ECLI:NL:GHSHE:2024:820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
20-000504-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wederspannigheid en niet voldoen aan identificatieplicht tijdens COVID-19

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was beschuldigd van wederspannigheid en het niet voldoen aan een vordering tot het tonen van zijn identiteitsbewijs, gepleegd op 8 april 2021, tijdens de COVID-19 pandemie. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete en had de strafbeschikking vernietigd. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal in overweging heeft genomen. De verdachte heeft betoogd dat hij zich niet heeft verzet en heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door de verbalisant, wat heeft geleid tot een worsteling. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van € 100. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de druk op de politie tijdens de coronamaatregelen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000504-23
Uitspraak : 11 maart 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-130782-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de strafbeschikking vernietigd, het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘wederspannigheid’ (feit 1) en ‘niet voldoen aan de hem krachtens artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden’ (feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard, hem een geldboete van € 250 subsidiair 5 dagen hechtenis opgelegd ter zake van het als feit 1 bewezenverklaarde en hem een geldboete van € 100 subsidiair 2 dagen hechtenis opgelegd ter zake van het als feit 2 bewezenverklaarde.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, de strafbeschikking zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, ter zake van het aan hem als feit 1 tenlastegelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 200, subsidiair 4 dagen hechtenis en ter zake van het aan hem als feit 2 tenlastegelegde tot een geldboete van € 50, subsidiair 1 dag hechtenis.
Door de verdachte is (in de kern) bepleit dat hij zich niet heeft verzet, in zoverre is door de verdachte vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter. Daarnaast zal het hof een andere straf opleggen dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door:
- zijn spieren aan te spannen en/of tegen te werken en/of
- een leiding vast te pakken en/of
- door in een andere richting te bewegen dan waarin bovengenoemde [verbalisant 1] hem wil geleiden;
2.
hij op of omstreeks 8 april 2021 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 8 april 2021 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] , werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zijn spieren aan te spannen en tegen te werken;
2.
hij op 8 april 2021 te Beek en Donk, gemeente Laarbeek, niet (op eerste vordering) heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd krachtens de Wet op de identificatieplicht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. In het bijzonder overweegt het hof daarbij dat voldoende bewijs ontbreekt dat verdachte zich daadwerkelijk in een andere richting heeft bewogen zoals onder 1 tenlastegelegd, alsmede dat het hof weliswaar bewezen acht dat verdachte een losliggende leiding heeft vastgepakt, maar niet dat dit in de sleutel moet worden geplaatst van verzet tegen een ambtenaar zoals onder 1 tenlastegelegd.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, registratienummer PL2100-2021078785, gesloten d.d. 13 april 2021, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 18). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Feit 1 (wederspannigheid)
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2021 (dossierpagina’s 10-11), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op donderdag 8 april 2021 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam in mijn werkgebied
Peelland, binnen de gemeente Gemert-Bakel en Laarbeek. Ik was in politie-uniform
gekleed en verplaatste mij in een opvallend politievoertuig. (…) Omstreeks 16.30 uur kreeg ik van het operationeel centrum het verzoek om de collega's van de handhaving te assisteren op [adres 2] .
(…)
Ik trof ter plaatse het personeel van de handhaving gemeente Laarbeek, [verbalisant 3] en
zijn collega. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat ze de persoon aantroffen op de openbare weg
nabij een voertuig. Dit voertuig, een Renault Megane, stond zonder kentekenplaten
geparkeerd aan de openbare weg. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat de persoon hen aangaf de
eigenaar te zijn van het voertuig en dat ze een bestuurlijke rapportage wilde
opmaken. Ik hoorde dat [verbalisant 3] de identiteit had gevorderd maar dat de persoon de
medewerking weigerde.
Hierop ging ik het gesprek aan met de persoon welke [verbalisant 3] aangaf waar het om ging.
(…) Ik hoorde de persoon zeggen dat hij zijn legitimatie niet ging tonen en dat
hij in zijn bedrijfspand bleef staan. Ik vorderde de man vervolgens om zijn legitimatiebewijs te tonen voor de verdere afhandeling van de handhaving. Ik hoorde de man zeggen dat hij hier niet aan ging mee werken.
(…)
Ik heb de man uitgelegd dat ik met mijn dagelijkse politietaak bezig was en hem op grond van artikel 8 Politiewet zijn legitimatiebewijs vorderde. Ik gaf de man aan dat als hij niet voldoet aan deze vordering hij hiervoor aangehouden wordt. Hierop hoorde ik de man nogmaals zeggen dat hij niet ging meewerken en dat wij hem dan maar moesten meenemen.
(…)
Ik hoorde de verdachte zeggen dat wij het bedrijfspand niet mochten betreden. Op dat
moment zag ik dat de verdachte ging bellen.
(…)
Ik wees de verdachte erop dat gezien dit
een bedrijfspand is wij geen machtiging nodig hadden en dat hij is aangehouden is en
niet meer mag bellen. Hierop hoorde ik de verdachte zeggen dat ik dat niet zou bepalen en zag ik hem opnieuw zijn telefoon pakken. Ik gaf hem aan dat hij zijn telefoon weg moest doen en dat ik hem anders zou afpakken. Ik hoorde de verdachte zeggen dat hij 112 ging bellen en zag dat hij zich omdraaide en het bedrijfspand inliep. Ik besloot toen om hem vast te
pakken waarna de verdachte zich plotseling begon te verzetten. Hierdoor ontstond
een worsteling.
(…)
Ik heb meerdere keren op niet misverstaande wijze geroepen dat de verdachte zijn verzet
moest staken en mee moest werken. Ik probeerde de linkerhand van de verdachte op zijn
rug te krijgen om hem de handboeien te kunnen aanleggen. Ik voelde dat de verdachte
zijn spieren hevig aanspande en bleef tegenwerken.
2.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 februari 2024 van gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Toen op 8 april 2021 in mijn pand in Beek en Donk de verbalisant mijn telefoon wilde pakken heb ik ervoor gezorgd dat hij hem niet kon pakken. Ik heb mijn hand waarin mijn telefoon zich bevond weggehouden van de verbalisant. Daarbij heb ik mijn (arm)spieren aangespannen.
Feit 2 (niet voldoen aan de Wet op de identificatieplicht)
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2021 (dossierpagina’s 9), voor zover als inhoudende het relaas van bijzondere opsporingsambtenaar van de gemeente Laarbeek [verbalisant 3] :
Op 8 april 2021 (…) bevond ik mij aan de openbare weg, in uniform gekleed en met toezicht belast aan [adres 2] . Ik was hier naar aanleiding van een onderzoek welke door mij werd uitgevoerd naar een blauwe Renault Scenic welke geparkeerd stond in deze straat, en niet was voorzien van kentekenplaten. Ik zag bij het binnenrijden in de straat dat er ter hoogte van [adres 2] een grijze Mercedes-Benz Vito geparkeerd stond. Ook zag ik dat de garagedeur van het pand open stond. Mij is uit eerder onderzoek gebleken dat de eigenaar van het pand het voertuig zonder kentekenplaten aan de openbare weg zou hebben gezet. Derhalve besloot ik te kijken of er in dit pand iemand aanwezig was, en als dit het geval was, op grond van artikel 5:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, de identiteit van de persoon vast te stellen, zodat de gemeente de persoon kon aanschrijven.
Bij het benaderen van het pand zag ik (…) dat er een man het bedrijfspand uit kwam gelopen. (…) Ik sprak deze man, hierna beschreven als betrokkene, aan en vroeg of het bij hem bekend was wie de eigenaar van het desbetreffende voertuig was. Ik hoorde betrokkene hierop zeggen "Ja, dat ben ik.". Ik deelde betrokkene mede dat het voertuig aan de openbare weg stond, en dat het voertuig dan voorzien dient te zijn van kentekenplaten.
(…)
Ik vroeg de betrokkene hierop om een identiteitsbewijs ter inzage, welke hij weigerde mij te geven. Ik vroeg hierop of betrokkene iets anders had met zijn naam erop, waarop hij ook weigerde. Ik vorderde daarop van hem een identiteitsbewijs, en gaf aan dat hij de kans had om aangehouden te worden mocht hij daar niet aan voldoen. Ook hoorde de betrokkene hierop nogmaals antwoorden dat hij niet wenste mee te werken.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2021 (dossierpagina’s 10-11), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op donderdag 8 april 2021 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , werkzaam in mijn werkgebied
Peelland, binnen de gemeente Gemert-Bakel en Laarbeek. Ik was in politie-uniform
gekleed en verplaatste mij in een opvallend politievoertuig. (…) Omstreeks 16.30 uur kreeg ik van het operationeel centrum het verzoek om de collega's van de handhaving te assisteren op [adres 2] .
(…)
Ik trof ter plaatse het personeel van de handhaving gemeente Laarbeek, [verbalisant 3] en
zijn collega. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat ze de persoon aantroffen op de openbare weg
nabij een voertuig. Dit voertuig, een Renault Megane, stond zonder kentekenplaten
geparkeerd aan de openbare weg. Ik hoorde [verbalisant 3] zeggen dat de persoon hen aangaf de
eigenaar te zijn van het voertuig en dat ze een bestuurlijke rapportage wilde
opmaken. Ik hoorde dat [verbalisant 3] de identiteit had gevorderd maar dat de persoon de
medewerking weigerde.
Hierop ging ik het gesprek aan met de persoon welke [verbalisant 3] aangaf waar het om ging.
(…) Ik hoorde de persoon zeggen dat hij zijn legitimatie niet ging tonen en dat
hij in zijn bedrijfspand bleef staan. Ik vorderde de man vervolgens om zijn legitimatiebewijs te tonen voor de verdere afhandeling van de handhaving. Ik hoorde de man zeggen dat hij hier niet aan ging mee werken.
(…)
Ik heb de man uitgelegd ik met mijn dagelijkse politietaak bezig was en hem op grond van artikel 8 Politiewet zijn legitimatiebewijs vorderde. Ik gaf de man aan dat als hij niet voldoet aan deze vordering hij hiervoor aangehouden wordt. Hierop hoorde ik de man nogmaals zeggen dat hij niet ging meewerken en dat wij hem dan maar moesten meenemen.
3.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 februari 2024 van gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep:
Het klopt dat mij op 8 april 2021 gevorderd is om mijn identiteitsbewijs te tonen. Ik heb mijn identiteitsbewijs niet laten zien.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte (in de kern en gelijkluidend aan zijn grievenformulier) aangevoerd dat hij zich niet (met geweld) heeft verzet tegen zijn aanhouding. Daarnaast heeft de verdachte bij het grievenformulier te kennen gegeven dat hem veel lichamelijke en psychische schade is aangedaan. Tot slot heeft de verdachte (zo begrijpt het hof) aangevoerd dat de verbalisanten niet bevoegd waren om zijn bedrijfsloods te betreden.
i.
Verweer van de verdachte met betrekking tot het ‘verzet’
Het verweer van de verdachte, inhoudende dat hij zich niet (met geweld) heeft verzet tegen zijn aanhouding, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
In dat verband overweegt het hof dat de verdachte zelf heeft erkend dat hij ervoor gezorgd heeft dat de verbalisant zijn telefoon niet kon pakken, door zijn hand waarin de telefoon zich bevond weg te houden van de verbalisant. Daarbij heeft de verdachte naar eigen zeggen zijn (arm)spieren aangespannen.
Verweer van de verdachte met betrekking tot ‘de rechtmatige bediening’
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2808). Bij de beoordeling of zich omstandigheden voordoen die tot het oordeel leiden dat de uitoefening van de bediening (toch) niet rechtmatig is, kan de strafrechter de noodzaak en proportionaliteit van het desbetreffende overheidsoptreden betrekken (vgl. HR 3 september 2013, NJ 2013/439).
Het verweer van de verdachte, waarin het hof ontwaart dat de verdachte kennelijk beoogt te klagen over de noodzaak en proportionaliteit van het politieoptreden, voldoet niet aan de daartoe te stellen vereisten, nu het verweer niet is aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangezien dat standpunt niet duidelijk is, evenmin door argumenten is geschraagd, en niet is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de (feiten)rechter (vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o.v. 3.7.1). Het (‘bewijs’)verweer behoefte derhalve geen (inhoudelijke) bespreking.
Daarnaast ontbeert dit verweer een deugdelijke grondslag, nu niet aannemelijk geworden is dat en waarom het politieoptreden niet noodzakelijk en/of niet proportioneel was. Het hof overweegt in dit verband dat de betrokken verbalisant [verbalisant 1] na de aanhouding van de verdachte bevoegd was om de verdachte mede te delen dat de verdachte zijn telefoon niet mocht gebruiken zoals gedaan. Toen de verdachte vervolgens - afgaande op het desbetreffende proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] - aanstalten maakte om de telefoon desalniettemin te gebruiken, was/warende aanwezige verbalisant()evenzeer bevoegd om de telefoon van de verdachte af te nemen, ook met toepassing van enig geweld. Toen de verdachte vervolgens zich verzette, mocht de politie daartegen verder handelend optreden. Het hof is niet aannemelijk geworden dat hierbij op enig moment niet proportioneel is gehandeld. In het bijzonder acht het hof uit niets aannemelijk geworden dat bij de verdachte een nekklem is aangebracht, dan wel dat de verdachte anderszins met kracht bij zijn nek is vastgepakt. Ook hierom faalt het verweer.
Verweer van de verdachte met betrekking tot het binnentreden
Het andere verweer van de verdachte, waarmee hij kennelijk de rechtmatigheid van het optreden van de verbalisant wil betwisten vanwege het ontbreken van een machtiging tot binnentreden in het bedrijfspand, voldoet evenmin aan de aan een dergelijk verweer te stellen eisen, nu met dit ‘verweer’ niet duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren van artikel 359a, tweede lid, Sv is aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg het vormverzuim dient te leiden (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, rov. 3.7. en HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0281, rov. 3.3).
Gelet op het vorenstaande behoeft het ‘rechtmatigheidsverweer’ geen (inhoudelijke) bespreking en faalt het reeds hierom.
Daarnaast overweegt het hof dat het (‘rechtmatigheids’)verweer deugdelijke grondslag ontbeert, nu niet aannemelijk is geworden dat de verbalisanten niet bevoegd waren om zijn bedrijfsloods te betreden. Naar het oordeel van het hof was er sprake van een heterdaadsituatie vanwege het niet voldoen aan de vordering van de verbalisant, zodat de verbalisanten ingevolge de artikel 53 en 55 van het Wetboek van Strafvordering bevoegd waren tot het binnentreden van de loods ter aanhouding van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

wederspannigheid.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
niet voldoen aan de hem bij artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht opgelegde verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid en het niet voldoen aan een vordering tot het tonen van het identiteitsbewijs. Deze feiten zijn gepleegd ten tijde van de periode dat het COVID-virus in Nederland om zich heen greep. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten gold de door het kabinet afgekondigde ‘lockdown’. De politie is in de ‘Corona-periode’ geconfronteerd met een lastige taak, nu het vereiste optreden van de politie op meer verzet stuitte dan voorheen. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich onder genoemde omstandigheden schuldig heeft gemaakt aan voornoemde feiten.
Het niet voldoen aan een vordering tot het tonen van het identiteitsbewijs – zeker in voornoemde periode – is een strafbaar feit. Het plegen van wederspannigheid is eveneens een strafbaar feit. Beide feiten belemmeren de verbalisanten in hun werkzaamheden.
Met feiten als voornoemd gaat voor de politie kostbare tijd verloren. Daarnaast getuigen beide feiten van een gebrek aan respect voor de autoriteiten.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie betreffende de verdachte d.d. 15 januari 2024, waaruit volgt dat de verdachte in 2020 onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer verbaal geweld tegen een of meer personen en fysiek geweld tegen een of meer goederen. Het hof weegt deze eerdere veroordeling in strafverzwarende zin mee, in het bijzonder omdat het onder 1 bewezenverklaarde ook een feit met een geweldskarakter betreft.
Het hof acht de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren voor het als feit 1 bewezenverklaarde (wederspannigheid), passend en geboden, in het bijzonder gelet op het vorenstaande. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot het als feit 2 bewezenverklaarde (het niet voldoen aan de vordering tot het tonen van het identiteitsbewijs) acht het hof de oplegging van een geldboete van € 100 passend en geboden. Het hof acht de oplegging van die straf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de aard en hoedanigheid van de verdachte en zijn draagkracht, hetwelk tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 62, 180 en 447e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 2 augustus 2022 onder CJIB-nummer 8132 5420 0480 5681;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 11 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. O.A.J.M. Lavrijssen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.