Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/303110 / HA ZA 22-134)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 en 2;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- a. [X] exploiteert een onderneming in de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
- b. Bij koopovereenkomst van 2 maart 2018 heeft [geïntimeerde] als consument van [X] een [automerk] gekocht met bouwjaar 2012, kilometerstand 53.171 en kenteken [kenteken] (hierna: de auto), voor een koopsom van € 20.390,--.
- c. [geïntimeerde] heeft de auto vervolgens in onderhoud gehad bij Autoservice [Y] te [vestigingsplaats] (hierna: [Y] ).
- d. In juli 2020, bij een kilometerstand van ongeveer 85.000, heeft [geïntimeerde] vanwege problemen met de motor contact opgenomen met [Y] . [Y] heeft de auto opgehaald en onderzocht.
- e. Op 22 juli 2020 heeft [geïntimeerde] eerst telefonisch contact opgenomen met [X] en daarna bij e-mail van 22 juli 2020 aan [X] onder meer het volgende meegedeeld:
- i. Bij factuur van 12 augustus 2020 heeft [Y] aan [geïntimeerde] € 5.622,05 inclusief btw in rekening gebracht in verband met de werkzaamheden die [Y] aan de auto had verricht nadat [geïntimeerde] zich in juli 2020 de motorproblemen aan [Y] had gemeld.
- j. [geïntimeerde] heeft een onderzoek laten uitvoeren door Achmea Expertise. [X] was hier niet bij betrokken. In het rapport van Achmea Expertise van 6 november 2020 staat de volgende conclusie:
- k. Bij brief van 8 december 2020 heeft [geïntimeerde] [X] gesommeerd tot betaling van het schadebedrag van € 5.622,05. [X] is niet tot betaling overgegaan.
- l. Bij brief van 3 februari 2021 heeft [geïntimeerde] het geschil aangemeld bij de Geschillencommissie Voertuigen (hierna: de Geschillencommissie). [X] heeft een verweerschrift van 7 april 2021 ingediend bij de Geschillencommissie.
- m. In het tussenadvies van 23 juli 2021 heeft de Geschillencommissie onder meer het volgende overwogen:
De consument heeft een onderzoek laten verrichten naar de oorzaak van de motorschade die zich in juli 2020 heeft geopenbaard. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en gelet op de bij de commissie bekende problemen rondom het type motor waarvan de auto van de consument is voorzien die samenhangen met de constructie van de motor, vermoedt de commissie voorshands dat de motorschade die zich in juli 2020 heeft geopenbaard te wijten is aan een eigen gebrek. Naar de commissie begrijpt heeft voornoemd onderzoek echter plaatsgevonden zonder de ondernemer bij dit onderzoek te betrekken en zonder wederhoor toe te passen. Gelet daarop en gelet op het belang van de zaak acht de commissie het aangewezen dat een door haar ingeschakelde deskundige een eigen onderzoek doet naar de oorzaak of mogelijke oorzaken van de in juli 2020 opgetreden motorschade. Indien naar het oordeel van de deskundige ook een of meerdere andere oorzaken ten grondslag kunnen liggen aan de opgetreden motorschade, verzoekt de commissie de deskundige indien mogelijk een inschatting te maken van de kans dat een andere oorzaak dan een eigen gebrek aan de motorschade ten grondslag heeft gelegen.”
De motor van het bovengenoemde voertuig betreft een direct ingespoten turbobenzine motor. Hierdoor is het mogelijk een groot vermogen uit een motor met kleinere cilinderinhoud te halen namelijk, 118 kW (160 PK) en een cilinderinhoud van 1390 cc. Direct ingespoten benzinemotoren kenmerken zich door bovenmatige koolafzettingen in het inlaattraject (carbonisatie).
- Sterke vervuiling van de motor met detonatie tot gevolg
- LSPI (Low Speed Pre Ignition) oftewel vroegtijdige ontbranding bij lage toerentallen. Dit houdt in dat de verbranding al begint voordat de vonk het lucht- brandstofmengsel ontsteekt. De precieze oorzaak van dit fenomeen is nog niet precies aangetoond en komt vooral voor bij kleinere motoren met veel vermogen en veroorzaakt schade aan de zuigers/motor
- Het tanken en rijden op een vervuilde of kwalitatief slechte brandstof
- Een combinatie van factoren zoals de constructie van de motor, toegepaste software, kwaliteit van de toegepaste zuigers en gebruiksomstandigheden
- o. [geïntimeerde] en [X] hebben elk een reactie van 6 december 2021 op het rapport van DEKRA ingediend bij de Geschillencommissie.
- p. De Geschillencommissie is vervolgens gekomen tot een bindend advies van 8 december 2021, welk advies aan partijen is verzonden op 11 januari 2022. De Geschillencommissie heeft in het bindend advies onder meer het volgende overwogen en beslist:
Naar de commissie uit het rapport van de door haar ingeschakelde deskundige begrijpt komt slechts een van de door de commissie ingeschakelde deskundige genoemde mogelijke oorzaken voor rekening van risico van de consument. De consument heeft echter gesteld altijd kwalitatief goede brandstof te hebben getankt, hetgeen niet door de ondernemer is weersproken, zodat deze oorzaak naar het oordeel van de commissie als mogelijke oorzaak afvalt. Ook is niet gesteld of gebleken dat de gebruiksomstandigheden van dien aard zijn geweest dat de gebreken om die reden aan de consument zijn toe te rekenen.
- q. Bij e-mail van 27 februari 2022 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [X] gesommeerd de door de Geschillencommissie genoemde vergoeding en het klachtengeld vóór 11 februari 2022 te betalen.
- r. [X] heeft niet aan die sommatie voldaan.
- 1. ongemotiveerd volledig voorbij is gegaan aan het oordeel van de deskundige;
- 2. een onjuist toetsingskader heeft toegepast;
- 3. een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het bewijsrecht;
- 4. onjuiste feiten als uitgangspunt heeft genomen;
- 5. het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden;
- 6. een onjuist oordeel heeft gegeven over herstel en verzuim;
- 7. de schade onjuist heeft berekend.
- primair: veroordeling van [X] tot nakoming van het bindend advies binnen één week na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom;
- subsidiair: veroordeling van [X] tot betaling van € 5.449,55, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2022;
- De eerste vijf gronden die [X] aan haar vordering tot vernietiging van het bindend advies ten grondslag heeft gelegd, leiden niet tot vernietiging van het bindend advies (rov. 4.5 tot en met 4.20).
- De zesde grond die [X] aan haar vordering tot vernietiging van het bindend advies ten grondslag heeft gelegd, is terecht voorgedragen. De rechtbank zal het bindend advies daarom vernietigen voor zover dit ziet op het oordeel dat voor een vordering tot schadevergoeding geen verzuim vereist is (rov. 4.23).
- Op grond van artikel 7:904 lid 2 BW kan de rechter in een geval waarin een bindend advies gedeeltelijk is vernietigd, een beslissing geven. De rechtbank zal daarom beoordelen of [X] in verzuim verkeert en of [geïntimeerde] recht heeft op schadevergoeding (rov. 4.24).
- [X] is in verzuim geraakt (rov. 4.26).
- [geïntimeerde] heeft dus een opeisbare vordering tot schadevergoeding op [X] . De rechtbank komt daarover dus tot hetzelfde inhoudelijke oordeel als de Geschillencommissie (rov. 4.27).
- De zevende grond die [X] aan haar vordering tot vernietiging van het bindend advies ten grondslag heeft gelegd, leidt niet tot vernietiging van het bindend advies (rov. 4.30).
- De rechtbank zal om bovenstaande redenen het bindend advies gedeeltelijk vernietigen voor zover dit het oordeel betreft dat voor een vordering tot schadevergoeding geen verzuim vereist is (rov. 4.31).
- Omdat het eindoordeel van de Geschillencommissie ongewijzigd blijft, zal de rechtbank [X] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het geding in conventie veroordelen (rov. 4.32).
- in conventie het bindend advies van de Geschillencommissie van 8 december 2021 gedeeltelijk vernietigd, voor zover het ziet op het oordeel van de Geschillencommissie dat voor een vordering tot schadevergoeding geen verzuim vereist is;
- in reconventie [X] veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 5.449,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 11 februari 2021;
- [X] in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente;
- het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.
- vernietiging van het tussen partijen gewezen bindend advies van 11 januari 2022 (hof: bedoeld is klaarblijkelijk 8 december 2021; 11 januari 2022 is de datum van verzending);
- veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [X] op grond van het vonnis van 14 december 2022 aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling tot het moment van de terugbetaling;
“Gelet op het feit dat de eigenaar tussen maart 2018 en juli 2020 probleemloos met het voertuig heeft gereden, maakt dat vaststaat dat het gebrek in de motor van het voertuig ten tijde van de verkoop door de ondernemer nog niet aanwezig was. Het is technisch niet mogelijk ruim 32.500 kilometers met een voertuig te rijden met een reeds aanwezige of beginnende zuigerschade.”
“(…) ondanks normaal gebruik, de juiste brandstof en goed onderhoud”. [X] heeft op die stelling – dat [geïntimeerde] de juiste brandstof heeft getankt – kunnen reageren in zijn verweerschrift. In zoverre is geen sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
“Tanken en rijden op vervuilde of kwalitatief slechte brandstof”. Bij een redelijke lezing van de brief waarbij [geïntimeerde] het geschil heeft aangemeld bij de Geschillencommissie, valt echter al daarin te lezen dat het motorprobleem niet te wijten is aan de gebruikte benzine. Voor zover [X] meende dat dit anders was, had zij dat al in haar verweerschrift kunnen aanvoeren. Ook in zoverre is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake.
- A. [geïntimeerde] heeft [X] voldoende in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen, waarna [X] dat herstel niet heeft uitgevoerd, zodat [X] in verzuim is geraakt (hof: artikel 6:82 lid 1 BW);
- B. [geïntimeerde] mocht uit de reacties van [X] afleiden dat [X] niet over zou gaan tot herstel en dus tekort zou schieten, zodat [X] op de voet van artikel 6:83 aanhef en onder c BW in verzuim is geraakt.
“om dit via de importeur aan te vragen”. Nadat [geïntimeerde] vervolgens aan [X] bij e-mail van 24 juli 2020 een sommatie had gezonden, heeft [X] bij e-mail van diezelfde datum aan [geïntimeerde] het advies gegeven om, als [geïntimeerde] het niet eens is met de reactie van [X] , het geschil aan de Geschillencommissie voor te leggen. [geïntimeerde] heeft uit dit samenstel van reacties van [X] mogen afleiden dat [X] niet bereid was om de motor te herstellen en evenmin om enige schadevergoeding te betalen, en dus
“in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten”in de zin van artikel 6:83 aanhef en onder c BW. Het hof concludeert daarom evenals de rechtbank dat [X] in verzuim is geraakt.
- dat het in dit geval gaat om zaakschade;
- dat dergelijke schade abstract moet worden berekend;
- dat daarbij uitgangspunt is dat de eigenaar van de beschadigde zaak door de beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan;
- dat het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt, in het algemeen gelijk is aan de – naar objectieve maatstaven berekende – kosten die met het herstel zijn gemoeid;
- dat de aard van zodanige schade rechtvaardigt dat de rechter bij het begroten daarvan in beginsel abstraheert van omstandigheden die de bijzondere situatie van de benadeelde eigenaar betreffen.
- griffierechten € 343,--
- salaris advocaat € 858,-- (1 punt maal tarief I)
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de