3.2.In rov. 2.1 tot en met 2.5 van het eindvonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 2 in incidenteel hoger beroep wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.2.1.Sinds 1 januari 2007 drijft de als zodanig in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven v.o.f. een onderneming die zich onder meer bezig houdt met bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn vennoten van de v.o.f..
3.2.2.Begin 2019 heeft [geïntimeerde 1] [appellanten] gewezen op de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [geïntimeerde 1] trad op als verkopend makelaar voor [persoon A] en [persoon B] (hierna: de verkopers). [geïntimeerde 1] heeft toen ook een document aan [appellanten] verstrekt met daarin door [geïntimeerde 1] opgenomen gegevens over de woning, waaronder de bouwtekeningen van de woning. In dat document staat onder meer vermeld dat de woning te koop staat voor een vraagprijs van € 547.500,- k.k., een woonoppervlakte heeft van 192 m2 en een inhoud van 645 m3. [appellanten] hebben de woning vervolgens begin 2019 meerdere keren bezichtigd.
3.2.3.Verkopers hadden ten tijde van de bezichtigingen door [appellanten] een optie op een nieuwbouwwoning. Zij hebben ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire financiering een taxatierapport laten opstellen door [---] , Taxatie & Advies te [plaats] (hierna: [---] ). In het rapport van [---] van 7 februari 2019 staat vermeld dat de woning per 4 februari 2019 is getaxeerd op een marktwaarde van € 525.000,-. Met betrekking tot de gebruiksoppervlakten staat vermeld dat deze is verdeeld in 164 m2 woonoppervlakte en 23 m2 overige inpandige ruimte. De bruto inhoud bedraagt volgens de taxateur 645 m3.
3.2.4.Op 20 maart 2019 hebben [appellanten] de woning van verkopers gekocht voor een bedrag van € 541.000,-. De woning is bij akte van 1 november 2019 aan [appellanten] geleverd.
3.2.5.In het kader van de mogelijke verkoop van de woning heeft de door [appellanten] daarvoor benaderde makelaar in 2021 de stamkaart van de woning opgevraagd. De daarin vermelde gegevens hebben betrekking op de aankoop van de woning in 2005 door verkopers. Uit deze stamkaart blijkt een woonoppervlakte van 125 m2 en een “indicatie inhoud woning: ca. 586 m3”.
3.2.6.Naar aanleiding daarvan hebben [appellanten] de woning begin 2021 laten opmeten door de firma [yyy] . In het NEN2580 Meetrapport van 24 maart 2021 staat vermeld dat de woning een woonoppervlakte heeft van 153,10 m2 en een bruto inhoud van 599,80 m3.
3.2.7.Naar aanleiding van de gegevens uit de stamkaart van de woning uit 2005 en het rapport van [yyy] hebben [appellanten] in 2021 een taxatierapport laten opstellen door de firma [ZZZ] Makelaardij. Daarbij is [ZZZ] gevraagd om de woning te taxeren met als peildatum 20 maart 2019. In het rapport van [ZZZ] van 10 augustus 2021 staat vermeld dat de woning op deze peildatum een marktwaarde had van € 435.000,-. Bij de taxatie is uitgegaan van een woonoppervlakte van 153 m2 en een indicatie bruto inhoud van 586 m3 (exclusief de externe bergruimte). Aan dit rapport is een door [persoon C] van [==] Makelaardij ondertekende plausibiliteitsverklaring gehecht.
3.2.8.[appellanten] hebben [geïntimeerden] op 2 februari 2021 aansprakelijk gesteld voor de te lijden schade ten gevolge van de door [appellanten] geconstateerde en van de verkoopbrochure afwijkende woonoppervlakte en woninginhoud. [geïntimeerden] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarna [appellanten] nog de rapporten van [yyy] en [ZZZ] hebben doorgestuurd. Hierna hebben [appellanten] [xxx ] [geïntimeerden] in rechte betrokken.
3.2.9.[appellanten] hebben [persoon D] van [Makelaardij] te [plaats] gevraagd de woning te taxeren, met als waardepeildatum 20 maart 2019. In zijn rapport van 25 januari 2023 heeft hij vermeld dat de marktwaarde per die datum € 440.000,- bedraagt. Met betrekking tot de gebruiksoppervlakten staat vermeld dat deze is verdeeld in 153 m2 woonoppervlakte en 24 m2 overige inpandige ruimte (de buitenruimte die bij het gebouw hoort). Op het voorblad van het rapport staat vermeld dat het is geregistreerd bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI).
De vorderingen van [appellanten] en de beslissingen van de rechtbank
3.3.1.In de onderhavige procedure hebben [appellanten] in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling gevorderd van [geïntimeerden] tot betaling van € 106.945,75 (hoofdsom, alsmede deskundigenkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding en de proceskosten en de nakosten, allebei te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.2.Aan deze vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] jegens hen in strijd met hun zorgplicht als makelaar en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld. Ook al zijn [geïntimeerden] niet aangesloten bij een makelaarsorganisatie die de toepassing van de NVM-meetinstructie verplicht heeft gesteld, dat ontslaat hen niet van de verplichting om de woning op een zorgvuldig wijze op te meten. Juist op dit punt mogen potentiële kopers van de verkopend makelaar de nodige zorgvuldigheid verwachten: zij moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat de verkopend makelaar de woning op een zorgvuldige wijze meet, daarbij aanhakend bij de (NEN-)normen die in deze branche gebruikelijk zijn, aldus [appellanten] . Als [appellanten] over de juiste informatie hadden beschikt dan zouden zij de koopovereenkomst niet hebben gesloten. Het vermogen van [appellanten] is als gevolg van de koop afgenomen, namelijk met het verschil (ad € 106.000,-) tussen de door hen betaalde koopprijs en de marktwaarde van de woning: dat is hun schade.
3.3.3.[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het tussenvonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast.
3.3.5.In het eindvonnis van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde 1] zijn stelling dat hij in persoon handelde onvoldoende heeft onderbouwd, zodat vast staat dat hij in zijn contacten met [appellanten] heeft gehandeld als vennoot van de v.o.f.. Omdat zowel de vennoten als de v.o.f. aansprakelijk zijn voor de schulden van de v.o.f., heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] beoordeeld als vorderingen jegens [geïntimeerden] . Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerden] door het verstrekken van ongecontroleerde en onjuiste meetgegevens aan [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld. Omdat [appellanten] echter niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden, komt de rechtbank tot een afwijzing van de vorderingen. [appellanten] zijn in de proceskosten veroordeeld.
De grieven in principaal hoger beroep van [appellanten] en de gewijzigde eis
3.4.1.[appellanten] hebben in hoger beroep zes grieven aangevoerd en hun eis gewijzigd. Zij voeren aan dat zij wel voldoende hebben gesteld om hun schade aannemelijk te maken (grieven 1 en 2), zodat de conclusie van de rechtbank geen stand kan houden (grief 3). Om die reden kunnen ook de oordelen omtrent de overige vorderingen (grief 4), de proces- en nakosten (grief 5) en de eindoordelen (grief 6) geen stand houden, aldus [appellanten] Omdat [appellanten] in eerste aanleg geen vergoeding van de te veel betaalde overdrachtsbelasting hadden gevorderd, terwijl dit wel een schadecomponent is, wensen zij hun eis in hoger beroep daarmee te vermeerderen. Ook vorderen zij een vergoeding van de kosten van het in hoger beroep aanvullend overgelegde taxatierapport.
3.4.2.[appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen eindvonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen, tevens bij eiswijziging de toe te wijzen schadevergoeding aan [appellanten] te vermeerderen met 2% en [geïntimeerden] te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van de taxatiekosten ter hoogte van € 750,-, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover, dit alles met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.3.[geïntimeerden] hebben de grieven bestreden en hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 5 oktober 2022 en tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellanten] in hun vorderingen althans tot het afwijzen daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in beide instanties en de nakosten, beide te vermeerderen met wettelijke rente.
De grieven in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden]
3.5.1.Voor het geval het hof zou oordelen dat het dictum in eerste aanleg niet in stand zou kunnen blijven, hebben [geïntimeerden] acht grieven aangevoerd. [geïntimeerden] hebben allereerst betoogd dat de weergave van de feiten (in rov. 2.1) niet correct is, nu geen verkoopbrochure aan [appellanten] ter hand is gesteld maar enkel een eerste aanzet daartoe (grief 1). [appellanten] werden tijdens de bezichtigingen bijgestaan door hun bouwkundig onderlegde zoon die een bouwkundige keuring heeft uitgevoerd (grief 2). [geïntimeerden] hebben verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat met de v.o.f. werd gehandeld en niet met [geïntimeerde 1] als privépersoon (grief 3). Ook richten zij grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld (grief 4) en tegen de overwegingen in dat kader ten aanzien van het vertrouwen dat [appellanten] mochten hebben en de verplichtingen van de makelaar (grief 5). Dat de meetgegevens voor [appellanten] bij de aankoopbeslissing van belang waren is onjuist: zij hebben ook niet aangegeven dat het aantal vierkante meters voor hen bepalend zou zijn bij de aankoop van de woning (grief 6). [geïntimeerde 1] heeft geen meetgegevens verstrekt (grief 7) en heeft ook geen verkeerde gegevens aan [appellanten] verstrekt: hij heeft uitsluitend gegevens uit openbare bronnen verstrekt (grief 8), aldus [geïntimeerden] .
3.5.2.[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van 5 oktober 2022 en tot het niet-ontvankelijk verklaren van [appellanten] in hun vorderingen althans tot het afwijzen daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in beide instanties en de nakosten, beide te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.3.[appellanten] hebben de grieven bestreden en geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [geïntimeerden] in het incidenteel hoger beroep en tot bekrachtiging van het vonnis van 5 oktober 2022, voor zover daartegen door [geïntimeerden] grieven zijn gericht, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente.
Een procesrechtelijke overweging en een plan van aanpak met betrekking tot de beoordeling van de grieven
3.6.1.Tegen het tussenvonnis van 30 maart 2022 is geen grief gericht en daarvan staat geen hoger beroep open (artikel 131 Rv), zodat [appellanten] in het hoger beroep daarvan niet-ontvankelijk zijn.
3.6.2.Het hof zal de grieven in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep die zijn gericht tegen het eindvonnis van 5 oktober 2022 gezamenlijk behandelen. Omdat het hof komt tot een schatting van de schade, en daarmee tot een ander dictum dan de rechtbank, is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld vervuld. Vanwege de leesbaarheid van het arrest zullen daarom eerst de grieven in incidenteel hoger beroep - die in de kern zien op de aansprakelijkheidsvraag - en vervolgens de grieven in principaal hoger beroep - die zijn gericht tegen de oordelen ten aanzien van de schade - worden besproken.
Hebben [appellanten] de juiste partijen gedagvaard?
3.7.1.[geïntimeerden] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [geïntimeerde 1] heeft gehandeld als vennoot van de v.o.f., nu in de ondertekening van de e-mails uitsluitend zijn naam en telefoonnummer staan vermeld.
3.7.2.Niet in geschil is dat [appellanten] alleen met [geïntimeerde 1] contact hebben gehad voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst. Dat hij hun in dat kader zijn eigen telefoonnummer (06-nummer) heeft verstrekt, ligt voor hand. De e-mails over de aankoop van de woning zijn verstuurd van en aan het zakelijke e-mailadres van [geïntimeerde 1] en bevatten niet alleen de naam van [geïntimeerde 1] en zijn telefoonnummer. In de ondertekening van de e-mails aan [appellanten] afkomstig van [geïntimeerde 1] staat namelijk vermeld
“ [xxx ] Onroerendgoed Bemiddeling”- de naam van de v.o.f. - en er wordt verwezen naar de website en het algemene telefoonnummer van de v.o.f., zoals die ook in het handelsregister van de Kamer van Koophandel zijn vermeld. Op de documentatie die [geïntimeerde 1] aan [appellanten] tijdens de eerste bezichtiging heeft verstrekt staat eveneens
“ [xxx ] Onroerendgoed Bemiddeling”en wordt verwezen naar dezelfde website. Dat alles duidt er op dat [geïntimeerde 1] uit naam van de v.o.f. heeft gehandeld. Dat [geïntimeerde 1] op enig moment aan [appellanten] kenbaar zou hebben gemaakt dat hij zijn bemiddelingswerkzaamheden in een andere hoedanigheid dan als vennoot van de door hem gedreven onderneming zou hebben verricht, is niet gesteld. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat de gedragingen van [geïntimeerde 1] in het kader van zijn bemiddeling bij de aankoop van de woning door [appellanten] in het maatschappelijk verkeer (tevens) moeten worden aangemerkt als gedragingen van de v.o.f.. Dat betekent dat zowel de v.o.f. als de beide vennoten (op grond van artikel 18 WvK) aansprakelijk zijn.
Hebben [geïntimeerden] als makelaar onrechtmatig gehandeld?
3.8.1.Naar de kern genomen, maken [appellanten] [geïntimeerden] het verwijt dat [geïntimeerden] hen voorafgaand aan de aankoop van de woning onjuiste informatie hebben verstrekt ten aanzien van het woonoppervlak en de inhoud van de woning. [geïntimeerden] wisten of moesten begrijpen dat deze informatie voor [appellanten] voor de aankoopbeslissing van belang was en [appellanten] mochten er op vertrouwen dat de mededelingen daarover juist waren.
3.8.2.Volgens vaste jurisprudentie handelt een verkopend makelaar onrechtmatig jegens een aspirant-koper indien de makelaar jegens deze niet de zorgvuldigheid betracht die in de omstandigheden van het geval van de makelaar mag worden verwacht. Daarvan kan onder meer sprake zijn indien de makelaar de aspirant-koper voorafgaand aan de verkoop onjuiste of misleidende informatie verstrekt over eigenschappen van de zaak waarvan hij moet begrijpen dat deze voor de (betrokken) koper bij diens aankoopbeslissing van belang kunnen zijn. Indien het om een woning gaat, behoort tot die eigenschappen in het algemeen de netto woon- of gebruiksoppervlakte. Bij de beoordeling of de makelaar, door het verstrekken van dergelijke onjuiste of misleidende informatie, onrechtmatig heeft gehandeld jegens de koper, komt het aan op het vertrouwen dat de koper in de omstandigheden van het geval aan de gegeven informatie mocht ontlenen (zie HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176 met verwijzing naar HR 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6162 en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2987). 3.8.3.Met toepassing van deze maatstaf komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellanten] De omstandigheden waarop dit oordeel berust zijn de volgende (zie rov. 3.9.1 tot en met 3.9.6).
3.9.1.In hoger beroep is niet (meer) in geschil dat de door [geïntimeerden] in de documentatie die aan [appellanten] is verstrekt opgenomen woonoppervlakte van 192 m2 en woninginhoud van 645 m2 niet correct zijn. Tegen dat oordeel in rov. 4.7 van het vonnis van 5 oktober 2022 is geen grief gericht en [geïntimeerden] hebben dat tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. [geïntimeerden] hebben wel aangevoerd dat geen
meetgegevens zijn verstrekt (grief 7), maar het feit dat [geïntimeerden] de woning niet zelf hebben nagemeten en dat de gegevens afkomstig zijn uit openbare bronnen (grief 8), doet er niet aan af dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.
3.9.2.Dit was wezenlijke informatie voor [appellanten] De stelling van [geïntimeerden] dat het aantal vierkante meters in dit geval niet relevant zou zijn geweest voor de aankoopbeslissing is niet onderbouwd. Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat de prijs van een huis niet alleen wordt bepaald door het aantal vierkante meters, maar uit onder meer de hiervoor in rov. 3.8.2 al genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat uitgangspunt is dat gegevens over de gebruiksoppervlakte voor potentiële kopers in het algemeen een belangrijk aspect vormen bij het nemen van een aankoopbeslissing. Dit hadden [geïntimeerden] redelijkerwijs ook moeten begrijpen, ook als zou moeten worden aangenomen dat [appellanten] hun niet hebben verteld dat ze een woning zochten van ongeveer 200m2.
3.9.3.Niet in geschil is dat [geïntimeerden] de woning niet zelf hebben ingemeten (of hebben laten inmeten). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde 1] toegelicht dat hij de woningen die hij in de verkoop krijgt normaal gesproken laat opmeten door de [Firma] , die daarbij de richtlijnen van de NEN2580 hanteert. Daar was hij in dit geval nog niet aan toegekomen omdat de woning in de ‘stille verkoop’ aan [appellanten] werd aangeboden en (nog) niet op de reguliere wijze in de markt was gezet (via funda.nl). De in de documentatie opgenomen gegevens zijn afkomstig uit openbare bronnen, te weten de website www.woz.nl, zo heeft [geïntimeerde 1] verklaard. [geïntimeerden] hebben bij het verstrekken van deze gegevens aan [appellanten] echter geen duidelijk voorbehoud gemaakt. Nergens in de documentatie staat dat het gaat om een concept en/of dat de maataanduiding gebaseerd is op openbare bronnen en slechts een voorlopig karakter heeft. De enkele vermelding in de documentatie dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend, is in dit verband onvoldoende. [appellanten] hebben onweersproken gesteld dat [geïntimeerde 1] hun ook niet heeft medegedeeld dat het zou gaan om een “eerste aanzet” of een “concept”. De documentatie - waarin de kenmerken van de woning, enkele plattegronden en tekeningen en informatie over de verkopend makelaar - is aan hen bij de eerste bezichtiging overhandigd en heeft het uiterlijk van een verkoopbrochure. Dat verkoopbrochures doorgaans meer uitgebreid zijn, zoals [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht, maakt dat niet anders. Het had op de weg van [geïntimeerden] als makelaar gelegen om op voldoende duidelijke wijze te waarschuwen dat in de documentatie een woonoppervlakte en inhoud opgeven waren die niet volgens de meetinstructie of de NEN2580 waren bepaald, maar waren overgenomen uit andere bronnen. Door dit niet te doen, hebben [geïntimeerden] bij [appellanten] verwachtingen gewekt ten aanzien van de omvang van de gebruiksoppervlakte van de woning. [appellanten] mochten zodoende vertrouwen op de juistheid van de in de documentatie door de verkopend makelaar opgenomen gegevens. Daarmee worden ook het verweer dat [appellanten] niet aan hun onderzoeksplicht hebben voldaan en het beroep op eigen schuld verworpen.
3.9.4.Het feit dat [appellanten] de genoemde maataanduidingen hebben gecontroleerd door zelf ook in voor hen toegankelijke openbare bronnen na te gaan of deze klopten, is geen reden om aan te nemen dat ze aanleiding hadden (of moesten hebben) om te twijfelen. Zoals [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling hebben toegelicht, hebben ze dat onderzoek uitgevoerd om te bekijken of ze een goede prijs voor de woning - gebaseerd op het aantal vierkante meters woonoppervlak - zouden betalen, niet omdat ze twijfelden aan de juistheid van de gegevens van de makelaar. Bovendien bevestigde dat onderzoek juist de maataanduiding, zodat er geen aanleiding was voor nader onderzoek. De conclusie die [geïntimeerden] proberen te verbinden aan het bezoek van de zoon van [appellanten] aan de woning voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst, wordt ook niet gevolgd. Zelfs als hij een bouwkundige keuring zou hebben uitgevoerd, hetgeen wordt betwist, dan nog is onvoldoende onderbouwd dat diens onderzoek gericht was - of gericht had moeten zijn - op een controle van de opgegeven maataanduiding. Zoals [appellanten] onweersproken hebben aangevoerd, ziet een dergelijke keuring doorgaans niet op het controleren van de meetgegevens van het pand, maar betreft dit een visuele inspectie van de woning gericht op de aanwezigheid van gebreken. [geïntimeerden] hebben onvoldoende toegelicht dat en om welke reden dat in dit geval anders zou zijn geweest. Het enkele feit dat de bouwtekeningen ten behoeve van de woninginrichting zijn opgevraagd, zoals in de e-mail van 4 maart 2019 staat geschreven, is daartoe onvoldoende.
3.9.5.Het hof betrekt bij het oordeel dat de afwijking aanzienlijk is. Waar partijen nog wel verdeeld over zijn, is het antwoord op de vraag wat de juiste gegevens zijn en daarmee hoe groot de afwijking precies is. [appellanten] hebben hun standpunt dat sprake is van een woonoppervlakte van 153,1 m2 en een bruto inhoud van 599,80 m3 onderbouwd met een rapportage van een deskundige die is opgesteld overeenkomstig de richtlijnen van de NEN2580 (zie rov. 3.2.6 hiervoor). [geïntimeerden] hebben daar geen eigen meting tegenover gesteld. Zij hebben slechts aangevoerd dat het maar de vraag is of de NEN2580-norm van toepassing is omdat die zonder afspraak daarover niet geldt tussen partijen en dat een meting conform de NVM-meetinstructie moet plaatsvinden omdat de stelling van [appellanten] is dat die niet is nageleefd. Het hof gaat aan dat verweer voorbij. Zoals het hof hiervoor in rov. 3.9.3. al heeft vastgesteld, hanteren [geïntimeerden] normaal gesproken ook de richtlijnen van de NEN2580 om de juiste maataanduiding van de te verkopen panden vast te (laten) stellen. Het hof begrijpt dat zij dit om redenen van zorgvuldigheid doen, om te waarborgen dat de door hen aan potentiële kopers verstrekte meetgegevens gebaseerd zijn op deugdelijke metingen en kloppen. Om welke reden deze norm nu dan toepassing zou missen, is niet duidelijk geworden. [appellanten] hebben hun vorderingen niet (uitsluitend) gegrond op schending van de NVM-meetinstructie. Zij hebben gesteld dat zij erop mochten vertrouwen dat [geïntimeerden] als verkopend makelaar - ongeacht of zij zijn aangesloten bij een brancheorganisatie - de woning op een zorgvuldige wijze meten, daarbij aanhakend bij de (NEN)normen die in deze branche gebruikelijk zijn. Verder hebben [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg uitvoerig toegelicht (zie spreekaantekeningen onder 17) dat de NVM-meetinstructie en de NEN2580-norm nagenoeg met elkaar overeen komen en om welke reden de inpandige garage niet meegenomen dient te worden bij het bepalen van het woonoppervlak. Toepassing van de NVM-meetinstructie zou in dit geval een verwaarloosbaar verschil opleveren. Daar hebben [geïntimeerden] onvoldoende op dit specifieke geval toegesneden feiten tegen ingebracht, zodat het hof de relevantie van het verweer ook ontgaat. Het verweer van [geïntimeerden] dat zij geen lid zijn van NVM of van een andere branchevereniging, is daarmee dus niet (meer) relevant, althans leidt niet tot een ander oordeel.
3.9.6.Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerden] niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Het hof acht met name onrechtmatig dat zij [appellanten] verkoopdocumentatie met daarin opgenomen onjuiste en niet door hen gecontroleerde belangrijke gegevens hebben verstrekt, zonder daarbij op enige wijze een voorbehoud te maken ten aanzien van de juistheid of herkomst van die gegevens. Dat hadden zij wel moeten doen. Dit te meer nu de gang van zaken afweek van de gebruikelijke, waarin [geïntimeerden] de meetgegevens voordat ze worden opgenomen in een verkoopbrochure laat vaststellen door een daarin gespecialiseerd bedrijf. Dat maakt dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het verstrekken van onjuiste gegevens.