalmeringsmiddelen (Xanax), althans medicatie, (in een vruchtensapje) heeft toegediend en/of doen, althans laten, innemen, waardoor die [slachtoffer] in een hulpeloze toestand werd gebracht en/of gelaten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] in verslapte en/of versufte en/of comateuze toestand is geraakt en opgenomen moest worden in het ziekenhuis.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat bij de verdachte, door een opeenstapeling van gebeurtenissen in haar leven, sprake is geweest van een ogenblikkelijke, hevige gemoedsopwelling ten tijde van het tenlastegelegde. Met betrekking tot de door politie als zodanig aangemerkte afscheidsbrief heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de verdachte op advies van haar psycholoog haar frustraties van zich afschreef en het het meest aannemelijk is dat de verdachte deze brief heeft geschreven ná het innemen van de medicatie, hetgeen in de optiek van de verdediging het scenario ondersteunt waarin de verdachte in een opwelling van verdriet, onmacht en wanhoop de pillen is blijven uitdrukken en deze heeft toegediend aan haar zoon en deze ook zelf heeft ingenomen. Voorts heeft het handelen van de verdachte plaatsgehad in een hele korte periode, waarin meerdere handelingen zijn verricht, waardoor er evenmin tijd of gelegenheid is geweest om zich op enig voorgenomen besluit of de gevolgen daarvan te beraden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen. Gelet op de grote hoeveelheid medicatie die de verdachte ook zelf heeft ingenomen, is het onaannemelijk dat de verdachte de afscheidsbrief pas na het innemen van de medicatie heeft geschreven. In de afscheidsbrief kondigt de verdachte haar plannen aan, namelijk dat zij een einde wil maken aan haar leven en aan het leven van haar zoon [slachtoffer] , en de verdachte handelt vervolgens conform dat plan. Voorts heeft de verdachte gedurende het uitdrukken van de medicatie, het fijnstampen en het oplossen daarvan in een vruchtendrankje, het aanbieden van het drankje aan [slachtoffer] en het hem een bezoek aan de Starbucks in het vooruitzicht stellen wanneer hij het drankje op zou drinken, de tijd en gelegenheid gehad om zich te beraden op haar voorgenomen daad.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en de uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid van beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal maar met de verdediging van oordeel dat, hoewel aan de uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken gedragingen van de verdachte – zoals hieronder uiteengezet onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ – aanwijzingen zouden kunnen worden ontleend die wijzen op voorbedachten rade, niet buiten redelijke twijfel kan worden uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een doorlopende ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof acht in dat kader van belang dat naar zijn oordeel niet kan worden vastgesteld wanneer de verdachte de in haar woning aangetroffen brief heeft geschreven en voorts de tijdspanne waarin de verdachte de handelingen (het uitdrukken van de medicatie, het fijnstampen en oplossen daarvan in een vruchtensapje, het aanbieden van het sapje aan haar zoon [slachtoffer] en het overtuigen van [slachtoffer] om het sapje op te drinken) heeft verricht niet kan worden vastgesteld, waardoor niet kan worden vastgesteld of de verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
Bewijsoverwegingen
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit van de primair impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat geen sprake is geweest van vol of boos opzet op het overlijden van [slachtoffer] . Het handelen van de verdachte moet worden gezien als een
cry for help/ambivalente suïcidepoging. De verdachte heeft nooit beoogd daadwerkelijk het leven van [slachtoffer] of haarzelf te beëindigen – dan had zij wel voor een definitievere en/of gewelddadigere manier gekozen – maar zag in haar wanhoop op dat moment kennelijk geen andere mogelijkheid om hulp te vragen dan door deze daad. De door de verdachte geschreven brief moet worden gezien als een onderdeel van deze ultieme
cry for help. Hetzelfde heeft te gelden voor de uitlatingen van de verdachte op 6 februari 2022 tegenover haar zus, de ambulancemedewerker, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] . Ook van voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] is geen sprake geweest, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] door de gedragingen van de verdachte zou overlijden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , gelet op de door haar geschreven afscheidsbrief en haar uitlatingen op 6 februari 2022 tegenover de hulpverleners.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten en omstandigheden
Het hof leidt uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, alsmede uit de gebezigde bewijsmiddelen, de navolgende feiten en omstandigheden af.
Op 6 februari 2022, omstreeks 13.55 uur, kwam de politie naar aanleiding van een
112-melding ter plaatse bij het chalet, gelegen aan [adres] , waar de verdachte en haar destijds tienjarige zoon [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] )woonden. In het chalet troffen de verbalisanten de verdachte en haar zoon [slachtoffer] aan op de bank. De verbalisanten zagen dat [slachtoffer] tegen zijn moeder aanleunde, zijn ogen dicht had en niet reageerde op aanroepen. Eén van de verbalisanten schudde [slachtoffer] vervolgens wakker, waarop hij zijn ogen opende en de verbalisant zag dat hij zeer grote pupillen had. [slachtoffer] ging rechtop zitten, deed zijn ogen weer dicht en viel om. Ook de verdachte keek wazig uit haar ogen.
Voorafgaand aan de 112-melding hadden de moeder, [moeder verdachte] , en de zuster, [zus verdachte] , van de verdachte [slachtoffer] onder het bed in de slaapkamer van de verdachte aangetroffen, waarbij hij koud aanvoelde, raar ademde en niet zelf kon staan of lopen.
Op vragen van de verbalisanten wat de verdachte had ingenomen, gaf zij aan dat zij verschillende soorten medicatie had ingenomen, ongeveer vijftig pillen, en dat ook haar zoon medicatie had ingenomen, ongeveer tien pillen. Nadat de ambulance ter plaatse was gekomen, verklaarde de verdachte desgevraagd door de ambulancemedewerker dat [slachtoffer] de medicatie niet zelf had ingenomen, maar dat zij de medicatie aan hem had gegeven, omdat zij samen met [slachtoffer] uit het leven wilde stappen. In de keuken van het chalet werden meerdere lege pillenstrips aangetroffen.
In het chalet werd op een stoel bij de keukentafel een notitieboekje aangetroffen met daarin een handgeschreven brief. In deze brief is onder andere te lezen: ‘Ik kan niet meer’, ‘Ik heb geen wensen voor onze uitvaart. Jij, [vader slachtoffer] , hoeft er niet bij te zijn!’, ‘Wij, [slachtoffer] en ik, gaan stilletjes samen. Samen zoals we altijd samen zullen zijn. In onze kist. In onze urn. In ons eigen leven’, ‘Voor onze familie, ik kan niet meer! Ben op, mijn z’bloem is dood, en neem mijn lieve kleine [slachtoffer] voor altijd met me mee’, ‘Treur niet, ik heb genoeg voor iedereen gehuild. Vier de mooie herinneringen. We zijn nu okay x’.
[slachtoffer] heeft bij de politie op 15 februari 2022 samengevat verklaard dat hij op 5 februari 2022, omstreeks 20.30 uur, samen met zijn moeder thuis was. Zijn moeder kwam zijn kamer binnen met twee glazen paarse drank. Hij zag dat op de bodem van het glas witte fijngestampte pillen lagen. Even daarvoor had hij zijn moeder in de keuken stampgeluiden horen maken. Zijn moeder zei tegen hem dat ze vitaminedrank gingen drinken. Hij zei daarop tegen haar dat hij de drank niet wilde; de drank stonk en smaakte niet lekker. Hij moest van zijn moeder echter de drank opdrinken; hij had geen keuze. Zijn moeder zei tegen hem dat, als hij de drank op zou drinken, ze de volgende dag naar de Starbucks zouden gaan. Hij heeft daarop het glas leeggedronken, waarna hij zich duizelig voelde en in slaap viel op zijn bed. De volgende dag werd hij wakker, maar viel hij weer flauw. Hij hoorde nog wel het geluid van de ambulance.
De verdachte heeft zich bij gelegenheid van haar eerste verhoor door de politie d.d. 7 februari 2022 beroepen op haar zwijgrecht. Bij gelegenheid van haar verhoor door de politie op 23 maart 2022 heeft de verdachte een schriftelijke verklaring overgelegd, waarin zij samengevat heeft verklaard dat zij op de avond van 5 februari 2022 haar medicijndoos voor de rest van de week ging vullen. Tijdens het uitdrukken van haar medicatie bleef zij maar doorgaan, er zat geen stop op. Vervolgens heeft ze de pillen fijngestampt. Daarna heeft ze [slachtoffer] een glas vruchtensap gegeven en ook zelf een glas vruchtensap gedronken. Het volgende moment werd zij wakker door geklop op de voordeur. Wat er precies is gebeurd, is een groot zwart gat en kan zij zich niet herinneren.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat zij die avond haar medicijndoos ging vullen, zoals ze dat elke zaterdag deed. Ze begon met het uitdrukken van haar medicijnen en bleef maar door drukken, er zat geen stop op. Vervolgens heeft ze de pillen fijngestampt. De volgende dag werd zij wakker toen er op de deur werd gebonkt.
In het notitieboekje, dat is aangetroffen in haar woning, heeft ze haar frustraties van zich afgeschreven. Zij kan zich herinneren dat ze het eerste stuk van de brief, die de politie heeft aangeduid als een afscheidsbrief, heeft geschreven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring herhaald en heeft zij in aanvulling daarop verklaard dat zij zich inmiddels herinnert dat zij de pillen met haar vuisten heeft gestampt en dat zij, na het uitdrukken en stampen van de pillen, een grote hap pillen heeft genomen. Voorts heeft ze verklaard dat ze er vanuit gaat dat ze de gehele hier bedoelde brief zelf heeft geschreven.
Toxicologisch onderzoek op lichaamsmateriaal van [slachtoffer] heeft in het plasma en de urine een hoge concentratie loprazolam en een therapeutische concentratie alprazolam – zijnde benzodiazepinen, stoffen met een kalmerende, slaapverwekkende en spierverslappende werking –, een therapeutische concentratie escitalopram – een antidepressivum – en het omzettingsproduct daarvan, en een therapeutische concentratie quetiapine – een antipsychoticum – en het omzettingsproduct daarvan, aangetoond. Rekening houdend met het tijdsverloop tussen het moment van toediening en afname van het lichaamsmateriaal en de halfwaardetijden van de desbetreffende geneesmiddelen zijn de initiële bereikte (piek)concentraties na toediening hoger geweest dan de gemeten concentraties, waarbij mogelijk sprake was van een hoge loprazolamconcentratie, een therapeutische alprazolamconcentratie, een hoge escitalopramconcentratie en therapeutische tot toxische quetiapineconcentratie.
Poging
Uit de resultaten van het toxicologisch onderzoek op het lichaamsmateriaal van het slachtoffer [slachtoffer] d.d. 2 mei 2022 volgt dat bij gecombineerde blootstelling aan de toegediende geneesmiddelen, in de gemeten concentraties, deze geneesmiddelen elkaars dempende werking op het centraal zenuwstelsel versterken. Uitgaande van de initieel bereikte (piek)concentraties neemt de kans op ernstige verschijnselen toe. Hierbij kunnen onder andere een verlaagde bloeddruk, verhoogde of verlaagde hartslag, hartritmestoornissen, coma en ademhalingsdepressie zijn opgetreden. Indien sprake is van langdurig zuurstoftekort, ten gevolge van een mogelijk opgetreden ademhalingsdepressie, kan dit leiden tot blijvend hersenletsel.
In aanvulling op bovengenoemd toxicologisch rapport volgt uit het rapport
‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van een intoxicatie bij een jongen van 10 jaar oud’ d.d. 2 augustus 2022 dat, naast ademhalingsdepressie, ook hartritmestoornissen kunnen leiden tot ernstig zuurstoftekort met onder meer (al dan niet blijvend) hersenletsel en eventueel de dood tot gevolg.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de hoeveelheid en combinatie van pillen die de verdachte [slachtoffer] heeft toegediend en/of heeft doen innemen, op zichzelf geschikt zijn om iemand van het leven te beroven. Er is aldus sprake van een poging als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Opzet
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en overweegt in dat verband als volgt.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte (te weten het uitdrukken van de medicijnen, het fijnstampen en oplossen daarvan in een maskerend vruchtensapje, het aanbieden van het sapje aan haar zoon [slachtoffer] en het overtuigen van [slachtoffer] om het sapje op te drinken), de door de verdachte in het notitieboekje geschreven tekst, die gelet op de inhoud naar het oordeel van het hof dient te worden aangemerkt als een afscheidsbrief, en de uitlatingen van de verdachte de volgende dag tegen de ambulancemedewerker (te weten dat zij de medicatie aan [slachtoffer] had gegeven, omdat zij samen met [slachtoffer] uit het leven wilde stappen) het handelen van de verdachte willens en wetens was gericht op de dood van [slachtoffer] en haarzelf, zodat het hof vol opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen acht.
Dat de door de verdachte geschreven brief moet worden gezien als een onderdeel van de
cry for help– zoals door de verdediging is aangevoerd – is niet meer dan een suggestie die geen enkele steun vindt in het dossier. De uitlatingen van de verdachte de volgende dag tegen onder andere getuige [getuige 2] doen aan de vaststelling van het hof dat sprake is geweest van vol opzet evenmin af.
Nu het hof vol opzet bewezen acht, behoeft het door de raadsvrouw gevoerde verweer met betrekking tot het voorwaardelijk opzet en de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] , geen bespreking (vgl. advocaat-generaal A.E. Harteveld in zijn conclusie, ECLI:NL:PHR:2020:21, voor Hoge Raad 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:894).
Conclusie
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen en acht, resumerend, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging tot doodslag) heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 5 februari 2022 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de aan haar zorg toevertrouwde zoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een grote hoeveelheid slaappillen en antidepressiva en antipsychotica en kalmeringsmiddelen in een vruchtensapje heeft toegediend en/of doen innemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage. De daarin vervatte bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf en maatregelen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en dat het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden zal gelasten.
Door de raadsvrouw van de verdachte is bepleit dat in deze specifieke situatie met inachtneming van de problematiek die bij de verdachte speelde, sprake is van een aanzienlijke doorwerking van de problematiek in het tenlastegelegde en derhalve sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het onderhavige delict heeft plaatsgevonden in een zeer specifieke context, waardoor niet aannemelijk is dat eenzelfde dynamiek zal optreden in een nieuwe toekomstige relatie, waardoor uitgegaan dient te worden van een laag recidiverisico. Een gevangenisstraf zou het goedlopende behandeltraject doorkruisen en is volgens deskundigen [deskundige 5] en [deskundige 4] niet wenselijk. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat – indien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan door de verdediging is bepleit – de verdachte zich kan vinden in een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof overweegt als volgt.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op haar destijds tienjarige zoon [slachtoffer] , door hem een grote hoeveelheid medicatie toe te dienen en/of te doen innemen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig strafbaar feit. Door haar handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte bijzonder aan dat zij haar zoon, die op dat moment voor zijn welzijn en verzorging van haar afhankelijk was, niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die hij nodig had en waar hij recht op had, maar dat zij hem juist in (levens)gevaar heeft gebracht.
Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft een grote impact (gehad) op het leven van het slachtoffer, zoals blijkt uit de toelichting op het namens hem ingediende verzoek tot schadevergoeding, alsmede uit de namens hem ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen. Het slachtoffer heeft in zijn ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring verwoord dat hij boos, maar vooral diep teleurgesteld, in de verdachte is, dat hij mensen niet meer vertrouwt zoals vroeger en dat hij niet meer het onbevangen, vrolijke kind is dat hij ooit was. Het slachtoffer heeft als gevolg van het handelen van de verdachte een acute stressstoornis opgelopen, waarvoor hij nog altijd in behandeling is.
Ook op de naaste omgeving van de verdachte en het slachtoffer, in het bijzonder de vader van het slachtoffer en inmiddels ex-partner van de verdachte, heeft het handelen van de verdachte een grote impact. Uit de namens hem ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen volgt dat zijn leven sinds het tenlastegelegde volledig overhoop is gegooid en het voor hem moeilijk is te zien hoeveel pijn en verdriet zijn zoon heeft.
Naast de overbelasting en de wanhoop die de verdachte kennelijk zelf in deze periode ervoer, getuigt haar handelwijze en met name het meeslepen van haar tienjarige zoon in haar doodswens, zoals dat in de door de verdachte achtergelaten afscheidsbrief naar voren komt, tevens van een uiting van wraak richting haar toenmalige partner en heeft zij getracht hem op deze macabere wijze intens te raken. Voorts kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat het door de verdachte geclaimde geheugenverlies, gelet ook op hetgeen dienaangaande door de gedragsdeskundigen is geconstateerd, gedeeltelijk wordt geveinsd. Hoewel de verdachte haar handelen zelf achteraf als “walgelijk” betitelt, neemt zij hiervoor aldus niet echt verantwoordelijkheid, maar verschuilt zij zich achter deze gedeeltelijke amnesie. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. In dat kader heeft het hof kennisgenomen van de uitkomsten van het triple onderzoek Pro Justitia d.d. 12 juli 2022 van psychiater [deskundige 1] , klinisch psycholoog [deskundige 2] en forensisch milieuonderzoeker [deskundige 3] en de aanvulling daarop d.d. 16 september 2024 van psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] , alsmede van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 19 maart 2025 van psychiater [deskundige 4] .
Uit de rapportage d.d. 12 juli 2022 komt naar voren dat bij de verdachte, ook ten tijde van het tenlastegelegde, sprake is van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken, een recidiverende depressie-stemmingsstoornis en een stoornis in het gebruik van benzodiazepinen. Er is sprake van het afweermechanisme verdringing dat zo sterk is, dat de verdachte slechts een partiële herinnering heeft aan haar handelen. Dit hangt samen met haar afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de vermijdende trekken die zich uiten in passiviteit, een zeer disfunctionele coping, een zeer sterke vermijding van problemen en het ontwijken van verantwoordelijkheden. Hoewel de onderzoekers geen volledig delictscenario kunnen schetsen, is het wel zeer aannemelijk dat er een samenhang is met de persoonlijkheidsproblematiek en de stemmingsstoornis van de verdachte. Zonder een precieze doorwerking te kunnen formuleren komen de onderzoekers tot het advies om het tenlastegelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
Voormelde conclusies zijn bevestigd in de aanvullende rapportage d.d. 16 september 2024, onder de aanvulling dat de depressieve stoornis en de stoornis in het gebruik van benzodiazepinen in remissie zijn.
Uit de rapportage van psychiater [deskundige 4] d.d. 19 maart 2025 komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en vermijdende trekken, een recidiverende depressieve stoornis, thans in remissie, en een stoornis in het gebruik van anxiolyticum (benzodiazepines), in remissie. Inhoudelijk komt psychiater [deskundige 4] niet tot andere conclusies dan psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] in hun rapportages d.d. 12 juli 2022 en 16 september 2024.
Het hof volgt de conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Het hof ziet op grond van de door de gedragsdeskundigen uitgebrachte rapporten en de daarin vervatte bevindingen en conclusies geen aanleiding of onderbouwing tot een verdere specificatie van de bij de verdachte geconstateerde ziekelijke stoornis in de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte te komen dan thans door de gedragsdeskundigen is geadviseerd, zoals door de raadsvrouw is bepleit. Het hof acht de verdachte aldus verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezenverklaarde feit.
Ten overstaan van het hof heeft de verdediging in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte veel baat heeft bij de behandeling en begeleiding die zij op dit moment krijgt in het kader van de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar dat zij ook zelf hard heeft gewerkt aan onder andere het vergroten van haar zelfstandigheid, het verminderen van haar afhankelijkheid en het bewerken van haar depressie. Voorts is door de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte – onder toezicht van de reclassering en [instantie] – zelfstandig woont, dat er sprake is van een prille relatie en dat zij een betaalde baan heeft.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Het hof acht in dit kader mede van belang dat door psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard dat een verblijf in detentie geen afbreuk zal doen aan de reeds behaalde behandelresultaten, noch aan het behandeldoel van de verdachte.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 6 januari 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, op 15 mei 2025 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met ruim vier maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding in het voordeel van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met twee maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en tien maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Op te leggen maatregelen
Terbeschikkingstelling
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of naast een gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling al dan niet met verpleging van overheidswege dient te worden gelast. Ook in dat verband heeft het hof acht geslagen op de verschillende gedragskundige rapporten in het dossier.
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Tot slot is voor de oplegging van de maatregel ingevolgde het bepaalde in artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de rechter beschikt over een (voldoende actueel) advies van ten minste twee gedragskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Op basis van de bij de verdachte bestaande afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met vermijdende trekken, recidiverende depressie-stemmingsstoornis en stoornis in het gebruik van benzodiazepinen, die ook ten tijde van het begaan van het feit bestonden – zoals hiervoor is vermeld – is door de deskundigen een inschatting gemaakt van het recidivegevaar en zijn aanbevelingen gedaan voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken.
Uit de rapportage van deskundigen [deskundige 1] (psychiater), [deskundige 2] (klinisch psycholoog) en [deskundige 3] (forensisch milieuonderzoeker) d.d. 12 juli 2022 komt – naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven – naar voren dat bij de verdachte sprake is van het afweermechanisme verdringing dat zo sterk is, dat zij slechts een partiële herinnering heeft aan haar handelen. Dit hangt samen met haar afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en de vermijdende trekken die zich uiten in passiviteit, een zeer disfunctionele coping, een zeer sterke vermijding van problemen en het ontwijken van verantwoordelijkheden. Er is bij de verdachte sprake van een zeer grote mate van disfunctionele woede, met in het tenlastegelegde een sterke wraakdynamiek. Deze is nog niet bewerkt en wortelt in de (hardnekkig te bewerken) persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte.
De deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] zien een risico op herhaling in enig geweldsdelict in de relatiesfeer, wanneer de ernstige psychopathologie niet voldoende bewerkt wordt. Voor een verlaging van het recidiverisico is een psychotherapie gericht op haar persoonlijkheidsproblematiek noodzakelijk. Aangezien het risico op de langere termijn nauw samenhangt met de nog grotendeels onbehandelde persoonlijkheidspathologie, met een verwachte langdurige behandeling die verdachte sterk zal confronteren met haar inadequate coping, is een dwingend kader aangewezen. De verwachting is dat de verdachte zich wel zal voegen, maar zich niet makkelijk daadwerkelijk zal committeren aan een onvermijdelijk zeer confronterende therapie. Haar meewerkende houding kan de indruk wekken dat resultaten bereikt worden, terwijl onderliggende problematiek onbewerkt blijft. Ook is het risico op vastlopen en vervolgens staken van de behandeling zeer wel mogelijk. Om die reden achten de deskundigen een verplicht kader aangewezen. Gezien de verwachte lange duur, het belang om de behandeling te borgen en de noodzaak om na klinische behandeling de resocialisatie intensief te kunnen begeleiden, is een terbeschikkingstelling met voorwaarden te verkiezen.
Uit de aanvullende rapportage d.d. 16 september 2024 van psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] komt naar voren dat met de behandeling die de verdachte ondergaat naar aanleiding van de bij vonnis waarvan beroep dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een begin van verbetering is bereikt. De depressieve stoornis en de stoornis in het gebruik van benzodiazepinen zijn in remissie. De centrale en meest bepalende psychopathologie is echter vooralsnog nauwelijks veranderd. Men is vooralsnog niet in staat gebleken de kernproblematiek te behandelen en/of daar een begin mee te maken. De verdachte heeft weliswaar vooruitgang geboekt op het gebied van stemming en vaardigheden, maar er zijn op het gebied van de persoonlijkheidsproblematiek, de delictfactoren en de agressieregulatie nog nauwelijks behandelresultaten te vermelden. Hoewel dit gedeeltelijk verklaarbaar is vanuit de aard en complexiteit van de problematiek, moet ook geconstateerd worden dat de geboden behandeling op belangrijke onderdelen tekort is geschoten. Het risicomanagement dient aangescherpt te worden en de focus van de behandeling moet van ‘slachtoffer’ naar ‘dader’ verschuiven, waarbij een gespecialiseerde en forensisch scherpe regie noodzakelijk is. De deskundigen zien twee mogelijke routes, namelijk 1) de oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging en 2) de oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbinnen de forensische scherpte en de focus op daderschap stevig geborgd is. De deskundigen achten dit kader alleen haalbaar als de regie in handen komt van een niet bij de behandeling betrokken ervaren professional, die onder andere de taak krijgt om middels regelmatige evaluaties de voortgang strak te monitoren en zo nodig bij te sturen. Indien voor de route van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt gekozen, adviseren de deskundigen voorts de oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel, om de mogelijkheid van langdurig toezicht – ook na de tbs-maatregel – te waarborgen.
Uit de rapportage van psychiater [deskundige 4] d.d. 19 maart 2025 komt – naast hetgeen hiervoor reeds is weergegeven – naar voren dat de verdachte binnen haar vermogens meewerkt aan de aangeboden behandeling. In de context ‘uit zorg’ wordt het risico op gewelddadig gedrag door [deskundige 4] ingeschat als niet hoog; de verdachte is niet bekend met agressief gedrag – zij is eerder agressie-geremd – en het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden onder zulke specifieke situationele omstandigheden die zich niet gemakkelijk weer zullen voordoen, dan wel de weg daarnaartoe een lange aanloop zal hebben. Het is niet mogelijk om meer specifiek het risico op gewelddadig gedrag in de context ‘uit zorg’ in te schatten, omdat niet alle risicofactoren geïdentificeerd zijn, maar binnen de context van (het afbreken van) een afhankelijkheidsrelatie en/of depressie zullen de risico’s waarschijnlijk hoger zijn. Daarom wordt het risico op gewelddadig gedrag door deskundige [deskundige 4] in de context ‘uit zorg’ op de lange termijn ingeschat als (hooguit) matig. De gevolgen van gewelddadig gedrag zouden, gelet op het tenlastegelegde, wel ernstig kunnen zijn. Naar het oordeel van de deskundige [deskundige 4] kan het risicomanagement adequaat worden vormgegeven binnen het lopende kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden, mits de aanbevelingen van deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] zoals opgenomen in hun rapportage d.d. 16 september 2024, worden uitgevoerd. [deskundige 4] heeft de indruk dat de aanbevelingen verwezenlijkt zijn/worden binnen het huidige lopende behandeltraject.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van de reclasseringsadviezen d.d. 7 november 2022, 14 april 2025 en 17 april 2025.
Uit de rapportage d.d. 7 november 2022 komt naar voren dat de verdachte naar verwachting een langdurige klinische behandeling nodig heeft om te werken aan haar problemen. Daarna heeft ze een periode van re-integratie nodig. De verwachting is dat de verdachte, ook na haar klinische behandeling, nog ambulante behandeling en begeleiding nodig heeft.
Uit de rapportage d.d. 14 april 2025 komt naar voren dat de verdachte zich goed houdt aan de voorwaarden zoals gesteld bij de bij vonnis waarvan beroep dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De klinische fase bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) en Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) zijn positief afgerond en de verdachte volgt op dit moment een ambulante behandeling bij [instantie] . De verdachte woont momenteel in een appartement van [instantie] en krijgt wekelijks bezoek en ondersteuning van het extramurale team. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. De reclassering is van oordeel dat er voldoende begeleiding en behandeling is en het met de huidige vorm van toezicht en behandeling goed gaat, maar dat de risico’s kunnen toenemen zodra dit wegvalt.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 17 april 2025 volgt dat positief wordt geadviseerd over een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering adviseert tevens de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na afloop van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Tot slot heeft het hof kennisgenomen van de behandelevaluatie over de behandelperiode juli 2024 tot en met maart 2025, opgesteld door regiebehandelaar [deskundige 5] . Hieruit komt naar voren dat de behandeling de afgelopen periode meer nadrukkelijk is gericht op het opstellen van een delict-analyse, naast dat de behandeling door middel van schematherapie wordt voortgezet. In de behandeling is enerzijds aandacht voor het versterken van de eigen identiteit van de verdachte, waarbij zij meer op zichzelf leert te vertrouwen en daarmee leert minder afhankelijk te zijn van anderen. Anderzijds richt de behandeling zich op het in beeld krijgen van haar daderschap, wat voor de verdachte een zeer pijnlijke kant is die in eerste instantie door haar uit de beleving werd gehouden. Door zich meer te verplaatsen in het perspectief van anderen – meest belangrijk haar zoon – komt er meer realisatie van wat het voor hen betekent. Hier zijn nog verdere stappen in te zetten, maar het is beter bespreekbaar. Voor een goede delict-analyse is het met name van belang dat de verdachte open staat voor wat er is gebeurd en hoe dit voor de ander is geweest. Daarnaast is een open gesprek over de aanleiding en de risicofactoren van belang.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 april 2025 zijn psychiater [deskundige 1] , klinisch psycholoog [deskundige 2] , reclasseringsmedewerker [deskundige 6] en regiebehandelaar
[deskundige 5] als deskundige gehoord. Door psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] is, na kennisneming van de rapportage van psychiater [deskundige 4] d.d. 19 maart 2025, het reclasseringsrapport d.d. 14 april 2025 en de behandelevaluatie over de periode juli 2024 tot en met maart 2025, geadviseerd de terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals opgelegd door de rechtbank, voort te zetten. De andere door hen in hun aanvullende rapportage genoemde mogelijkheid van oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging achten zij niet meer aan de orde. In aanvulling op de door hen uitgebrachte rapportages is door [deskundige 1] en [deskundige 2] voorts nog naar voren gebracht dat het risico op recidive op korte termijn niet hoog is, maar de gevolgen – indien de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte onbehandeld blijft – ernstig zouden kunnen zijn.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling.
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan; bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, het door de verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornissen zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, gelet op de uitgebrachte rapportages, van oordeel dat het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden voorshands afdoende lijkt te zijn voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar. Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 14 april 2025 geformuleerde voorwaarden en aan de op te leggen maatregel zullen deze voorwaarden dan ook worden verbonden, zoals in het dictum weergegeven.
De verdachte heeft zich bereid verklaard de door de reclassering geformuleerde voorwaarden na te leven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden – in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van het ziektebeeld van de verdachte – met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed. De door het hof te stellen voorwaarden strekken ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gelast ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden, dan wel de reeds aangevangen uitvoering daarvan niet wordt onderbroken.
Oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof acht het ambtshalve noodzakelijk om aan de verdachte tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het hof is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel is voldaan.
De verdachte heeft zich immers – na de invoering van artikel 38z in het Wetboek van Strafrecht op 1 januari 2018 – schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bovendien wordt aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en wordt de verdachte ter beschikking gesteld met voorwaarden.
Op grond van de reeds hiervoor aangeduide rapportages omtrent de persoon van de verdachte acht het hof het noodzakelijk aan de verdachte tevens een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, zoals ook is geadviseerd door psychiater [deskundige 1] en klinisch psycholoog [deskundige 2] in de Pro Justitia rapportage d.d. 12 juli 2022 en door de reclassering in de rapportage d.d. 17 april 2025. Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en volgt uit de opgemaakte rapportages dat de verdachte langdurig toezicht nodig heeft.
Het hof merkt volledigheidshalve op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd nadat een recent reclasseringsrapport is opgemaakt en aan de rechter is overgelegd en na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie na beëindiging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden en een daaropvolgende beslissing van de rechter.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof ziet geen grond om, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en zijn vader [vader slachtoffer] , op te leggen.
Voorlopige hechtenis
Bij beslissing van het gerechtshof te Den Haag d.d. 10 februari 2023 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis thans op te heffen. De daartoe strekkende vordering van de
advocaat-generaal zal daarom worden afgewezen.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is onder de verdachte een stuk papier (blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2023, dossierpagina 67, betreft dit een notitieblok) in beslag genomen.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten, nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op het notitieblok.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is in eerste aanleg door diens bijzonder curator [bijzonder curator] een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 33.594,16, bestaande uit een bedrag van € 13.594,16 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
Materiële schade
Kosten extra vlucht vader ad € 342,60
Kosten muziektherapie ad € 1.469,90
Kosten psycholoog ad € 1.833,84
Toekomstige kosten psycholoog ad € 6.971,16
Ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 62,00
Kosten ziekenhuis ad € 54,98
Toekomstige kosten social worker ad € 2.859,68
Immateriële schade
€ 20.000,-
De vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 10.858,72, bestaande uit een bedrag van € 3.358,72 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor zover deze ziet op de posten IV en VII en de meergevorderde immateriële schade. De vordering is afgewezen voor zover deze ziet op de posten I en V.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in de oorspronkelijke omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gedeeltelijk betwist en heeft in dat verband het navolgende aangevoerd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de extra vlucht dienen te worden afgewezen, nu dit geen rechtstreekse schade betreft en de benadeelde partij deze schade niet zelf heeft geleden. De post ‘toekomstige kosten psycholoog’ is onvoldoende onderbouwd en dient om die reden te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de gevorderde ziekenhuiskosten ad € 54,98 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ver verwijderd verband en de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering dient op dit punt dan ook afgewezen, subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de toekomstige kosten voor de social worker heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze post onvoldoende is onderbouwd en voorts geenszins vaststaat dat áls dergelijke kosten in de toekomst gemaakt moeten worden, deze door de benadeelde partij betaald dienen te worden. De vordering dient ten aanzien van deze post in de visie van de verdediging dan ook afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vergoeding voor de immateriële schade aanzienlijk dient te worden gematigd, tot maximaal € 7.500,00.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.708,34. Dat bedrag heeft betrekking op de posten I, II, III en V. De posten II, III en V zijn voldoende onderbouwd en niet betwist.
Het hof overweegt met betrekking tot post I (kosten extra vlucht vader) dat de benadeelde partij [slachtoffer] na het incident acuut zorg en ondersteuning nodig had. Zijn vader
– die op dat moment in [land] verbleef – was naar het oordeel van het hof op dat moment de meest gerede partij om deze hulp te bieden. Zijn vader is om die reden direct terug naar Nederland gevlogen. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de kosten voor de extra vlucht van de vader van de benadeelde partij voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van post VI (kosten ziekenhuis ad € 54,98) is het hof van oordeel dat dit geen rechtstreekse materiële schade betreft die de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit heeft geleden. De benadeelde partij zal daarom in zoverre
niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige kosten voor een psycholoog en social worker (de posten IV en VII) is het hof, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de verdediging, van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Het hof acht het een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen deze posten nader te onderbouwen. Dat betekent dat het hof zal bepalen dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. De verdachte heeft de benadeelde partij, zijnde haar destijds tienjarige zoon, door middel van een vruchtensapje een grote hoeveelheid medicatie toegediend. Uit het schrijven van psycholoog [deskundige 7] d.d. 4 juni 2022 volgt dat bij de benadeelde partij sprake is van een acute stressstoornis. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval bovendien mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat reeds daarom een aantasting in persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Het hof begroot de omvang van de immateriële schade, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige wordt de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof een totaalbedrag van € 18.708,34 aan schadevergoeding zal toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag van € 18.708,34 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 14 december 2022, zijnde de datum waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend, en over de immateriële schade vanaf 5 februari 2022, telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal bepalen dat de aan de benadeelde partij te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen spaarrekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarige)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en de wettelijke vertegenwoordiger kunnen daarom slechts met toestemming van de kantonrechter hierover beschikken, tot de benadeelde partij achttien jaren oud is.
Het hof zal de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, tevens veroordelen in de proceskosten, vooralsnog begroot op nihil, en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 18.708,34. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 14 december 2022 en over de immateriële schade vanaf 5 februari 2022, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 10 (tien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte:
  • dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • dat de verdachte mee zal werken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat:
o de verdachte zich zal melden op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de verdachte de reclassering zal helpen aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor de opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o de verdachte zal meewerken aan huisbezoeken;
o de verdachte de reclassering inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o de verdachte zich niet op een ander adres zal vestigen zonder toestemming van de reclassering;
o de verdachte mee zal werken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- dat de verdachte mee zal werken aan een time-out. Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- dat de verdachte niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zal gaan, zonder toestemming van de reclassering;
  • dat de verdachte zich zal laten behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds aangevangen. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer]
  • dat de verdachte zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • dat de verdachte zich niet op een ander adres zal vestigen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
beveelt dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling, de daaraan verbonden voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Papier (PL1500-2022036890-2720444);
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.708,34 (achttienduizend zevenhonderdacht euro en vierendertig cent),bestaande uit
€ 3.708,34 (drieduizend zevenhonderdacht euro en vierendertig cent) materiële schadeen
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 3.708,34) vanaf 14 december 2022 en over de immateriële schade
(€ 15.000,00) vanaf 5 februari 2022, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de post ‘Kosten ziekenhuis’ (ad € 54,98)
niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de posten ‘Toekomstige kosten psycholoog’ (ad € 6.971,16) en ‘Toekomstige kosten social worker’ (ad € 2.859,68)
niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer] begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 18.708,34 (achttienduizend zevenhonderdacht euro en vierendertig cent),bestaande uit
€ 3.708,34 (drieduizend zevenhonderdacht euro en vierendertig cent) materiële schadeen
€ 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 3.708,34) vanaf 14 december 2022 en over de immateriële schade (€ 15.000,00) vanaf 5 februari 2022, telkens tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 128 (honderdachtentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt dat de te betalen immateriële schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) te openen spaarrekening met een BEM-clausule.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. T. van de Woestijne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 15 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.