ECLI:NL:GHSHE:2024:814

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
20-000026-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een criminele organisatie die zich bezighield met het overtreden van de Wet op de kansspelen en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, in strijd met de Wet op de kansspelen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, na een eerdere veroordeling tot 24 maanden gevangenisstraf door de rechtbank. Het hof oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de organisatie en dat hij zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdediging voerde aan dat de verdachte had gedwaald over de rechtmatigheid van zijn handelen, maar het hof verwierp dit verweer. De zaak is onderdeel van de megazaak Rykiel, waarin meerdere verdachten betrokken zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerde organisatie hadden opgezet die gericht was op het aanbieden van kansspelen en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder valsheid in geschrift, omdat niet bewezen kon worden dat hij daar feitelijke leiding aan had gegeven. De uitspraak benadrukt de ernst van de overtredingen en de maatschappelijke impact van het aanbieden van kansspelen zonder vergunning.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000026-19
Uitspraak : 11 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 20 december 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-990017-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats- en datum] ,
wonende te [woonplaats]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • feit 1: als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  • feit 2 subsidiair: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 3 primair: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 4 subsidiair: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 7: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 9: medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 11 primair: medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging;
  • feit 13 subsidiair: medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging,
tot een gevangenisstraf voor de deur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (vanaf hierna: Sr), een geldboete ter hoogte van € 100.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis, en aan de verdachte opgelegd een ontzegging uit het recht om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van 3 jaren.
Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 5 subsidiair, een deel van feit 7 en feit 8.
De rechtbank heeft de verdachte voorts vrijgesproken van (een deel van) de feiten tenlastegelegd onder 6, 8, 10 en 12.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte en het Openbaar Ministerie is onbeperkt ingesteld.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het onder feit onder feit 12 tenlastegelegde (onttrekking aan beslag).
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (vanaf hierna: Sv) staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Door het Openbaar Ministerie zijn tegen genoemde vrijspraak bij appelschriftuur geen bezwaren ingediend. Daarnaast hebben de advocaten-generaal ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat zij geen bezwaren hebben tegen die vrijspraak.
Het hof heeft daarop beslist dat de hiervoor genoemde vrijspraak als beschermde vrijspraak wordt beschouwd nu het hoger beroep van het Openbaar Ministerie daar kennelijk niet tegen is gericht. Het hof zal daarom zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie op de voet van het bepaalde in art. 416 lid 2 en 3 Sv ter zake van het onder 5 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
De advocaten-generaal hebben daarnaast in hun requisitoir aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is verklaard ten aanzien van de deelvrijspraken onder feit 4 (gewoontewitwassen van de rechtspersonen).
Het hof overweegt daarover als volgt.
Uit de aard van het strafbare feit gewoontewitwassen volgt dat sprake moet zijn van meerdere witwashandelingen die samen de gewoonte vormen. Het hoger beroep kan daarom niet worden beperkt tot slechts één van die witwashandelingen.
Kortom, het onder feit 4 tenlastegelegde is in hoger beroep in zijn geheel aan de orde.
In hoger beroep is aldus de hiervoor genoemde vrijspraak van feit 12 niet aan de orde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 primair, feit 4 subsidiair, feit 5 subsidiair, feit 6 subsidiair, feit 7, feit 8 primair, feit 9, feit 11 primair en feit 13 subsidiair, en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, een geldboete ter hoogte van € 100.000,- subsidiair 365 dagen hechtenis, en de verdachte een ontzetting uit het recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 18 maanden.
De verdediging heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging. Subsidiair heeft zij integrale vrijspraak bepleit. Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en meest subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Bevoegdheid commune kamer van het hof
Het hof heeft geconstateerd dat de zaak tegen de verdachte in eerste aanleg is gedagvaard voor de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak is ook behandeld en beslist door de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant.
Op de appeldagvaarding is daarentegen vermeld dat de verdachte wordt gedagvaard voor de economische kamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Ook op de oproepingen voor de tweede en daaropvolgende zittingen van het hof is telkens vermeld dat de verdachte wordt opgeroepen om te verschijnen voor de economische kamer van het hof. Het hof merkt de vermelding ‘economische kamer’ op de appeldagvaarding en de daaropvolgende oproepingen dan ook aan als een kennelijke vergissing. De zaak is in hoger beroep behandeld en beslist door de meervoudige kamer voor (commune) strafzaken van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Vernietiging vonnis
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Overneming gronden, al dan niet aangevuld
Hoewel het hof het beroepen vonnis in zijn geheel vernietigt voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan het hof zich voor een groot deel vinden in de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde gronden. Voor zover het hof zich in die gronden kan vinden, heeft het hof die hierna overgenomen. Waar nodig heeft het hof die gronden aangevuld.
Zaaksoverstijgende verweren
De strafzaak tegen de verdachte is onderdeel van de megazaak Rykiel. In hoger beroep stonden in deze megazaak – uiteindelijk – zeventien verdachten terecht. In een aantal strafzaken zijn zaaksoverstijgende verweren gevoerd. In een aantal andere strafzaken is bij die verweren aangesloten.
Gelet hierop, ziet het hof aanleiding om die verweren gezamenlijk en gelijkluidend in alle zaken te bespreken. Voor zover in een zaak niet die verweren zijn gevoerd of niet daarbij is aangesloten, bespreekt het hof de verweren die in andere zaken deel uitmakende van de megazaak Rykiel ambtshalve.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, en voor zover in hoger beroep aan de orde -, tenlastegelegd dat:
1.(Criminele organisatie; ZD 03)
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2013,
te Eindhoven en/of Geldrop en/of Koewacht en/of Best en/of Elst en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland en/of in België en/of in Spanje en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Zweden en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Panama en/of in Jersey,
leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het (maken van een gewoonte van) plegen van witwassen
-valsheid in geschrift
-overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast de verdachte uit
- [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere perso(o)n(en) en/of
- één of meer rechtsperso(o)n(en), te weten [verdachte rechtspersoon 1] en/of [verdachte rechtspersoon 2] en/of [verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 4] en/of [verdachte rechtspersoon 5] en/of [verdachte rechtspersoon 6] en/of [verdachte rechtspersoon 7] en/of [verdachte rechtspersoon 8] en/of [verdachte rechtspersoon 9] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 11] en/of [verdachte rechtspersoon 12] en/of [verdachte rechtspersoon 13] en/of [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 15] en/of [verdachte rechtspersoon 16] en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 18] en/of [verdachte rechtspersoon 19] en/of [verdachte rechtspersoon 20] en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 23] en/of [verdachte rechtspersoon 24] en/of ,
althans enig(e) rechtsperso(o)n(en);
2. primair(inkomende (en uitgaande) geldstromen via [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 10] en paymentserviceproviders, waaronder [verdachte rechtspersoon 25] ; ZD 02A-02B-02C-02F)
hij
op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2013,
te Eindhoven en/of Geldrop en/of Koewacht en/of Best en/of Elst en/of (elders) in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België en/of in Duitsland en/of in Spanje en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Zweden en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Panama en/of in Jersey,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, de verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen, van
- (in totaal) € 105.700.000,- (betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino's), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via de diensten van (Payment Service Provider) [verdachte rechtspersoon 25] ontvangen en/of
- (in totaal) € 28.900.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) van (met name) [verdachte rechtspersoon 25] ontvangen en/of aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of aan de aan hen gerelateerde vennootschappen en/of aan familieleden en aanverwanten overgedragen en/of
- (in totaal) 46.800.000,- (betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino's), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen en/of
- (in totaal) € 29.900.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via/van [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen en/of aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of aan de aan hen gerelateerde vennootschappen en/of aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
althans (in totaal) € 105.700.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), via de diensten van (Payment Service Provider) [verdachte rechtspersoon 25] en/of van/via [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en),
althans heeft/hebben hij, de verdachte en/of zijn (mede)dader(s), die/dat geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl hij de verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2. subsidiair
[verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 23] en/of [verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 24] en/of [verdachte rechtspersoon 25] en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 16] en/of [verdachte rechtspersoon 26]
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2013,
te Eindhoven en/of Geldrop en/of Koewacht en/of Best en/of (elders) in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België en/of in Duitsland en/of in Spanje en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Zweden en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Panama en/of in Jersey,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s), toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen van
- (in totaal) € 105.700.000,- (betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino's), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via de diensten van (Payment Service Provider) [verdachte rechtspersoon 25] ontvangen en/of
- (in totaal) € 28.900.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) (van [verdachte rechtspersoon 25] ) ontvangen en/of aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of aan de aan hen gerelateerde vennootschappen en/of aan familieleden en aanverwanten overgedragen en/of
- (in totaal) € 46.800.000,- (betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino's), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen en/of
- (in totaal) € 29.900.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en) via/van [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen en/of aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1] en/of [verdachte] en/of aan de aan hen gerelateerde vennootschappen en/of aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
althans (in totaal) € 105.700.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), via de diensten van (Payment Service Provider) [verdachte rechtspersoon 25] en/of van/via [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en),
althans heeft/hebben voornoemde vennootschap(pen) en/of haar (mede)dader(s), die/dat geldbedrag(en) verworven en /of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
3. primair(ontvangende geldstroom [verdachte] ; ZD02-D + ZD02-K)
hij
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
te Eindhoven en/of Best en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Spanje en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Zweden en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Panama en/of in Jersey,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft hij, de verdachte, toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen van
- (in totaal) EUR 11.841.613,- althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), ontvangen via zijn, de verdachte's, beheersvennootschap [verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 27] en/of [verdachte rechtspersoon 28] en/of [verdachte rechtspersoon 11] en/of
- (in totaal) EUR 95.772,- althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), ontvangen via [payment provider] en/of
- vastgoed (met een waarde van (in totaal) EUR 3.300.000,-), en/of
- bezittingen (met een waarde van (in totaal) EUR 5.698.687,-),
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en) en/of vastgoed en/of bezittingen,
althans heeft/hebben hij, de verdachte en/of zijn (mede)dader(s), die/dat geldbedrag(en) en/ofdat vastgoed en/of die bezittingen verworven en /of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl hij de verdachte ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) en/of dat vastgoed en/of die bezittingen wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 27] en/of [verdachte rechtspersoon 28] en/of [verdachte rechtspersoon 11]
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
te Eindhoven en/of Best en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland en/of in België en/of in Spanje en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Zweden en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Panama en/of in Jersey,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen van
- (in totaal) EUR 11.841.613,- althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), via [verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 27] en/of [verdachte rechtspersoon 28] en/of [verdachte rechtspersoon 11] overgedragen aan [verdachte] en/of
- (in totaal) EUR 95.772,- althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), via [payment provider] overgedragen aan [verdachte] en/of
- vastgoed (met een waarde van (in totaal) EUR 3.300.000,-), en/of
- bezittingen (met een waarde van (in totaal) EUR 5.698.687,-),
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en) en/of vastgoed en/of bezittingen,
althans heeft/hebben voornoemde vennootschap(pen) en/of haar (mede)dader(s), die/dat geldbedrag(en) en/of dat vastgoed en/of die bezittingen verworven en /of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote) geldbedrag(en) en/of dat vastgoed en/of die bezittingen wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
4. primair(verhullen eigendom [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 22] + geldbedragen; ZD02-G)
(verhullen eigendom [verdachte rechtspersoon 14] ; ZD02-I)
(verhullen eigendom [verdachte rechtspersoon 24] + geldbedragen; ZD02-L)
(verhullen eigendom [verdachte rechtspersoon 26] + geldbedragen; ZD02-M)
hij
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of (elders) in
Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België en/of in het
Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, de verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
(telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen van
- [verdachte rechtspersoon 22] (ZD02-G) en/of
- [verdachte rechtspersoon 23] (ZD02-G) en/of
- [verdachte rechtspersoon 14] (ZD02-I) en/of
- [verdachte rechtspersoon 24] (ZD02-L) en/of
- [verdachte rechtspersoon 26] (ZD02-M) en/of
- (in totaal) EUR 536.876,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), van
[verdachte rechtspersoon 22] via [verdachte rechtspersoon 33] en/of [medeverdachte 6] (in
privé) en/of [verdachte] (in privé), (ZD02-G) en/of
- (in totaal) EUR 4.147.581,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), van
[verdachte rechtspersoon 10] via [verdachte rechtspersoon 24] (ZD02-L) en/of
- (in totaal) EUR 2.200.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en),
ontvangen via ( [stichting 1] ) [verdachte rechtspersoon 25] door [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 16]
en/of [verdachte rechtspersoon 26] , (ZD02-M)
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die rechtsperso(o)n(en) en/of
geldbedrag(en),
althans heeft/hebben hij, de verdachte en/of zijn (mede)dader(s), die
rechtsperso(o)n(en) en/of die/dat geldbedrag(en) verworven en /of voorhanden
gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedragen en/of
die rechtsperso(o)n(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, de verdachte, en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die
rechtsperso(o)n(en) en/of die/dat geldbedrag(en) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk
afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. subsidiair
[verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 24] en/of
[verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 29] en/of [stichting 1]
en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 16] . en/of [verdachte rechtspersoon 26] en/of
[verdachte rechtspersoon 31] en/of [verdachte rechtspersoon 32]
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of (elders) in
Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België en/of in het
Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich
schuldig heeft/hebben gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar
(telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen van
- (in totaal) EUR 536.876,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), van
[verdachte rechtspersoon 22] via [verdachte rechtspersoon 33] en/of [medeverdachte 6] (in privé) en/of
[verdachte] (in privé), (ZD02-G) en/of
- (in totaal) EUR 4.147.581,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en), van
[verdachte rechtspersoon 10] via [verdachte rechtspersoon 24] (ZD02-L) en/of
- (in totaal) EUR 2.200.000,-, althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en),
ontvangen via ( [stichting 1] ) [verdachte rechtspersoon 25] door [verdachte rechtspersoon 26] ,
(ZD02-M)
(telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat geldbedrag(en) en/of
vastgoed en/of bezittingen,
althans heeft/hebben voornoemde vennootschap(pen) en/of haar (mede)dader(s),
die/dat geldbedrag(en) en/of dat vastgoed en/of die bezittingen verworven en
/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die
geldbedragen en/of dat vastgoed en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die/dat
(grote) geldbedrag(en) en/of dat vastgoed en/of die bezittingen wist(en),
althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die onmiddellijk of middellijk
afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten
en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
5. primair(valsheid in geschrift; ZD02-I)
hij
op één op meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland
en/ of in Turnhout (België) en/ of (elders) in België
tezamen en in vereniging met (een) ander( en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft gehad
(een) vals(e) of vervalst( e) geschrift( en), te weten
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23]
gedateerd 21 februari 2012
inhoudende dat [verdachte rechtspersoon 14] het beheer en onderhoud van websites gericht op de Europese
Unie met ingang van 1 januari 2012 voor [verdachte rechtspersoon 23] op zich zal nemen
en/of
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10]
gedateerd 21 februari 2012
Inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalingstransacties en de marketing van internetsites,
welke door [verdachte rechtspersoon 23] aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan [verdachte rechtspersoon 10] ,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl hij de verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) echt en onvervalst en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid wordt voorgedaan alsof [verdachte rechtspersoon 23] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 14] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 10]
althans
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt
van dat/die bovengenoemde vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware(n) dat/die echt en onvervalst,
bestaande het gebruik hierin dat die/dat valse/vervalste contract( en) is/zijn verwerkt in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 29] en/of [stichting 1] en/of [verdachte rechtspersoon 14] ;
5. subsidiair
[verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 23] en/of [verdachte rechtspersoon 29] en/of [stichting 1] en/of [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 31] en/of [verdachte rechtspersoon 32]
op één op meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013,
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of Utrecht en/of (elders) in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [verdachte rechtspersoon 14] het beheer en onderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari 2012 voor [verdachte rechtspersoon 23] op zich zal nemen en/of
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalingstransacties en de marketing van internetsites, welke door [verdachte rechtspersoon 23] aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan [verdachte rechtspersoon 10] ,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl de verdachte(n) en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) echt en onvervalst en bestaande die valsheid hierin dat in dat/die contract( en) strijd met de werkelijkheid wordt voorgedaan alsof [verdachte rechtspersoon 23] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 14] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 10] ,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging( en);
althans
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt
van dat/die bovengenoemde vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware(n) dat/die echt en onvervalst,
bestaande het gebruik hierin dat die/dat valse/vervalste contract( en) is/zijn verwerkt
in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 29] en/of [stichting 1] en/of [verdachte rechtspersoon 14] ,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging( en);
6. primair(valsheid in geschrift; ZD02-J)
hij
op één of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met november 2013
te Eindhoven en/of elders in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of (elders) in België en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Zwitserland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals geschrift, te weten
een overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte rechtspersoon 14] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] , gedateerd 1 januari 2009,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl hij de verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst
en bestaande die valsheid uit antedatering van voornoemde overeenkomst
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 31] en/of [verdachte rechtspersoon 32]
op één op meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met november 2013
te Eindhoven en/of(elders) in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of
(elders) in België en/of in Cyprus en/of in Costa Rica en/of in Zwitserland
tezamen en in vereniging met (een) ander( en), althans alleen,
opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad
een vals of vervalst geschrift, te weten
een overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte rechtspersoon 14] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] gedateerd 1 januari 2009,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl de verdachte(n) en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst en bestaande die valsheid uit antedatering van voornoemde overeenkomst,
hebbende hij, de verdachte, (telkens).opdracht gegeven tot dat feit/die feiten
en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging( en);
althans
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt
van dit bovengenoemde valse of vervalste geschrift als ware dat echt en onvervalst,
bestaande het gebruik hierin dat dit valse/vervalste geschrift is verwerkt in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 29] en/of [stichting 1] en/of [verdachte rechtspersoon 14] ,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
7.(valsheid in geschrift [verdachte rechtspersoon 24] ; ZD02-L)
[verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 24] en/of [verdachte rechtspersoon 31] en/of [verdachte rechtspersoon 32]
op één op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met mei 2013
te Eindhoven en/of Best en/of (elders) in Nederland en/of in België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en), te weten
A
- vierenvijftig (54), althans één of meerdere facturen (met een totale waarde van EUR 1.552.000,-) met de vermelding ‘Description: bought IVR and SMS premium data’ van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] en/of
- één of meerdere facturen over het jaar 2007 (met een totale waarde van EUR 1.977.947,79) met de vermelding ‘Services as per contract: [verdachte rechtspersoon 24] _0207 for the month 2007 23% of EUR (bedrag)’ van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] en/of
- één of meerdere facturen over het jaar 2008 (met een totale waarde van EUR 1.726.668,58) met de vermelding ‘Services as per contract: [verdachte rechtspersoon 24] _0207 for the month 2008 20% of EUR (bedrag)’ van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] en/of
B
- één of meer (concept)jaarrekening(en) (over de periode 12 juli 2008 tot en met 21 december 2009) van [verdachte rechtspersoon 14] , waarbij in de balans staat vermeld dat op 31 december 2009 de ‘payables to related parties’ aan ‘ [verdachte rechtspersoon 24] , current account’ een bedrag is van EUR 2.928.399,-
en/of
C
- een management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [verdachte rechtspersoon 24] ,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat:
A
in strijd met de werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat
- door [verdachte rechtspersoon 10] IVR en SMS premium data zijn aangeschaft en/of door [verdachte rechtspersoon 24] zijn geleverd en/of
- door [verdachte rechtspersoon 10] diensten aan [verdachte rechtspersoon 24] zijn verleend en/of
B
in strijd met de werkelijkheid in de (concept)jaarrekening is voorgedaan alsof de ‘payables to related parties’ aan [verdachte rechtspersoon 24] een bedrag van EUR 2.928.399,- zou zijn en/of
C
in strijd met de werkelijkheid in de management overeenkomst en/of de transaction agreement is opgenomen dat werkzaamheden voor [verdachte rechtspersoon 24] door [verdachte rechtspersoon 10] zouden zijn/worden verricht en/of deze overeenkomst geantedateerd is
en/of
opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van voornoemde valse/vervalste facturen en/of (concept)jaarrekeningen en/of overeenkomsten,
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen en/of (concept) jaarrekeningen en/of overeenkomsten in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 24] ,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
8. primair(valsheid in geschrift facturen [verdachte rechtspersoon 26] , ZD02-M)
dat hij
in of omstreeks de periode van 6 januari 2011 tot en met mei 2013
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of elders in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of elders in België
tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen,
meerdere facturen, te weten 8 facturen in het jaar 2011 en/of 31 facturen in het jaar 2012 en/of 11 facturen in het jaar 2013, in totaal tot een bedrag van EUR 2.200.000
althans een of meerdere facturen,
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen
valselijk heeft opgemaakt,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid
uit het in strijd met de werkelijkheid doen voorkomen dat goederen en/of diensten van [verdachte rechtspersoon 26] werden geleverd en/of waarbij in strijd met de werkelijkheid als omschrijving op voornoemde facturen was opgenomen ‘revenueshare’;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte rechtspersoon 16] en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/ of stichting [verdachte rechtspersoon 26]
op één op meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 06 januari 2011 tot en met mei 2013
te Eindhoven en/of Best en/of Geldrop en/of Koewacht en/of(elders) in Nederland en/of in Turnhout (België) en/of(elders) in België
tezamen en in vereniging met (een) ander( en), althans alleen,
opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad
(een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en), te weten
8 facturen in het jaar 2011 en/ of 31 facturen in het jaar 2012 en/of 11 facturen in het jaar 20’13, in totaal tot een bedrag van EUR 2.200.000,
althans een of meerdere facturen ,
zijnde elk van die geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl de verdachte(n) en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst en bestaande die valsheid uit het in strijd met de werkelijkheid doen voorkomen dat goederen en/ of diensten aan [verdachte rechtspersoon 26] werden geleverd en/ of waarbij in strijd met de ·werkelijkheid als omschrijving op voornoemde facturen was opgenomen ‘revenueshare’.
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten
en/ of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging( en)
althans
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt
van dat/die bovengenoemde vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware(n) dat/die echt en onvervalst,
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen in de administratie
van [verdachte rechtspersoon 16] en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/ of stichting [verdachte rechtspersoon 26] ,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
9.(valsheid in geschrift; aanvragen licenties bij [toezichthouder 1] ; ZD02-N)
[verdachte rechtspersoon 16]
op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013
te Eindhoven en/of (elders) in Nederland en/of in België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en), te weten
-een aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [medeverdachte 6] en/of
-een aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [verdachte] en/of
-een aanvraag voor een ‘foreign gambling associate certificate’,
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat (telkens) in strijd met de werkelijkheid,
- in de aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [medeverdachte 6]
* is verzwegen dat voornoemde [medeverdachte 6] een strafrechtelijk verleden heeft en/of
* is aangegeven dat voornoemde [medeverdachte 6] niet betrokken is bij de exploitatie van internet kansspelen en/of
* de betrokkenheid van voornoemde [medeverdachte 6] bij [verdachte rechtspersoon 21] is verzwegen en/of
* voornoemde [medeverdachte 6] als Chief Financial Officer (CFO) is omschreven en/of
* een onjuiste opgave is gedaan van referenties en/of
- in de aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [verdachte]
* is aangegeven dat voornoemde [verdachte] 100% eigenaar is van [verdachte rechtspersoon 16] . en/of (aldus) is verzwegen dat voornoemde [medeverdachte 6] mede-eigenaar is van [verdachte rechtspersoon 16] . en/of
* is verzwegen dat voornoemde [verdachte] betrokkenheid/belang heeft bij een trust en/of
* is aangegeven dat voornoemde [verdachte] niet betrokken is bij de exploitatie van internet kansspelen en/of
* een opgave is gedaan van (een) niet toegestane referentie(s) en/of
- in de aanvraag voor een ‘foreign gambling associate certificate’
* is verzwegen dat [medeverdachte 6] tevens een belang in en/of betrokkenheid bij [verdachte rechtspersoon 16] . heeft en/of
* is vermeld dat [verdachte rechtspersoon 16] . zich slechts bezig houdt met het ontwikkelen van software voor het betalen via internet en/of
* is opgenomen dat de funding van [verdachte rechtspersoon 16] . afkomstig is uit een lening van [verdachte rechtspersoon 3] en/of
* is aangegeven dat de site [website 1] een gelicenseerd Costa Ricaans casino is en deze een klant van [verdachte rechtspersoon 16] . is en/of
* is aangegeven dat [verdachte rechtspersoon 3] 100% eigenaar is van [verdachte rechtspersoon 16] . ,
en/of, althans,
opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van voornoemde valse en vervalste aanvra(a)g(en),
bestaande dat gebruik hierin dat [verdachte rechtspersoon 16] (telkens) voornoemde aanvragen met alle verstrekte gegevens erin als echt en onvervalst heeft gepresenteerd aan [toezichthouder 1] , teneinde voor verstrekking van voornoemde ‘certificate(s)’ in aanmerking te komen,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
10.(valsheid in geschrift, brochures [verdachte rechtspersoon 10] ; ZD03, pag 721-759)
[verdachte rechtspersoon 10]
op één op meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2013 te Eindhoven en/of Best en/of (elders) in Nederland en/of in België
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een geschrift, te weten een brochure/businessplan, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en/of
gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals of vervalst geschrift, te weten een brochure/businessplan, zijnde dat geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid/vervalsing hierin dat in die brochure/in dat businessplan in strijd met de waarheid was vermeld dat [verdachte rechtspersoon 10] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet
en/of
bestaande het gebruik hierin dat [verdachte rechtspersoon 10] die brochure/dat businessplan heeft gepresenteerd aan ING Bank N.V. en/of andere kredietverleners/banken ter verkrijging van kredietfinanciering en/of overige dienstverlening,
hebbende hij, de verdachte, (telkens) opdracht gegeven tot dat feit en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
11. primair(faillissementsfraude; ZD04)
[verdachte rechtspersoon 16]
als rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Oost Brabant op 25 februari 2014 in staat van faillissement verklaard,
te Eindhoven en/of Amsterdam en/of elders in of buiten Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die [verdachte rechtspersoon 16] . ,
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel onttrokken (heeft), en/of
b. op een tijdstip waarop [verdachte rechtspersoon 16] en/of haar mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld,
hebbende [verdachte rechtspersoon 16] . (telkens) tezamen met (een of meer van) haar mededader(s), althans alleen
enig goed, te weten een bedrag (van EUR 14.520) rond 20 februari 2014 overgeboekt van de rekening van [verdachte rechtspersoon 16] op een rekening van [verdachte rechtspersoon 34] (terwijl het bedrag niet opeisbaar was en/of niet verschuldigd was, omdat deze betaling een niet bestaande, althans een door middel van een valse factuur gecreëerde schuld inloste)
hebbende hij, de verdachte, opdracht gegeven tot dat feit/die feiten en/of feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
11. subsidiair
hij
te Eindhoven en/of elders in Nederland,
terwijl [verdachte rechtspersoon 16] bij vonnis van de rechtbank Oost Brabant op 25 februari 2014 in staat van faillissement was verklaard
al dan niet als bestuurder van [verdachte rechtspersoon 28] , die enig bestuurder is van [verdachte rechtspersoon 2] , die enig bestuurder was van [verdachte rechtspersoon 16] voornoemd
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014 ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [verdachte rechtspersoon 16] . ,
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel van die [verdachte rechtspersoon 16] onttrokken (heeft), en/of
b. op een tijdstip waarop [verdachte rechtspersoon 16] en/of haar mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld,
hebbende hij (telkens) tezamen met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen:
enig goed, te weten een bedrag (van EUR14.520) rond 20 februari 2014 overgeboekt van de rekening van [verdachte rechtspersoon 16] op een rekening van [verdachte rechtspersoon 34] (terwijl het bedrag niet opeisbaar was en/of niet verschuldigd was, omdat deze betaling een niet bestaande, althans een door middel van een valse factuur onjuist omschreven schuld inloste)
13. primair(overtreding wet op de kansspelen; ZD01)
hij
op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013,
in of vanuit de gemeente Eindhoven (in of vanuit een perceel gelegen aan [adres bedrijf 1] ) en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met de ondernemingen [verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) en/of [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 21] (als registranten van na te noemen websites, zie pvb bevindingen historische gegevens domeinen 30329209, ZD01 pagina's 1237 tot en met 1313) en/of (een) ander(e) rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijk(e) perso(o)n(en)
(telkens) opzettelijk gelegenheid heeft/hebben gegeven om in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meer prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen,
zonder dat (telkens) daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de Kansspelen was verleend,
immers,
hebbende hij, de verdachte en/of zijn mededader(s)
een of meer virtuele versie(s) van een of meer kansspelen, te weten:
- spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen en/of –
casinospelen in de zin van de Beschikking casinospelen 1996 en derhalve kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen en/of
- instantloterijen in de zin van artikel 14a lid 2 Wet op de Kansspelen
aangeboden via het worldwide web, althans internet en/of websites te weten:
A.
1. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2. een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten), Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 1] (spelbeschrijvingen: WOK-proces verbaal, ZD01 pagina's 1421 tot en met 1466) en/of
B.
1.een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2.een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten) en/of
3.een instantloterij Kraskaarten (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 2] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1505 tot en met 1549) en/of
C.
1.een of meer casinospelen, namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Money Wheel en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten)en/of Keno (in een of meer spelvarianten en/of
2.een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten) en/of
3.een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 3] (spelbeschrijvingen: WOK-proces- verbaal, ZD01, pagina's 1467 tot en met 1504) en/of
D.
1.een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten) en/of
2.een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
3.een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 4] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01, pagina's 1575 tot en met 1612) en/of
E.
1.een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2.een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 5] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1550 tot en met 1574) en/of
F.
een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) via de website [website 6] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1404 tot en met 1420) en/of
G.
een of meer casinospelen namelijk Poker (in een of meer spelvarianten) via de website [website 7] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1389 tot en met 1403);
13. subsidiair
[verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) en/of [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of één of meer andere rechtspersonen, al dan niet als registranten van na te noemen websites (zie pvb bevindingen historische gegevens domeinen 30329209, ZD01 pagina's 1237 tot en met 1313)
op één of meerdere tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013,
in of vanuit de gemeente Eindhoven (in of vanuit een perceel gelegen aan [adres bedrijf 1] ), en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk gelegenheid heeft/hebben gegeven
om in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meer prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen,
zonder dat (telkens) daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de Kansspelen was verleend, immers,
hebbende [verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 23] en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 21] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of haar mededader(s) een of meer virtuele versie(s) van een of meer kansspelen, te weten:
- spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen en/of
- casinospelen in de zin van de Beschikking casinospelen 1996 en derhalve kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen en/of - instantloterijen in de zin van artikel 14a lid 2 Wet op de Kansspelen
aangeboden via het worldwide web, althans internet en/of websites, te weten:
A.
1. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2. een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten), Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 1] (spelbeschrijvingen: WOK-proces- verbaal, ZD01 pagina's 1421 tot en met 1466) en/of
B.
1. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2. een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker(in een of meer spelvarianten)en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten) en/of
3. een instantloterij Kraskaarten (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 2] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1505 tot en met 1549) en/of
C.
1. een of meer casinospelen, namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Money Wheel (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten) en/of
2.een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
3.een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 3] (spelbeschrijvingen: WOK-proces- verbaal, ZD01, pagina's 1467 tot en met 1504) en/of
D.
1. een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker (in een of meer spelvarianten) en/of Baccarat (in een of meer spelvarianten) en/of Videopoker (in een of meer spelvarianten) en/of Keno (in een of meer spelvarianten) en/of
2. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of 3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 4] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1575 tot en met 1612) en/of
E.
1. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en/of
2. een of meer casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en/of Black Jack (in een of meer spelvarianten) en/of Poker en/of Keno (in een of meer spelvarianten)
via de website [website 5] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1550 tot en met 1574) en/of
F. een of meer kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) via de website [website 6] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1404 tot en met 1420) en/of
G. een of meer casinospelen namelijk Poker (in een of meer spelvarianten) via de website [website 7] (spelbeschrijvingen: WOK-proces-verbaal, ZD01 pagina's 1389 tot en met 1403)
zulks terwijl hij, de verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
Verweren verdediging
De verdediging heeft zich, op de gronden als verwoord in de pleitnota en onder aansluiting bij hetgeen in de zaken van de medeverdachten als verweer is gevoerd, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (geheel of gedeeltelijk) niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard, omdat:
een aantal tenlastegelegde feiten (gedeeltelijk) is verjaard en
de strafvervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, te weten:
a) het vertrouwensbeginsel,
b) het gelijkheidsbeginsel en
c) het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen.
Deze gronden komen in de kern op het volgende neer.
1.
Verjaring
Onder 13 is aan de verdachte (het medeplegen van) opzettelijke overtreding van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de kansspelen tenlastegelegd. Blijkens artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten (WED) is dit een economisch delict.
Op grond van het bepaalde in artikel 2, derde lid, WED in verbinding met artikel 36, eerste lid, Wok is dit een misdrijf. In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 2°, WED is hierop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren gesteld.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, Wetboek van Strafrecht (Sr) vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in zes jaren voor de misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71, aanhef, Sr).
Uit artikel 71, eerste lid, Sr blijkt dat elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde, stuit. Krachtens het tweede lid van dat artikel vangt na de stuiting een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Dat betekent dat het onderhavige feit is verjaard voor zover de tenlastegelegde periode is gelegen twaalf jaren vóór de uitspraakdatum van dit arrest. Het Openbaar Ministerie dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging. Deze gedeeltelijke verjaring werkt door in de andere tenlastegelegde feiten.
2.
Strijd met de beginselen van een goede procesorde
2a. VertrouwensbeginselDe verdachte mocht erop vertrouwen dat hij niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok vóór 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging, de door de wetgever en de KSA gedane uitlatingen welke ook aan het Openbaar Ministerie mogen worden toegerekend en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2b. Verbod van willekeurHet Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van de verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een – aanvankelijk – evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
2c. Gelijkheidsbeginsel
Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [verdachte rechtspersoon 21] ., [verdachte rechtspersoon 22] (hierna: [verdachte rechtspersoon 22] ) en [verdachte rechtspersoon 23] (hierna: [verdachte rechtspersoon 23] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [verdachte rechtspersoon 23] – die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa – wel is vervolgd, is uitgebleven.
Oordeel hof
Ad 1. Verjaring
De volgende bepalingen zijn van belang, luidend in de tenlastegelegde periode (1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013).
Artikel 70 Sr luidt, voor zover van belang:
1.
Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
2.
in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
Artikel 71 Sr luidt, voor zover van belang:
De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd (…).
Artikel 72 Sr luidt, voor zover van belang:
2.
Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:
‘1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)’
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in artikel 36, eerste lid, van de Wok, is, voor zover van belang, bepaald:
‘1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)
3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.’
Artikel 1 van de WED luidt, voor zover van belang:
Economische delicten zijn:
overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
de Wet op de kansspelen, de artikelen 1, eerste lid, onder a, b en d, 7c, tweede lid, 13, 14, 27, 30b, eerste lid, 30h, eerste lid, 30m, eerste lid, en 30t, eerste, tweede en vijfde lid;
Artikel 2 van de WED luidt, voor zover van belang:
3.
De economische delicten, bedoeld in artikel 1, onder 3°, zijn misdrijven of overtredingen, al naar gelang zij in de desbetreffende voorschriften als misdrijf dan wel als overtreding zijn gekenmerkt.
Tot 1 januari 2015 is in artikel 6, eerste lid, van de WED, voor zover van belang, bepaald:
Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in artikel 1, onder 1°, of in artikel 1a, onder 1°, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
in geval van een ander misdrijf met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, taakstraf of geldboete van de vierde categorie;
Aanvangstermijn verjaring
Gelet op artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht is de absolute verjaringstermijn voor het aan de verdachte tenlastegelegde Wok-feit twaalf jaren, in beginsel te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf.
Het hof merkt het verwijt dat de verdachte treft aan als één voortdurend delict. Dit verwijt betreft immers het door de verdachte – al dan niet in de vorm van medeplegen of feitelijke leiding geven – aan anderen gelegenheid geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, zonder dat daartoe een vergunning is verleend. Daardoor is het delict pas voltooid als de verdachte niet langer in gebreke is, dat wil zeggen vanaf het moment dat feitelijk niet langer die gelegenheid wordt gegeven. Immers, naar de aard van de tenlastegelegde gedraging beschouwd, is sprake van een blijvende ‘gelegenheid tot het mede dingen naar prijzen of premies’ vanaf het moment dat die gelegenheid is gecreëerd tot het moment dat die gelegenheid door een handeling of nalaten wordt tenietgedaan. Zolang die gelegenheid niet wordt tenietgedaan, blijft feitelijk de gelegenheid in stand en duurt de verboden situatie voort. Aldus is sprake van een voortdurend delict. Een andersluidende opvatting – zoals door de verdediging is bepleit – te weten dat sprake is van het ‘telkens’ opnieuw aanbieden van kansspelen middels verschillende naast elkaar bestaande websites waardoor geen sprake is van één voortdurend delict maar van telkens afzonderlijke en nieuwe (commissie)delicten, doet naar 's hofs oordeel geen recht aan het verwijt dat de verdachte treft. Dat het gelegenheid geven heeft plaatsgevonden middels het op verschillende websites – gelijktijdig of na elkaar – aanbieden van deze kansspelen, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. De keuze van het Openbaar Ministerie om het delict op een bepaalde wijze ten laste te leggen, is overigens niet bepalend voor het oordeel of al dan niet sprake is van een voortdurend delict.
De dag waarop de verjaringstermijn is aangevangen zal het hof daarom ook vaststellen op 25 mei 2013.
Nu na de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen - gelet op de datum waarop dit arrest wordt gewezen - geen periode is verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn (artikel 72, tweede lid, Sr), is het recht tot strafvordering nog niet verjaard.
De verjaring is dus nog niet ingetreden.
Doorwerking verjaring in andere tenlastegelegde feiten
Voor zover de verdediging op gronden zoals gevoerd in de pleitnota’s nog heeft aangevoerd dat de verjaring van de tenlastegelegde overtreding van de Wet op de Kansspelen doorwerking vindt in de andere tenlastegelegde feiten, behoeven deze gelet op het vorengaande geen bespreking meer.
Ad 2. Strijd met de beginselen van een goede procesorde?
Het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging omdat de strafvervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, is door de verdediging ook in eerste aanleg gevoerd. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dan ook hierna over en vult deze waar nodig aan gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde – voor zover thans van belang – in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [1]
Juridisch kader
Het hof stelt met de rechtbank voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [2]
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [3]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [4]
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare zaken. Het – mogelijk ten onrechte – niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt echter niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. [5]
Beoordeling
● Inleiding
Het hof ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode vóór de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Vóór het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [6] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
● Ad 2a. Schending van het vertrouwensbeginsel?
Periode vóór 1 april 2012
Uit het rapport ‘Nieuwe ronde, nieuwe kansen’ dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [7] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [8]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [9] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via het internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [10] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [11]
In het dossier Rykiel is een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. Het hof wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [verdachte] op 5 februari 2007 [12] ;
- [verdachte rechtspersoon 22] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [13] ;
- [verdachte rechtspersoon 23] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [14] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof mee dat geen sprake was van een situatie waaraan de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (waaronder het door de verdediging aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 3 juni 2010, zaak C‑203/08, ECLI:EU:C:2010:307 (
Sporting Exchange Ltd / ‘Betfair’ tegen Minister van Justitie)), nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit de verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [15] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
- waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
- waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
- die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt. [16]
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [17] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [18] en zijn verschillende aanbieders – ditmaal door de Ksa – schriftelijk gewaarschuwd. [19] Het hof wijst in dit verband op de brief gericht aan [verdachte rechtspersoon 23] d.d. 8 juni 2012. [20] In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [21]
Het hof concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden. De omstandigheid dat de kans op handhaving kleiner is, omdat een aanbieder van online kansspelen zonder vergunning niet (meer) aan de prioriteringscriteria voldoet, maakt van het prioriteringsbeleid nog geen gedoogbeleid.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa – op aanvraag – brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [verdachte rechtspersoon 23] is via [medeverdachte 9] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van het hof was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: ‘Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.’ Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten – in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops – vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [22] plaats. Daarbij werd slechts – al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf – van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [23] Er zijn daarbij – in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid – geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt het hof nog op dat een algeheel verbod op kansspelen zonder vergunning ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [24] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan de verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ter terechtzitting in hoger beroep
Het vorenstaande vindt naar het oordeel van het hof bevestiging in de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 1] , van 14 oktober 2010 tot 9 maart 2015 staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, belast met onder meer de kansspelportefeuille, en [getuige 2] , advocaat (niet zijnde de raadsman van een van de verdachten), gespecialiseerd in het kansspelrecht.
Beide getuigen zijn uitvoerig gehoord over de vraag of op enig moment sprake is geweest van een (bestuurlijk en/of strafrechtelijk) gedoogbeleid. Uit hun verklaringen blijkt – samengevat – het volgende. In 2011 heeft het toenmalige kabinet, mede ingegeven door (jurisprudentiële) ontwikkelingen binnen de Europese Unie, het voornemen opgevat om de regels omtrent kansspelen wezenlijk te veranderen, onder meer door regulering van de online kansspelmarkt. Bij de gedachtevorming daarover zijn welwillende aanbieders van kansspelen, dat wil zeggen aanbieders van kansspelen die bereid waren zich aan de regels te houden, betrokken. In dit verband hebben vanaf 2011 gesprekken plaatsgevonden tussen de staatssecretaris en/of ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en/of medewerkers van de Ksa (in oprichting) enerzijds en welwillende aanbieders van kansspelen anderzijds. Een en ander heeft uiteindelijk geresulteerd in het wetsvoorstel Kansspelen op afstand.
Tijdens die gesprekken is aan de orde gekomen dat als aanbieders van kansspelen zich tijdens de transitiefase naar de inwerkingtreding van de Wet op de kansspelen zouden houden aan de voorwaarden dat geen kansspelen zouden worden aangeboden in de Nederlandse taal en er geen (grootschalige) reclame zou worden gemaakt voor die kansspelen, zij na de inwerkingtreding van die wet zouden kunnen meedingen naar een vergunning. Tegen aanbieders van online kansspelen die zich aan deze voorwaarden hielden zou door het (Bureau Kansspelen van het) Ministerie van Veiligheid en Justitie terughoudend bestuurlijk worden gehandhaafd.
Na de instelling van de Ksa op 1 april 2012 zijn er prioriteringscriteria opgesteld. Naast de twee genoemde voorwaarden kwam er een derde: de websites van de op internet aangeboden kansspelen mochten niet de extensie ‘.nl’ hebben. Aanbieders van online kansspelen die zich conformeerden aan deze criteria zouden geen prioriteit krijgen bij de bestuurlijke handhaving door de Ksa. Het primaat van de handhaving lag namelijk bij de Ksa.
Het Openbaar Ministerie is door de staatssecretaris op de hoogte gesteld van voormeld beleid, maar het Openbaar Ministerie heeft niet toegezegd dat het zich aan dat beleid zou conformeren en met het Openbaar Ministerie is ook niet de afspraak gemaakt dat er niet strafrechtelijk zou worden vervolgd.
Uit de verklaringen van de beide getuigen blijkt voorts dat op geen enkel moment van de zijde van de staatssecretaris, de betrokken ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, medewerkers van de Ksa (in oprichting) en/of het Openbaar Ministerie de uitdrukkelijke toezegging is gedaan dat aanbieders van online kansspelen niet strafrechtelijk zouden worden vervolgd, ook niet als zij zich zouden houden aan de gestelde voorwaarden en – na 1 april 2012 – de prioriteringscriteria.
Kortom, uit de verklaringen van deze twee getuigen blijkt niet dat vervolging is ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte en/of de medeverdachten het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Het hof merkt hierbij op dat het Openbaar Ministerie niet heeft deelgenomen aan de genoemde gesprekken en dat als er al door de staatssecretaris, de betrokken ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en/of medewerkers van de Ksa (in oprichting) uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) zouden zijn gedaan met de strekking dat niet (verder) strafrechtelijk zou worden vervolgd, aan dergelijke uitlatingen (of gedragingen) niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven, omdat aan deze functionarissen geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend. Wel had de Minister van Veiligheid en Justitie op grond van het bepaalde in art. 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie een bijzondere aanwijzing aan het Openbaar Ministerie kunnen geven tot het niet (verder) vervolgen, maar van die bevoegdheid is geen gebruik gemaakt.
Van schending van het vertrouwensbeginsel is daarom geen sprake.
De persoonlijke opvatting van de getuige [getuige 1] , dat aanbieders van online kansspelen die zich tijdens de transitiefase hielden aan de voorwaarden en later de prioriteringscriteria er op basis van de gesprekken op mochten vertrouwen dat niet bestuurlijk en strafrechtelijk zou worden gehandhaafd, maakt dit oordeel niet anders.
● Ad 2b. Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van de verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [25] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) die op 28 en 29 maart 2012 – voor oprichting van de Ksa – waren binnengekomen en waarin [medeverdachte 6] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [26]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [27]
Gedurende het – omvangrijke – onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen – onder meer voorlopige hechtenis – zijn toegepast. [28] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelneming aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [29] Met behulp van verschillende adviseurs – onder wie een advocaat en een accountant – zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie naar het oordeel van het hof in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel en evenmin het – na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden – handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
● Ad 2c. Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen de verdachten in de zaak Rykiel. Het – mogelijk ten onrechte – niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van het hof dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
● Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat – ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd – geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De daartoe strekkende verweren worden verworpen.
Ook overigens zijn geen gronden aanwezig die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep meer of anders heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 6 subsidiair, 8 primair, 10 en 13 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 6(
Valsheid in geschrift gebruik maken dan wel voorhanden hebben valse overeenkomst aandelenoverdracht (zaaksdossier 02-J)
Onder feit 6 is aan [verdachte] onder meer tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van en het gebruik maken van een valse overeenkomst van aandelenoverdracht [verdachte rechtspersoon 14] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] d.d. 1 januari 2009 door het opnemen van die overeenkomst in de administratie van [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 10] , alsmede het feitelijke leiding geven/opdracht geven aan.
Het hof stelt daaromtrent het volgende vast.
Op het kantoor van [medeverdachte 2] aan de [adres bedrijf 2] (kantoor van [verdachte rechtspersoon 31] ) is een overeenkomst aandelenoverdracht [verdachte rechtspersoon 14] tussen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] d.d. 1 januari 2009 aangetroffen en in beslag genomen. Het betreft de ‘Share Purchase Agreement’ d.d. 1 januari 2009, ondertekend door [medeverdachte 7] . Achter de overeenkomst bevindt zich een kopie van het paspoort van [medeverdachte 8] d.d. 4 maart 2011.
In het dossier bevindt zich een uitgebreide e-mailcorrespondentie waaraan meerdere personen hebben deelgenomen, zoals [medeverdachte 2] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en de Cypriotische accountant van [verdachte rechtspersoon 14] , [betrokken persoon 1] . Bij e-mail van [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 2] d.d. 13 april 2011 heeft [medeverdachte 7] aan [medeverdachte 2] gevraagd of de bewuste overeenkomst ‘geantidateerd’ kan worden per 1 januari 2009. Na een nieuwe e-mailwisseling over de overeenkomst vraagt [medeverdachte 7] bij e-mail van 23 juni 2011 aan [medeverdachte 2] welke datum er in het contract komt. [medeverdachte 2] antwoordt diezelfde dag met ‘1 januari 2009’.
[medeverdachte 7] heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij de aandelen in [verdachte rechtspersoon 14] wilde overdragen. Hiervoor zou hij € 5.000,- ontvangen. De datum van 1 januari 2009 was een eis van hem, omdat hij er niets mee te maken wilde hebben (het hof begrijpt met [verdachte rechtspersoon 14] ) en hij naar zijn weten nooit aandeelhouder van [verdachte rechtspersoon 14] was geweest. Volgens [medeverdachte 7] was het een contract om hem uit de boeken weg te poetsen. Bij de politie heeft [medeverdachte 2] erkend dat hij de datum van 1 januari 2009 heeft opgenomen, terwijl de aandelenoverdracht feitelijk in 2011 heeft plaatsgevonden.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of er gebruik is gemaakt van die valse overeenkomst door het doen opnemen daarvan in de administratie van [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 10] . Zo is het gebruik in de tenlastelegging namelijk verfeitelijkt. Daarvoor is nodig dat vastgesteld kan worden dat de overeenkomst is opgenomen in één of allebei die administraties. Op grond van de inhoud van het dossier is dat niet mogelijk. Hoewel vastgesteld kan worden dat de overeenkomst in beslag is genomen op het kantoor van [verdachte rechtspersoon 31] is (daarmee) niet gebleken dat de overeenkomst is opgenomen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 10] Niet te herleiden is of en zo ja, in welke administratie, de overeenkomst is aangetroffen. Dit terwijl het kantoor van [medeverdachte 2] ook de administratie verzorgde van andere vennootschappen. De geantedateerde overeenkomst is overigens ook niet aangetroffen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] , voor zover die administratie zich op het kantoor van [verdachte rechtspersoon 10] aan de [adres bedrijf 1] te Eindhoven bevond. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij daarvan.
Ten aanzien van de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de valse overeenkomst is het hof het navolgende van oordeel.
Door de medeverdachte [medeverdachte 2] is verklaard dat hij de overeenkomst zelfstandig heeft geantedateerd. Uit het dossier komt verder niet naar voren dat de verdachte daartoe opdracht heeft gegeven of dat hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat [medeverdachte 2] de overeenkomst heeft geantedateerd. Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte hiervan wetenschap had. Het hof spreek de verdachte daarom vrij van het aan het primair, en subsidiaire tenlastegelegde.
Hetgeen het Openbaar Ministerie daartoe in hoger beroep nog heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
Vrijspraak feit 10 (valsheid in geschrift brochure [verdachte rechtspersoon 10]
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan de verdachte onder feit 10 is tenlastegelegd. Zowel de advocaten-generaal als de verdediging hebben ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het hof de verdachte daarvan dient vrij te spreken. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank dan ook hierna over en vult deze waar nodig aan gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep.
Verdachte wordt onder feit 10 tenlastegelegd, dat hij in de periode 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2013 feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [verdachte rechtspersoon 10] valselijk opmaken van een brochure/businessplan en/of het door [verdachte rechtspersoon 10] gebruik maken van dat document. De valsheid bestaat erin dat in de brochure in strijd met de waarheid is vermeld dat [verdachte rechtspersoon 10] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Het gebruik maken van dit document bestaat erin dat [verdachte rechtspersoon 10] dit stuk heeft gepresenteerd aan ING-bank of andere kredietverleners/banken ter verkrijging van kredietfinanciering.
Tijdens een doorzoeking op [adres bedrijf 1] in Eindhoven is een brochure/businessplan van [verdachte rechtspersoon 10] in beslaggenomen, waarin is vermeld dat [verdachte rechtspersoon 10] zich bezighoudt met het faciliteren van betaalsystemen op internet. Uit het onderzoek naar het document is gebleken dat er meerdere (digitale) versies van het stuk zijn, maar niet is vastgesteld wanneer en door wie het oorspronkelijke stuk is opgesteld. Niet op voorhand kan worden aangenomen dat het opmaken van het document een gedraging is die moet worden toegerekend aan [verdachte rechtspersoon 10] De omstandigheid dat [verdachte] aan het document heeft gewerkt impliceert nog niet dat dit heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon 10] , dan wel dat het de rechtspersoon dienstig is geweest. Niet kan worden uitgesloten dat het document is opgemaakt door [verdachte] en/of zijn medeverdachte(n) voor andere doeleinden, waarmee eigen belangen konden worden gediend, en niet die van [verdachte rechtspersoon 10]
Evenmin is op grond van het dossier vast te stellen of het document door [verdachte rechtspersoon 10] is gebruikt richting ING bank of een andere kredietverlenende instelling. Hoewel in de administratie bij ING een document is aangetroffen dat gelet op de inhoud terug te voeren kan zijn op de brochure/businessplan, is het document zelf niet bij ING-bank aangetroffen.
Het document is wel aangetroffen in de administratie van ABN Amro-bank, maar niet duidelijk is door wie en met welk doel dat document aan ABN Amro-bank is verstrekt. De enkele aanname dat dit is verstrekt met als doel kredietfinanciering van deze bankinstelling te verkrijgen is zonder nadere onderbouwing onvoldoende.
Met de rechtbank, acht het hof, gelet op het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte rechtspersoon 10] een brochure/businessplan valselijk heeft opgemaakt en daarvan gebruik gemaakt, en derhalve ook niet dat de verdachte aan dergelijke gedraging feitelijke leiding zou hebben gegeven. Met de rechtbank spreekt het hof de verdachte van dit feit vrij.
Overige vrijspraken
Het hof zal ten aanzien van de overige feiten bij het betreffende feit zelf bespreken hoe hij hiertoe is gekomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 7, 8 primair, 9, 11 primair en 13 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 10 november 2013,in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Cyprus en/of in Costa Rica,
leiding heeft gegeven aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast de verdachte uit
- [medeverdachte 6] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [verdachte rechtspersoon 3] en [verdachte rechtspersoon 5] en [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 21] en [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 24] ;
2. subsidiair
[verdachte rechtspersoon 21] en [verdachte rechtspersoon 10] in de periode van 1 januari 2004 tot en met mei 2013, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt, immers hebben die vennootschappen en/of hun mededaders krachtens die gewoonte
- in totaal € 104.410.663,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s ontvangen en
- geldbedragen van [verdachte rechtspersoon 25] ontvangen en aan de aan [medeverdachte 6] en [verdachte] gerelateerde vennootschappen en aan familieleden overgedragen en
- in totaal € 44.589.961,- betreffende inkomsten uit meerdere illegale online casino’s via [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen en
- in totaal € 29.900.000,- via [verdachte rechtspersoon 10] aan [medeverdachte 6] en [verdachte] en aan hen gerelateerde vennootschappen en aan familieleden en aanverwanten overgedragen,
hebben voornoemde vennootschappen en/of hun mededaders, die geldbedragen overgedragen en omgezet en van die geldbedragen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschappen en haar mededaders ten aanzien van die grote geldbedragen wisten, dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
3. primairhij in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013 in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, de verdachte, toen en daar krachtens die gewoonte- in totaal EUR 95.772,-, via [payment provider]overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik gemaakt,
terwijl hij, de verdachte, ten aanzien van dat geldbedrag wist dat die onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf
en
[verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 28]in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013, in Nederlandtezamen en in vereniging met (een) ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte- in totaal EUR 11.841.613,- via [verdachte rechtspersoon 3] en/of [verdachte rechtspersoon 28] en- bezittingen met een waarde van in totaal EUR 5.698.687,-,
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen en/of die bezittingen gebruik gemaakt,
terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die geldbedrag(en) en/of die bezittingen wist(en), dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
4. subsidiair[verdachte rechtspersoon 22] en/of [verdachte rechtspersoon 24] en/of [verdachte rechtspersoon 10] en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 16] .
in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013,
in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Costa Rica,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt,immers heeft/hebben die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) toen en daar krachtens die gewoonte meermalen- (in totaal) EUR 536.876,-van [verdachte rechtspersoon 22] via [verdachte rechtspersoon 33] en/of [verdachte] (in privé) en/of- (in totaal) EUR 4.147.581,- van [verdachte rechtspersoon 10] via [verdachte rechtspersoon 24] en/of- (in totaal) EUR 2.200.000,- ontvangen via ( [stichting 1] ) [verdachte rechtspersoon 25] en/of [verdachte rechtspersoon 26]
overgedragen en/of omgezet en/of van die geldbedragen gebruik gemaakt,terwijl die vennootschap(pen) en/of haar mededader(s) ten aanzien van die geldbedragen wist(en), dat die onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
5. primairhij
in de periode van 01 januari 2012 tot en met november 2013
in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
meermalen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
een vals geschrift, te weten
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23]
gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat [verdachte rechtspersoon 14] het beheer en onderhoud van websites gericht op de Europese Unie met ingang van 1 januari 2012 voor [verdachte rechtspersoon 23] op zich zal nemen en
- een contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10] gedateerd 21 februari 2012 inhoudende dat diensten met betrekking tot internetbetalingstransacties en de marketing van internetsites, welke door [verdachte rechtspersoon 23] aan het publiek worden aangeboden, worden uitbesteed aan [verdachte rechtspersoon 10] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dit/deze geschrift(en) echt en onvervalst en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid wordt voorgedaan alsof [verdachte rechtspersoon 23] werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 14] en/of [verdachte rechtspersoon 14]
werkzaamheden uitbesteedt aan [verdachte rechtspersoon 10]
7.
[verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 24]
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot en met mei 2013
in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
meermalen geschriften, te weten
A
- vierenvijftig (54), althans één of meerdere facturen (met een totale waarde
van EUR 1.552.000,-) met de vermelding ‘Description: bought IVR and SMS
premium data’ van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] en
- facturen over het jaar 2007 (met een totale waarde van EUR
1.977.947,79) met de vermelding ‘Services as per contract: [verdachte rechtspersoon 24] _0207 for the
month 2007 23% of EUR (bedrag)’ van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24]
en
- facturen over het jaar 2008 (met een totale waarde van EUR 1.726.668,58) met de vermelding ‘Services as per contract: [verdachte rechtspersoon 24] _0207 for the month 2008 20% of EUR (bedrag)’ van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk hebben opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat:
A
in strijd met de werkelijkheid in voornoemde facturen is opgenomen dat
- door [verdachte rechtspersoon 10] IVR en SMS premium data zijn aangeschaft en/of door [verdachte rechtspersoon 24]zijn geleverd en
- door [verdachte rechtspersoon 10] diensten aan [verdachte rechtspersoon 24] zijn
verleend
en
opzettelijk gebruik hebben gemaakt van [de laatst genoemde] valse facturen,
bestaande het gebruik uit het opnemen van die facturen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10]
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
8. subsidiair[verdachte rechtspersoon 16] en/of [verdachte rechtspersoon 17]
in de periode van 06 januari 2011 tot en met mei 2013
in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk voorhanden heeft gehad, valse geschriften, te weten
8 facturen in het jaar 2011 en/ of 31 facturen in het jaar 2012 en/of 11 facturen in het jaar 2013, in totaal tot een bedrag van EUR 2.200.000,
zijnde elk van die geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
terwijl de verdachte(n) en/of zijn/hun mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst en bestaande die valsheid uit het in strijd met de werkelijkheid doen voorkomen dat goederen en/of diensten aan [verdachte rechtspersoon 26] werden geleverd en waarbij in strijd met de ·werkelijkheid als omschrijving op voornoemde facturen was opgenomen ‘revenueshare’.
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
9.[verdachte rechtspersoon 16] .in de periode van 1 mei 2011 tot en met 1 mei 2013in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander,meermalen, telkens een geschrift, te weten-een aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [verdachte] en-een aanvraag voor een ‘foreign gambling associate certificate’,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,valselijk heeft opgemaakt, zulks telkens met het oogmerkom die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderente doen gebruiken,
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de werkelijkheid,- in de aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [verdachte]* is aangegeven dat voornoemde [verdachte] niet betrokken is bij de exploitatievan internet kansspelen en/of
en
- in de aanvraag voor een ‘foreign gambling associate certificate’* is opgenomen dat de funding van [verdachte rechtspersoon 16] . afkomstig is uit eenlening van [verdachte rechtspersoon 3] en/of* is aangegeven dat de site [website 1] een gelicenceerd Costa Ricaanscasino is en deze een klant van [verdachte rechtspersoon 16] . is
en
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van voornoemde valse aanvragen,bestaande dat gebruik hierin dat [verdachte rechtspersoon 16] . telkens voornoemdeaanvragen met alle verstrekte gegevens erin als echt en onvervalst heeftgepresenteerd aan [toezichthouder 1] , teneinde voorverstrekking van voornoemde ‘certificate(s)’ in aanmerking te komen,
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedragingen;
11. primair[verdachte rechtspersoon 16] .als rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Oost Brabant op 25 februari2014 in staat van faillissement verklaard,
in Nederland,tezamen en in vereniging met anderen
in de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die [verdachte rechtspersoon 16],a. eniggoed aan de boedel onttrokken, enb. op een tijdstip waarop [verdachte rechtspersoon 16] . en haar mededaders wistendat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haarschuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld,
hebbende [verdachte rechtspersoon 16] . tezamen met haar mededaders,
enig goed, te weten een bedrag (van EUR 14.520) rond 20 februari 2014overgeboekt van de rekening van [verdachte rechtspersoon 16] . op een rekening van [verdachte rechtspersoon 34],
hebbende hij, de verdachte, feitelijke leiding gegeven aan die verboden gedraging;
13. subsidiair[verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) en [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) en [verdachte rechtspersoon 21] en [verdachte rechtspersoon 21] en [verdachte rechtspersoon 10] en andere rechtspersonen, al dan niet als registranten van na te noemen websites
in de periode van 1 juli 2004 tot en met 24 mei 2013,in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk gelegenheid hebben gegeven
om in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meer prijzen of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar(s) geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, zonder dat daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de Kansspelen was verleend,
immers,
hebbende hij, de verdachte en zijn mededaders een of meer virtuele versie(s) van een of meer kansspelen, te weten:
- spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen en/of
- casinospelen in de zin van de Beschikking casinospelen 1996 en derhalve kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen en/of
- instantloterijen in de zin van artikel 14a lid 2 Wet op de Kansspelen aangeboden via internet, te weten:
A.

1.kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en

2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten), Poker (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten)

via de website[website 1]en
B.
1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker(in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Kraskaarten (in een of meer spelvarianten)
via de website[website 2]en/of
C.
1. casinospelen, namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Money Wheel (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en
2. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website[website 3]en
D.
1. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker (in een of meer spelvarianten) en Baccarat (in een of meer spelvarianten) en Videopoker (in een of meer spelvarianten) en Keno (in een of meer spelvarianten) en2. kansspelautomaten(in een of meer spelvarianten) en3. een instantloterij Scratchcards (in een of meer spelvarianten)
via de website[website 4]en
E.
1. kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) en
2. casinospelen namelijk Roulette (in een of meer spelvarianten) en Black Jack (in een of meer spelvarianten) en Poker en Keno (in een of meer spelvarianten)
via de website[website 5]en
F.
kansspelautomaten (in een of meer spelvarianten) via de website[website 6]en
G.
casinospelen namelijk Poker (in een of meer spelvarianten)
via de website[website 7]
zulks terwijl hij, de verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I. Algemeen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II. Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals in strijd met de wet online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn in eerste aanleg 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift. In hoger beroep stonden in deze megazaak – uiteindelijk [30] – 17 verdachten terecht.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. Het hof is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van het hof
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover het hof tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
III. Bewijsoverwegingen
Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 13)
Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [verdachte] en de broers [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan de verdachte onder 13 tenlastegelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. Het hof zal het tenlastegelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
Het hof zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal het hof, met de rechtbank, bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarna zal het hof ingaan op de rol die de verdachte in het bijzonder in het licht van het tenlastegelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:
‘1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)’
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, van de Wok, is, voor zover van belang, bepaald:
‘1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)
3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.’
Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het tenlastegelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. Verbalisant [verbalisant 2] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612).
Met de rechtbank vat het hof de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit arrest opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots).
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens de verdachte niet betwist.
Met de rechtbank concludeert het hof op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst het hof naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
‘(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).’
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door verbalisant [verbalisant 1] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door verbalisant [verbalisant 2] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland.
Het hof acht daarvoor onder meer redengevend:
  • de websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
  • de websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
  • websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
  • de websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
  • op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, ‘Brabantse nachten’;
  • op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
  • op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens de verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt het hof naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht het hof relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
- de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 37] , [verdachte rechtspersoon 22] en op 9 juli 2009 door [verdachte rechtspersoon 23] is geregistreerd;
- de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, en [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] zijn geregistreerd;
- de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] zijn geregistreerd;
- de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [verdachte rechtspersoon 23] .
Alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [verdachte rechtspersoon 22] ., een vennootschap naar het recht van Jersey, en vervolgens op naam van [verdachte rechtspersoon 23] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [verdachte rechtspersoon 23] op de websites als eigenaar is vermeld.
Het hof gaat, met de rechtbank, derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. Het hof merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [verdachte rechtspersoon 23] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
- [verdachte rechtspersoon 21] / [verdachte rechtspersoon 21] is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [medeverdachte 6] is sedert 29 juli 2004 en [verdachte] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [verdachte rechtspersoon 21] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [verdachte] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, ‘stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.’
- [verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokken persoon 12] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokken persoon 12] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [medeverdachte 6] en [verdachte] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokken persoon 12] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [medeverdachte 7] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokken persoon 12] ; sedert 20 juni 2007 was [verdachte rechtspersoon 24] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [verdachte rechtspersoon 23] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [medeverdachte 7] en [betrokken persoon 5] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [medeverdachte 7] . Per 1 december 2010 wordt [verdachte rechtspersoon 23] bestuurder en 100% aandeelhouder van [verdachte rechtspersoon 22] . In zijn zienswijze heeft [verdachte] te kennen gegeven dat [verdachte rechtspersoon 22] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokken persoon 12] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [betrokken persoon 2] , welke voorstelde ‘dat [medeverdachte 6] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).’
- [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [betrokken rechtspersoon 7] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [verdachte rechtspersoon 23] . [betrokken persoon 12] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met mw. [betrokken persoon 3] , notaris te Costa Rica, alsmede met mw. [betrokken persoon 13] , werkzaam bij [verdachte rechtspersoon 10] en personal assistant van [verdachte] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [verdachte] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokken persoon 12] , [medeverdachte 7] , [betrokken persoon 4] , [betrokken persoon 5] , [betrokken persoon 6] . Aandelen werden gehouden door [verdachte rechtspersoon 22] en vervolgens door [verdachte rechtspersoon 26] , een vennootschap in Panama. [verdachte] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [verdachte rechtspersoon 23] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst het hof ter zake [verdachte rechtspersoon 23] naar hetgeen hiervoor onder ‘Aanbieder(s)’ is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van het hof genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [verdachte rechtspersoon 21] en eindigend met [verdachte rechtspersoon 23] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [verdachte] blijkt dat de vennootschappen [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen het hof heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
Het hof overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Sr kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. Het hof overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 Sr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij als medepleger met [verdachte rechtspersoon 22] , [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 21] / [verdachte rechtspersoon 21] kansspelen via internet heeft aangeboden in Nederland zonder vergunning.
Zoals voortvloeit uit voorgaande overwegingen is naar het oordeel van het hof, met de rechtbank, sprake van een organisatiestructuur met vennootschappen die als eigenaar van de websites online kansspelen hebben aangeboden. Deze structuur en de daarin functionerende vennootschappen is opgezet door, dan wel op initiatief van onder meer de verdachte. De verdachte heeft het aanbieden van kansspelen door die vennootschappen in al zijn onderdelen aangestuurd, zonder dat die vennootschappen of bestuurders van die vennootschappen daarin feitelijk zeggenschap hadden, laat staan uitoefenden. Naar het oordeel van het hof is daarmee niet zozeer sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met die vennootschappen, maar een functioneren onder leiding van onder meer de verdachte. Het hof acht daarom het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij aan de verboden gedraging, het aanbieden van online kansspelen in Nederland zonder vergunning, door genoemde vennootschappen feitelijke leiding heeft gegeven.
Artikel 51, tweede lid, Sr luidt:
1. (…)
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
(…)
2° tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, (…)
Aan de jurisprudentie van de Hoge Raad ontleent het hof een aantal uitgangspunten voor de beoordeling van de vraag of een persoon feitelijke leiding heeft gegeven aan een verboden gedraging door een rechtspersoon. Van zodanig feitelijke leiding geven is sprake indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is. De bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht. Een formele relatie met de rechtspersoon, bijvoorbeeld bestuurder, is enerzijds geen vereiste, anderzijds op zichzelf niet voldoende om als feitelijke leidinggever te kunnen worden aangemerkt. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijke leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen - al dan niet gezamenlijk - feitelijke leiding worden gegeven. Het zal in het algemeen moeten gaan om actief en effectief gedrag. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Daarnaast geldt dat het opzet van de verdachte gericht moet zijn geweest op de verboden gedraging. Als ondergrens voor dit opzetvereiste geldt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van (het bewijs van) dergelijke aanvaarding kan - in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten - ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging.
Deze uitgangspunten hanterend concludeert het hof dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan het aanbieden van online kansspelen door [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] . [verdachte] is vanaf de start in 2004 met de website [website 5] tot en met mei 2013 de drijvende kracht geweest achter alle activiteiten binnen de totale organisatiestructuur, die gericht was op het maken en aanbieden van gokspellen, de financiële verwerking van ontvangen inleggelden en uitbetaling van prijzen aan spelers. Naar het oordeel van het hof is geen aspect te benoemen waar [verdachte] zich niet mee bezighield of bemoeide. [verdachte] zag toe op het ontwikkelen en programmeren van spellen door programmeurs, het online zetten en laten functioneren van die gokspellen, de verwerking van de in- en uitgaande geldstromen en het aangaan van overeenkomsten met zogenaamde payment service providers als [verdachte rechtspersoon 25] . [verdachte] initieerde, al dan niet daartoe geadviseerd, de oprichting van vennootschappen in het Verenigd Koninkrijk of Costa Rica teneinde gokspellen vanuit het buitenland in Nederland te kunnen aanbieden en het plaatsen van computerservers in Zweden. [verdachte] voerde doorlopend overleg met zijn adviseurs om het gokgebeuren in goede banen te leiden. Alle relevante beslissingen in de bedrijfsvoering rondom het aanbieden van online kansspelen werden door hem, in overleg met zijn compagnon [medeverdachte 6] , genomen.
Formeel was met betrekking tot [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] sprake van het aanbieden van de online kansspelen door buitenlandse vennootschappen, wier aandelen gehouden werden door derden en waarvan derden als bestuurder te boek stonden. Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat door formele bestuurders van genoemde vennootschappen daadwerkelijk zeggenschap werd uitgeoefend, waarbij beslissingen werden genomen die invloed hadden op het aanbieden van online kansspelen door de rechtspersoon. Illustratief acht het hof in dat verband de gang van zaken rond het opstellen van contracten in 2011 en 2012, waarbij een van de contracten zag op het uitbesteden van werkzaamheden door [verdachte rechtspersoon 23] aan de Cypriotische vennootschap [verdachte rechtspersoon 14] (hierna: [verdachte rechtspersoon 14] ). Onderdeel van het contract was een afspraak over de vergoeding door [verdachte rechtspersoon 23] te betalen aan [verdachte rechtspersoon 14] . Aan het opstellen van het contract gingen twee bijeenkomsten vooraf, die op initiatief van [verdachte] zijn belegd in oktober en november 2011, en waar vele verschillende personen, aanwezig waren, onder wie vele adviseurs van [verdachte] . Het hof stelt vast dat voor die bijeenkomsten geen (formele) bestuurder van [verdachte rechtspersoon 23] was uitgenodigd of ook nadien zelfs maar geraadpleegd over de inhoud van het contract. Naar het oordeel van het hof onderstreept dit dat de feitelijke leiding over het aanbieden van de online kansspelen niet werd uitgeoefend door de formele bestuurder(s), maar door - in hoofdzaak - [verdachte]
.
Met de rechtbank acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de vennootschappen [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] middels 7 websites online kansspelen hebben aangeboden in Nederland zonder vergunning, aan welke gedraging [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven.
Ook acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen in vereniging met anderen online kansspelen heeft aangeboden.
Het hof zal, anders dan de rechtbank, de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de dader pas na de feiten bespreken, voor zover dat oordeel relevant is voor de beoordeling van andere tenlastegelegde feiten zal het hof daarnaar verwijzen.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K, feiten 2 en 3)
Uit misdrijf afkomstig
Het hof heeft in navolging van de rechtbank vastgesteld dat in de tenlastegelegde periode op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] , kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de WED. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus van misdrijf afkomstig.
Op grond van wat het hof bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit vonnis gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossiers 02A-B-C-D-F-K – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt het hof het navolgende vast.
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde websites legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld werd – meestal door tussenkomst van [verdachte rechtspersoon 25] of (andere) payment service providers – overgeboekt naar rekeningen die ter beschikking stonden van [verdachte rechtspersoon 21] en [verdachte rechtspersoon 10] . Van 2004 tot en met 2006 was [verdachte rechtspersoon 21] het centrale punt voor inkomsten uit online kansspelen (bankrekening bij ABN AMRO). Vanaf 2006 werd die positie ingenomen door [verdachte rechtspersoon 10] (bankrekeningen bij Rabobank en ING Bank en accounts van [verdachte rechtspersoon 10] bij [verdachte rechtspersoon 25] ).
De inkomsten uit online kansspelen in de zaak Rykiel werden onder meer gebruikt om spelers uit te betalen en de bedrijfsvoering te bekostigen. Daarnaast werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 3] en [verdachte rechtspersoon 5] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht, doorverkocht, beheerd en verhuurd – te financieren. Tot slot vond een groot deel van de inkomsten zijn weg naar de verdachten uit het onderzoek Rykiel, aan hen gelieerde rechtspersonen en familieleden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte volgens vaste jurisprudentie niet kan worden veroordeeld voor het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig zijn uit (opzettelijke) overtredingen van de Wok die hij zelf heeft begaan. Er is immers geen sprake van verbergen of verhullen van de herkomst van die geldbedragen. Dit verweer gaat echter voorbij aan het feit dat de geldbedragen ook zijn overgedragen, omgezet en gebruikt. Dat is evenzeer een vorm van witwassen en daarvoor kan de verdachte wel strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
De geldbedragen ZD02A –B -C en -F
De volgende bedragen zijn uit online kansspelen gegenereerd en bij [verdachte rechtspersoon 21] . en [verdachte rechtspersoon 10] binnengekomen.
1. Er is € 1.014.963,- via [betrokken rechtspersoon 1] , [betrokken rechtspersoon 2] en overmakingen (‘Inleg’) binnengekomen op ABN AMRO bankrekening [bankrekeningnummer 1] van [verdachte rechtspersoon 21] . Dit vond plaats in de periode van 3 november 2004 tot en met 22 augustus 2006.
2. Er is € 12.107.534,- via [betrokken rechtspersoon 3] , [betrokken rechtspersoon 4] , [betrokken rechtspersoon 5] . en [betrokken rechtspersoon 2] binnengekomen op bankrekeningen (Rabobank en ING Bank) van [verdachte rechtspersoon 10] Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
3. Er is € 91.288.166,- binnengekomen op de accounts die [verdachte rechtspersoon 10] aanhoudt bij [verdachte rechtspersoon 25] . Dit vond plaats in de periode van 1 januari 2006 tot en met mei 2013.
Deze uit misdrijf verkregen inkomsten belopen in totaal
€ 104.410.663,-.
Vanaf de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] (onder punt 3 hiervoor) is in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013 in delen € 32.482.427,- overgemaakt naar de bankrekeningen van [verdachte rechtspersoon 10] , zodat op de bankrekeningen van [verdachte rechtspersoon 10] in elk geval
€ 44.589.961,-(€ 12.107.534 + € 32.482.427), afkomstig uit misdrijf is binnengekomen.
De politie heeft vervolgens inzichtelijk gemaakt welke bedragen vanaf de bankrekeningen van [verdachte rechtspersoon 10] zijn overgemaakt naar de verdachte, medeverdachten, familieleden en gelieerde rechtspersonen. Het gaat om een totaalbedrag van
€ 29.981.146,-in de periode van januari 2006 tot en met mei 2013.
Vanaf de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] zijn niet alleen bedragen overgemaakt naar bankrekeningen van [verdachte rechtspersoon 10] (ruim 32 miljoen euro), maar ook naar andere rechtspersonen en familieleden.
Het geldbedrag ZD02K
Verdachte [verdachte] heeft persoonlijk ook nog
€ 95.772,-ontvangen van [verdachte rechtspersoon 23] , de registrant van de websites waarop online kansspelen in strijd met de Wok werden aangeboden. Dat geld, rechtstreeks afkomstig van die online kansspelen, is via [payment provider] aan [verdachte] overgedragen door de gebruikers van de e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] .
De geldbedragen ZD02D
Van voornoemde inkomsten van [verdachte rechtspersoon 10] werd in totaal
€ 11.841.613,-overgemaakt naar bestuurder [verdachte rechtspersoon 3] en later [verdachte rechtspersoon 28] , de persoonlijke holdings van [verdachte] .
[verdachte] eigen inkomen was afkomstig van en uit zijn persoonlijke holdings. Daarnaast bouwde [verdachte] vermogen op met de handel in vastgoed. Die handel werd (indirect) gefinancierd door [verdachte rechtspersoon 3] en dus met inkomsten die afkomstig waren van online kansspelen in strijd met de Wok. Uit de bij de Belastingdienst ingediende aangiften inkomstenbelasting is gebleken dat de waarde van de bezittingen van [verdachte] persoonlijk anno 2011
€ 5.698.687,-bedroeg.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 19 september 2018 heeft de verdachte [verdachte] verklaard dat de becijferde bedragen wel zullen kloppen. De verdediging heeft geen verweren gevoerd ter bestrijding van de bron, de omvang en de bestemming van die inkomsten.
Feitelijk leidinggeven
Met de rechtbank merkt het hof [verdachte] ten aanzien van het overdragen, omzetten en gebruiken van de geldbedragen via de rechtspersonenstructuur aan als feitelijke leidinggever. [verdachte] had samen met [medeverdachte 6] de leiding binnen het concern dat zich bezighield met online kansspelen. Zij waren bovendien (indirect) bestuurders van de rechtspersonen waar de inkomsten uit online kansspelen binnenkwamen. Werknemers van het bedrijf van [verdachte] deden de betalingen en de financiële administratie en [verdachte] stuurde die werknemers aan. [verdachte] had zeggenschap over de route van de uit misdrijf afkomstige geldbedragen en oefende die ook uit.
Gewoonte
Met de rechtbank overweegt het hof tot slot dat de totale geldsommen zijn opgebouwd uit vele bedragen, die uitsluitend verband houden met de verdiensten uit illegaal aangeboden online kansspelen. Deze bedragen zijn in de loop van vele jaren overdragen, omgezet en gebruikt. Het gaat om witwashandelingen met een structureel karakter, die in onderling verband staan en die passen in de gebruikelijke bedrijfsvoering van [verdachte rechtspersoon 21] . en [verdachte rechtspersoon 10] , waaraan [verdachte] leiding heeft gegeven. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen (zaaksdossiers 02G-I-L-M, feit 4)
ZD02G, -1, -L en -M· witwassen rechtspersonen
Aan [verdachte] is bij feit 4 primair het witwassen van de rechtspersonen [verdachte rechtspersoon 22] , [verdachte rechtspersoon 23]
, [verdachte rechtspersoon 14] , [verdachte rechtspersoon 24] en [verdachte rechtspersoon 26] tenlastegelegd. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is het hof van oordeel dat [verdachte] hiervan dient te worden vrijgesproken.
Witwassen € 536.876,- van [verdachte rechtspersoon 22] via [verdachte rechtspersoon 35] en/of [medeverdachte 6] (in privé) en/of [verdachte] in privé (zaaksdossier 02-G)
Het hof gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 536.876,- is witgewassen van [verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) via [verdachte rechtspersoon 35] en/of [medeverdachte 6] (in privé) en/of [verdachte] (in privé).
Op grond van wat het hof bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit arrest gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02G – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt het hof het navolgende vast.
Het geldbedragIn de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 is in totaal een bedrag van
€ 536.876,- overgemaakt van de Euro rekening van [verdachte rechtspersoon 22] bij de HSBC bank in Engeland naar de Belgische bankrekening op naam van [verdachte] / [verdachte rechtspersoon 35] (nummer [bankrekeningnummer 2] ), van welke bankrekening [verdachte] de titularis is. [verdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 erkend dat deze Belgische bankrekening van hem is en dat er in de periode van juni 2007 tot en met juni 2013 overboekingen zijn gedaan van de rekening van [verdachte rechtspersoon 22] bij de HSBC bank naar deze rekening.
Verder is gebleken dat van het bedrag van € 536.876,- een bedrag van € 314.709,- terecht is gekomen in het privévermogen van [verdachte] door contante opnames en overboekingen naar andere privérekeningen en de Belgische vennootschap [verdachte rechtspersoon 36] van [verdachte] . [verdachte] heeft ook dit erkend ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018. Verder is de Belgische spaarrekening van [medeverdachte 6] bij de KBC bank in de periode van 23 januari 2008 tot en met 23 december 2009 gecrediteerd door overschrijvingen van de Belgische bankrekening van [verdachte] / [verdachte rechtspersoon 35] , in totaal tot een bedrag van
€ 282.188,55.
Uit misdrijf afkomstigDe vraag is waar het geldbedrag van € 536.876,- vandaan komt. Uit de bewijsmiddelen – in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen HSBC bank [verdachte rechtspersoon 22] d.d. 7 november 2013 (ZD02-G 43 en 44) – volgt dat in september 2006 er twee bankrekeningen bij HSBC bank zijn geopend op naam van [verdachte rechtspersoon 22] , een Britse pondenrekening en een Euro rekening. Waar op de Britse pondenrekening zeer beperkt betalingsverkeer heeft plaatsgevonden, werd de Euro rekening in de periode van 1 juli 2007 tot en met juni 2013 uitsluitend gevoed door overboekingen afkomstig van [betrokken rechtspersoon 6] , in totaal een bedrag van € 653.594,-. [verdachte] heeft dit ook erkend ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018. Van dit bedrag is een bedrag van € 536.876,- overgemaakt naar de bankrekening van [verdachte] / [verdachte rechtspersoon 35] , zoals hiervoor overwogen.
In augustus 2007 is een contract tot stand gekomen tussen [verdachte rechtspersoon 22] en [betrokken rechtspersoon 6] , inhoudende dat [betrokken rechtspersoon 6] creditcardbetalingen gaat afhandelen voor online kansspelen. Het ging daarbij om creditcardbetalingen op de websites [website 5] , [website 9] , [website 3] , [website 10] , [website 6] , [website 1] , [website 11] en [website 12] . Nadat het contract was afgesloten, is er vervolgens in de periode van november 2007 tot en met 30 december 2009 geld van [betrokken rechtspersoon 6] binnengekomen op de rekening van [verdachte rechtspersoon 22] , zoals hiervoor vastgesteld.
Gelet op het voorgaande stelt het hof, met de rechtbank, vast dat het geldbedrag van € 536.876,- afkomstig is van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van de aangeboden online kansspelen in Nederland en dus dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig was. Gelet op de rol en positie van [verdachte rechtspersoon 22] binnen de organisatie van [verdachte] – zoals vastgesteld bij bespreking van zaaksdossier 1 – en gelet op het contract dat was afgesloten tussen [betrokken rechtspersoon 6] en [verdachte rechtspersoon 22] , stelt het hof vast dat [verdachte rechtspersoon 22] wist dat het geld dat werd ontvangen van [betrokken rechtspersoon 6] afkomstig was van de genoemde creditcardbetalingen. [verdachte rechtspersoon 22] heeft vervolgens het bedrag van € 536.876,- in de genoemde periode overgemaakt en daarmee omgezet naar de bankrekening van [verdachte] / [verdachte rechtspersoon 35] waarna het is overgemaakt naar [verdachte] en [medeverdachte 6] in privé en door hen in privé ook is gebruikt. Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte rechtspersoon 22] zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen.
Medeplegen of feitelijke leiding gevenAan [verdachte] is medeplegen (primair) dan wel feitelijke leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 536.876,- tenlastegelegd. Het hof stelt ten aanzien van het bewezen verklaren van de deelnemingsvorm het volgende vast.
Uit de verklaring van [betrokken persoon 12] volgt dat hij eind 2005 / begin 2006 door [verdachte] en [medeverdachte 6] is benaderd om een vennootschap op te zetten die zich bezig zou houden met het verrichten van internationale betalingen voor internetaangelegenheden. Dit betreft de vennootschap [verdachte rechtspersoon 24] ( [verdachte rechtspersoon 24] ). [betrokken persoon 12] heeft vervolgens op 9 juni 2006 [verdachte rechtspersoon 22] opgericht en deze vennootschap ook verkocht aan [verdachte] en [medeverdachte 6] . Volgens [betrokken persoon 12] waren de feitelijke Ultimate Beneficial Owners (UBO’s) van [verdachte rechtspersoon 22] [verdachte] en [medeverdachte 6] . Wat volgt is een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders van [verdachte rechtspersoon 22] . Zo is op 20 juni 2007 [betrokken persoon 12] bestuurder en houdt hij 100% van de aandelen in [verdachte rechtspersoon 22] waarna op 20 juni 2008 [betrokken persoon 12] de bestuurder is en [verdachte rechtspersoon 24] 100% van de aandelen houdt. Vanaf 12 november 2007 is [medeverdachte 7] bestuurder en op 20 juni 2008 heeft [verdachte rechtspersoon 23] 100% van de aandelen in [verdachte rechtspersoon 22] . Dit gaat door tot in 2012 met onder meer [betrokken persoon 5] en [betrokken persoon 6] als bestuurders van [verdachte rechtspersoon 22] . Uit de verklaringen van [betrokken persoon 12] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [betrokken persoon 5] volgt dat zij geen feitelijke zeggenschap hadden in [verdachte rechtspersoon 22] (of andere vennootschappen). Zij kregen enkel betaald om formeel bestuurder te zijn van de vennootschap, maar hebben geen werkzaamheden uitgevoerd en/of beleidsbeslissingen genomen. Tekenend in dit verband is de verklaring van [betrokken persoon 5] (d.d. 30 januari 2014, ZD02-G 75 e.v.) waarin hij verklaart dat hij de onderneming [verdachte rechtspersoon 22] niet kent, terwijl hij bestuurder zou zijn geweest van november 2010 tot en met juli 2012.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 heeft [verdachte] ontkend dat hij de UBO en/of feitelijke leidinggever is geweest van [verdachte rechtspersoon 22] . Het hof heeft echter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokken persoon 12] en/of [medeverdachte 7] , zeker niet in het licht van de andere veronderstelde bestuurders van de onderneming zoals [betrokken persoon 5] en [betrokken persoon 6] . Daarbij betrekt het hof ook dat gebleken is dat het vestigingsadres van [verdachte rechtspersoon 22] in Engeland hetzelfde is als dat van [verdachte rechtspersoon 21] (één van de andere vennootschappen van [verdachte] ), dat het e-mailadres van [verdachte rechtspersoon 22] een e-mailadres van [verdachte rechtspersoon 10] is ( [e-mailadres 4] ) en dat het telefoonnummer van [verdachte rechtspersoon 22] een Nederlands mobiel telefoonnummer is, dat geregistreerd staat op naam van [verdachte rechtspersoon 10]
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het derhalve [verdachte] is geweest die alle beslissingen nam op leidinggevend niveau en dus feitelijke leiding gaf aan wat er binnen [verdachte rechtspersoon 22] gebeurde. Dit oordeel wordt ook nog eens onderbouwd door de gang van zaken rondom het afsluiten van het contract tussen [betrokken rechtspersoon 6] en [verdachte rechtspersoon 22] , als hierboven beschreven.
Uit de verklaring van [betrokken persoon 2] (neergelegd in proces-verbaal van bevindingen, ZD02-G 36 e.v.) blijkt dat hij is benaderd door [verdachte rechtspersoon 10] of [verdachte] . Volgens [betrokken persoon 2] wilde [verdachte] voor de creditcardbetalers een payment service provider hebben. [betrokken persoon 2] vertelde dat dit contract op naam moest komen van [verdachte rechtspersoon 22] en later bleek dat daar ook een bedrijf uit Costa Rica bij hoorde. Het contract tussen [betrokken rechtspersoon 6] (als payment service provider) en [verdachte rechtspersoon 22] was dan wel getekend door [betrokken persoon 12] , maar [betrokken persoon 12] had niet de onderhandelingen gevoerd, aldus [betrokken persoon 2] . [betrokken persoon 12] zou alleen maar hebben getekend.
Ook de e-mail van 20 juni 2007 van [betrokken persoon 2] aan het adres info@ [website 5] , met de aanhef ‘Hoi [verdachte] ’ is kenmerkend in dit opzicht. In deze e-mail deelt [betrokken persoon 2] aan [verdachte] mee welke informatie nodig is om de creditcardverwerking bij [betrokken rechtspersoon 6] rond te krijgen. Zaken die genoemd worden, betreffen onder meer dat [verdachte rechtspersoon 22] 100% eigenaar moet zijn van [verdachte rechtspersoon 23] , dat er een ‘gambling license’ moet worden overgelegd en dat op alle websites duidelijk vermeld moet worden dat ze eigendom zijn van en beheerd worden door [verdachte rechtspersoon 22] .
Het hof verwijst in dit verband ook nog naar de op de computer van [betrokken persoon 12] aangetroffen ‘Merchant Application Form’. In dit document worden de gegevens weergegeven van [verdachte rechtspersoon 22] in het kader van een aanvraag bij Safecharge. Bij de vraag wie de eigenaar is van [verdachte rechtspersoon 22] worden de gegevens van [verdachte] ingevuld. Bij de vraag naar de ‘Merchant Contact Details’ wordt er bij ‘general position’ de naam en gegevens van [verdachte] ingevuld en bij ‘finance position’ de naam en gegevens van [medeverdachte 6] . [verdachte] heeft ter zitting verklaard dat deze gegevens niet representatief zijn voor [verdachte rechtspersoon 22] , maar zien op de concernverhouding. Gelet op de opmaak van het formulier twijfelt het hof er echter niet aan dat de vraag naar ‘Merchant Contact Details’ direct betrekking heeft op [verdachte rechtspersoon 22] zelf.
Tot slot verwijst het hof nog naar de faxbrief van 12 december 2007. Deze brief – op briefpapier van [verdachte rechtspersoon 22] – is opgesteld door [verdachte] en gericht aan de HSBC bank waar [verdachte rechtspersoon 22] haar bankrekening heeft. In deze brief geeft [verdachte] direct opdracht tot het overmaken van een bedrag van € 81.451,- van de bankrekening van [verdachte rechtspersoon 22] naar de Belgische bankrekening van hem en [verdachte rechtspersoon 33] .
Gelet op al het voorgaande concludeert het hof, met de rechtbank, dat [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan [verdachte rechtspersoon 22] met betrekking tot het overdragen en omzetten en gebruik maken van het geldbedrag van € 536.876,-. Gelet op het feit dat [verdachte] wist dat het geld dat naar [verdachte rechtspersoon 22] stroomde – via [betrokken rechtspersoon 6] – afkomstig was van creditcardbetalingen door spelers die gebruik maakten van het aanbod van online kansspelen in Nederland door de organisatie van [verdachte] , wist [verdachte] dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Het hof is dus van oordeel dat [verdachte] zich als feitelijke leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 536.876,- (subsidiair tenlastegelegd), en spreekt hem vrij van de primair tenlastegelegde deelnemingsvorm medeplegen.
GewoonteMet de rechtbank overweegt het hof verder dat – gelet op het vorengaande – [verdachte] meermalen feitelijke leiding heeft gegeven aan het witwassen van geldbedragen (gelet op de overboekingen in de periode van november 2007 tot en met december 2009). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. Het hof is dan ook van oordeel dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen € 4.1 miljoen van [verdachte rechtspersoon 10] via [verdachte rechtspersoon 24] ( [verdachte rechtspersoon 24] ) (zaaksdossier 02-L)
De route van het geldHet hof gaat in op de vraag of een geldbedrag van € 4.147.581,- is witgewassen van [verdachte rechtspersoon 10] via [verdachte rechtspersoon 24] . Op grond van wat het hof hiervoor bij de bespreking van zaaksdossier 1, inzake overtreding van de Wok, heeft vastgesteld en op grond van de aan dit arrest gehechte bijlage met de daarin omschreven bewijsmiddelen inzake zaaksdossier 02-L – welke bewijsmiddelen hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd – stelt het hof het volgende vast.
Het geldbedragIn de jaren 2007 en 2008 heeft [verdachte rechtspersoon 24] meerdere geldbedragen van [verdachte rechtspersoon 10] ontvangen, in totaal tot een bedrag van € 4.147.581,-. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september heeft [verdachte] erkend dat [verdachte rechtspersoon 24] een bedrag van ruim 4 miljoen euro van [verdachte rechtspersoon 10] heeft ontvangen. Het bedrag van € 4.147.581,- is een totaal van bedragen variërend van € 5.000,- tot € 50.000,- per keer dat [verdachte rechtspersoon 10] schuldig was aan [verdachte rechtspersoon 24] .
In de computer van [betrokken persoon 12] zijn 54 facturen aangetroffen, die de geldstroom van [verdachte rechtspersoon 10] naar [verdachte rechtspersoon 24] zouden moeten rechtvaardigen. Op de facturen staat vermeld dat [verdachte rechtspersoon 24] diensten aan [verdachte rechtspersoon 10] heeft geleverd, zoals IVR en SMS diensten. Op de bankrekening van [verdachte rechtspersoon 24] staan de overboekingen van [verdachte rechtspersoon 10] vermeld. Bij de omschrijvingen staat ‘ [verdachte rechtspersoon 24] ’ en het factuurnummer vermeld.
Gebleken is verder dat het geld dat bij [verdachte rechtspersoon 24] is binnengekomen (van [verdachte rechtspersoon 10] ) vervolgens door [verdachte rechtspersoon 24] gebruikt is om kosten van het aanbieden van kansspelen te betalen, zoals uitbetaling aan spelers en affiliates. Door [verdachte rechtspersoon 24] zijn ook uitgaven gedaan met het geld voor advertentievergoedingen en overige kosten betaald. [verdachte] heeft in privé geld ook ontvangen van [verdachte rechtspersoon 24] . Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 heeft [verdachte] erkend dat hij gelden ontving afkomstig uit [verdachte rechtspersoon 24] .
Uit misdrijf afkomstigGelet op wat het hof reeds hiervoor in het kader van zaaksdossier 1, overtreding van de Wok heeft vastgesteld, in combinatie met hof reeds heeft vastgesteld in het kader van het witwassen van de zaaksdossier A-B-C-F, stelt het hof, met de rechtbank, vast dat het geldbedrag van € 4.147.581,- dat [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] heeft betaald, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Gelet op de rol en positie van [verdachte rechtspersoon 24] binnen de organisatie, stelt het hof vervolgens vast dat [verdachte rechtspersoon 24] wist dat het geld dat werd ontvangen van [verdachte rechtspersoon 10] afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen binnen Nederland en dus dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dan ook dat er in de jaren 2007 en 2008 sprake was van een geldstroom tussen [verdachte rechtspersoon 10] waarbij [verdachte rechtspersoon 10] in totaal een bedrag van € 4.147.581,- -afkomstig uit een misdrijf- aan [verdachte rechtspersoon 24] heeft overgemaakt. Het hof merkt hier op dat in eerste aanleg in het kader van de tenlasteleggingen en de bespreking daarvan op zitting in eerste aanleg een discussie is geweest over de vraag of [verdachte rechtspersoon 24] daadwerkelijk diensten aan [verdachte rechtspersoon 10] heeft geleverd en de vraag of de facturen die waren opgesteld vals waren. In het kader van de vraag of sprake is geweest van witwassen, is de vraag of de diensten daadwerkelijk zijn geleverd en dus of de facturen vals waren, niet relevant. Voldoende in dit verband is dat er daadwerkelijk een geldbedrag van € 4.147.581,- (afkomstig uit een misdrijf) van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] is overgemaakt en dat [verdachte rechtspersoon 24] dit geld vervolgens heeft gebruikt om spelers, derden en [verdachte] zelf uit te betalen. Hiermee is naar het oordeel van het hof, met de rechtbank, sprake van witwassen.
Medeplegen of feitelijke leiding gevenAan [verdachte] is medeplegen (primair) dan wel feitelijke leiding geven (subsidiair) aan het witwassen van het bedrag van € 4.147.581,- tenlastegelegd, wat [verdachte] heeft ontkend. Ten aanzien van de deelnemingsvorm stelt het hof het navolgende vast.
Het hof stelt allereerst vast dat [verdachte] de feitelijke leiding had binnen [verdachte rechtspersoon 10] en verwijst daarvoor naar wat daarover is overwogen en vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, inzake de overtreding van de Wok.
Met betrekking tot de vraag of [verdachte] feitelijke leiding heeft gegeven aan wat er binnen [verdachte rechtspersoon 24] gebeurde, overweegt het hof als volgt. Uit de verklaring van [betrokken persoon 12] met betrekking tot [verdachte rechtspersoon 24] volgt dat hij [verdachte rechtspersoon 24] op 28 februari 2006 heeft opgericht op verzoek van [verdachte] en van medeverdachte [medeverdachte 6] . Volgens [betrokken persoon 12] was hij – hoewel hij formeel directeur was van [verdachte rechtspersoon 24] – zelf niet betrokken bij de betalingsdiensten en was er – in tegenstelling tot Nederland – geen personeel van [verdachte rechtspersoon 24] te Jersey.
Ook bij [verdachte rechtspersoon 24] is – net als bij andere vennootschappen in de organisatie van [verdachte] – sprake van een aaneenschakeling van elkaar opvolgende bestuurders en aandeelhouders. Bij [verdachte rechtspersoon 24] was dat eerst de [betrokken rechtspersoon 8] (met als bestuurder [betrokken persoon 12] ), vervolgens [medeverdachte 7] en daarna [verdachte rechtspersoon 3] (de persoonlijke holding van [verdachte] ) en [verdachte rechtspersoon 5] (de vennootschap van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] ). Ook hier ziet het hof geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [betrokken persoon 12] en dat niet hij, maar [verdachte] en [medeverdachte 6] de beslissingen namen op beleidsniveau en daarmee feitelijk bepaalden wat wel en niet binnen de onderneming van [verdachte rechtspersoon 24] gebeurde. Zo heeft [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat [betrokken persoon 12] zich niet bezig hield met het afwikkelen van betaaldiensten en dat dit vanuit Nederland gebeurde. Uit het dossier blijkt ook dat [verdachte rechtspersoon 24] een Nederlandse bankrekening had.
Verder blijkt uit de e-mailwisseling in 2007 tussen [betrokken persoon 12] en [medeverdachte 11] – de toenmalige partner van [verdachte] en in dienst bij [verdachte rechtspersoon 10] – dat [medeverdachte 11] telkens eerst gelden van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] overmaakte, waarna zij aan [betrokken persoon 12] opdracht gaf de bijbehorende factuur op te stellen. [verdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 erkend dat dit de feitelijke gang van zaken was met betrekking tot de facturen en de geldstroom.
Voorts blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 2] , afgelegd bij de politie, dat hij op verzoek van [verdachte] de opheffing van [verdachte rechtspersoon 24] is gaan regelen door een mail of brief te sturen aan het trustkantoor te Jersey. In dit kader verwijst het hof tevens naar de mailwisseling tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] van november 2010 (PvB [verdachte rechtspersoon 24] (ZD02L-5) en de e-mails van 24 en 25 november 2010 (ZD02L-50 en 51)). [medeverdachte 7] vraagt daarin aan [medeverdachte 2] wat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) nu wil met [verdachte rechtspersoon 24] . [medeverdachte 7] geeft aan dat hij een oude SA heeft liggen (van 20 februari 2007). Op 25 november 2010 deelt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 7] mee dat hij van [verdachte] heeft begrepen dat die [verdachte rechtspersoon 24] wil handhaven en dat het een goed idee is om de aandelen van [verdachte rechtspersoon 24] per 20 februari 2007 over te dragen aan de door [medeverdachte 7] voorgestelde SA. Ook meldt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 7] dat hij een brief heeft gestuurd naar [betrokken rechtspersoon 9] om te mee te delen dat de aandelen van [verdachte rechtspersoon 24] nooit in handen zijn geweest van [verdachte rechtspersoon 3] en [verdachte rechtspersoon 5]
Ten slotte betrekt het hof in dit kader dat ook gebleken is dat uit het briefpapier van [verdachte rechtspersoon 24] blijkt dat het adres van [verdachte rechtspersoon 10] te Nederland ook het adres is van [verdachte rechtspersoon 24] en dat de correspondentie inzake [verdachte rechtspersoon 24] wordt gestuurd naar het adres van [verdachte rechtspersoon 5] te Eindhoven.
Gelet op het voorgaande is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat het in hoofdzaak [verdachte] is geweest die beslissingen nam op leidinggevend niveau en dus feitelijke leiding gaf aan wat er binnen [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 24] gebeurde en daarmee ook verantwoordelijk is voor de geldstroom van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] van € 4.147.581,-. Hij is daarom verantwoordelijk voor het overdragen, omzetten en gebruik maken van het bedrag van € 4.147.581,-, nu dit bedrag eerst is overgemaakt van [verdachte rechtspersoon 10] naar [verdachte rechtspersoon 24] en vervolgens is gebruikt om spelers, derden en mede zichzelf uit te betalen. Gelet op het feit dat [verdachte] wist dat het geld dat van [verdachte rechtspersoon 10] naar [verdachte rechtspersoon 24] ging, afkomstig was uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee uit misdrijf afkomstig was, heeft hij zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan het (feitelijke leiding geven aan) witwassen van dit bedrag (subsidiair tenlastegelegd). Het hof spreekt daarom [verdachte] vrij van de primair tenlastegelegde deelnemingsvorm medeplegen.
GewoonteHet hof overweegt verder dat – gelet op het voorgaande – [verdachte] meermalen feitelijke leiding heeft gegeven aan het witwassen van geldbedragen (gelet op de overboekingen in de jaren 2007 en 2008). Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Witwassen € 2.2 miljoen ontvangen via ( [stichting 1] ) [verdachte rechtspersoon 25] door [verdachte rechtspersoon 26] (zaaksdossier 02-M)De vraag is of het bedrag van € 2.2 miljoen dat door [verdachte rechtspersoon 26] aan [verdachte rechtspersoon 17] dan wel aan [verdachte rechtspersoon 16] . (op grond van de door [verdachte rechtspersoon 17] gestuurde facturen) is betaald, is witgewassen.
[verdachte rechtspersoon 17] en [verdachte rechtspersoon 26]Met betrekking tot de betrokken entiteiten – [verdachte rechtspersoon 17] en [verdachte rechtspersoon 26] – stelt het hof het volgende vast.
De naam van de holding van [verdachte] , [verdachte rechtspersoon 3] , is op 31 mei 2012 gewijzigd in [verdachte rechtspersoon 27] . [verdachte rechtspersoon 27] is 100% aandeelhoudster van [verdachte rechtspersoon 15] (vanaf 16 maart 2012) en van [verdachte rechtspersoon 16] . (vanaf 6 juni 2011). [verdachte rechtspersoon 15] is op haar beurt 100% aandeelhoudster van onder meer [verdachte rechtspersoon 17] . Vaststaat dat de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen zich bezig houden met online kansspelen. [verdachte rechtspersoon 16] . heeft daartoe een licentie gekregen van [toezichthouder 1] .
[verdachte rechtspersoon 26] is op 6 januari 2011 te Panama opgericht door [medeverdachte 7] en was de aandeelhoudster van [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ). [verdachte rechtspersoon 26] was eerst klant van [verdachte rechtspersoon 16] . en later van [verdachte rechtspersoon 17]
Het geldbedrag
Over de periode van medio 2011 tot en met mei 2013 zijn er voor circa € 3.1 miljoen aan verkoopfacturen aangetroffen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 17] . Een deel van deze verkoopfacturen – tot een bedrag van € 2.2 miljoen – was gericht aan [verdachte rechtspersoon 26] . De door [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] gestuurde facturen vermelden als omschrijving ‘revenueshare’ (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen, zo is vastgesteld. Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013. Ter zitting van 19 september 2018 heeft [verdachte] hierover verklaard dat [verdachte rechtspersoon 16] . een contentbedrijf is dat spelletjes maakt. Deze spelletjes zouden aan [verdachte rechtspersoon 26] zijn geleverd, waarvoor [verdachte rechtspersoon 17] een vergoeding kreeg van [verdachte rechtspersoon 26] .
Uit onderzoek naar gelden die [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] op hun ING rekeningen in Nederland hebben ontvangen, blijkt dat in het jaar 2012 voor circa € 1.5 miljoen is ontvangen aan overboekingen van de [stichting 1] Rekening [verdachte rechtspersoon 25] . Een groot deel van deze ontvangsten per bank zijn, aan de hand van de bedragen en betalingskenmerken, te matchen met de facturen die gericht waren aan [verdachte rechtspersoon 26] . Ook voor de jaren 2011 en 2013 is vastgesteld dat het merendeel van de betalingen namens [verdachte rechtspersoon 26] aan de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen direct te koppelen zijn aan betalingen gedaan vanaf de bij [verdachte rechtspersoon 25] aangehouden accounts. Op grond van deze bevindingen stelt het hof, met de rechtbank, vast dat de betalingen die [verdachte rechtspersoon 26] heeft gedaan aan [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] , in totaal tot een bedrag van € 2.2 miljoen euro, betaald zijn vanaf de bij [verdachte rechtspersoon 25] aangehouden accounts van [verdachte rechtspersoon 26] .
Uit misdrijf afkomstig
De betalingen van [verdachte rechtspersoon 26] aan [verdachte rechtspersoon 17] zijn gedaan via bij [verdachte rechtspersoon 25] aangehouden accounts. Met betrekking tot de vraag waar het geld op de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] vandaan kwam, verwijst het hof naar wat hierover is vastgesteld in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1, het overtreden van de Wok, en de zaaksdossiers 02A-B-C-F en dan in het bijzonder wat is vastgesteld met betrekking tot [verdachte rechtspersoon 25] . Aan de hand hiervan stelt het hof, met de rechtbank, vast dat het geld op de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland en dat dit geld dus afkomstig was uit misdrijf. Nu dit geld is overgedragen en omgezet is er sprake geweest witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
Medeplegen of feitelijke leiding gevenDe vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen dan wel feitelijke leiding geven van/aan het witwassen van het bedrag van € 2.2 miljoen.
Gelet op wat hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen stelt het hof, met de rechtbank, vast dat [verdachte] feitelijke leidinggever was van de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen en dat hij op feitelijk niveau de beslissingen nam, ook met betrekking tot de financiële gang van zaken.
Met betrekking tot [verdachte rechtspersoon 26] stelt het hof het navolgende vast.
Bij de politie heeft [medeverdachte 7] verklaard dat hij [verdachte rechtspersoon 26] in Panama heeft opgezet om te verhullen wie de eigenaren waren van de Costa Ricaanse vennootschappen en dat onder meer [verdachte] de Ultimate Beneficial Owner (UBO) was van [verdachte rechtspersoon 26] . Volgens [medeverdachte 7] was [verdachte] samen met [medeverdachte 6] verantwoordelijk voor de feitelijke gang van zaken binnen [verdachte rechtspersoon 26] . Op een later moment heeft [verdachte] – toen [medeverdachte 7] niet meer op papier verantwoordelijk wilde zijn voor [verdachte rechtspersoon 26] – [betrokken persoon 6] naar voren geschoven. [betrokken persoon 6] heeft toen op papier de directievoering overgenomen. Dit laatste blijkt ook uit de verklaring van [betrokken persoon 6] zelf (ZD02M-124 t/m 192) en uit de stukken als aangetroffen bij [toezichthouder 1] (ZD02M-225 t/m 227). Ook [betrokken persoon 6] heeft verklaard dat zij enkel op papier directeur was van [verdachte rechtspersoon 26] . Zij heeft verklaard dat zij niet weet wat [verdachte rechtspersoon 26] precies inhoudt en dat zij enkel de naam kent. Op grond van de verklaringen van [medeverdachte 7] en [betrokken persoon 6] stelt het hof voorts vast dat zij wellicht op papier de feitelijke leidinggevers van [verdachte rechtspersoon 26] waren, maar dat dit in werkelijkheid [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn geweest. Dit oordeel wordt ondersteund door het volgende.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 oktober 2018 heeft [verdachte] verklaard dat – in tegenstelling tot de verklaring die hij ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 heeft afgelegd in het kader van de verdenking van witwassen van € 2.2 miljoen – hij wel de Ultimate Beneficial Owner was van [verdachte rechtspersoon 26] en dat [verdachte rechtspersoon 26] boven de rechtspersoon van [verdachte rechtspersoon 23] was geplaatst. Mede gelet op de verklaring van [verdachte] op 2 oktober 2018 gaat het hof, met de rechtbank, uit van de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 7] en [betrokken persoon 6] .
Verder vloeit uit het factureringsproces van [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] de directe betrokkenheid van [verdachte] voort. Gebleken is dat het factureringsproces als volgt ging.
De administratie van [verdachte rechtspersoon 17] dan wel [verdachte rechtspersoon 16] . stelde de facturen op, waarna de facturen naar [verdachte rechtspersoon 26] werden gestuurd op de e-mailadressen [e-mailadres 3] en [e-mailadres 1] .
Deze adressen waren in gebruik van [verdachte] ( [e-mailadres 3] ) en [medeverdachte 4] ( [e-mailadres 1] ). Uit de verklaring van [betrokken persoon 7] die de facturen namens [verdachte rechtspersoon 17] opstelde, volgt dat het haar opviel dat zij geen net mailtje in het Engels hoefde te sturen, maar dat zij kon volstaan met ‘JP’ gevolgd door een bedrag of factuurnummer, waarna zij het naar de e-mailadressen als hiervoor genoemd stuurde. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 heeft [verdachte] ook erkend dat het e-mailadres [e-mailadres 3] bij hem in gebruik was. Uit de verklaring van [medeverdachte 4] , werkneemster van [verdachte] (processen-verbaal van verhoor d.d. 2 december 2013, ZD02M 193 t/m 205) blijkt dat – naast het feit dat de factuur aan [verdachte rechtspersoon 26] bij haar belandde via het genoemde e-mailadres – zij ook zorg droeg voor de betaling van de factuur aan [verdachte rechtspersoon 26] .
Gelet op al deze bevindingen stelt het hof, met de rechtbank, vast dat [verdachte] die de feitelijke leiding had binnen de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen er voor zorgde dat er facturen van [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] werden gestuurd ter betaling van aan [verdachte rechtspersoon 26] gestelde geleverde diensten (leveren van spelletjes) terwijl die facturen aan zijn eigen e-mailadres [e-mailadres 3] en aan die van zijn werkneemster [medeverdachte 4] werden gestuurd, waarna [medeverdachte 4] – in opdracht van [verdachte] – zorgdroeg voor betaling van deze facturen. [medeverdachte 4] betaalde vervolgens vanaf de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] de facturen aan [verdachte rechtspersoon 16] . dan wel [verdachte rechtspersoon 17] en heeft dus zorggedragen voor betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro in de jaren 2011 tot en met 2013. De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2018 dat hij de facturen van [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] ter controle aan hem werden gestuurd, is een bevestiging van positie van [verdachte] , zoals hiervoor is geschetst. Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte] dus feitelijke leiding gegeven aan de betaling van in totaal € 2.2 miljoen euro door [verdachte rechtspersoon 26] aan [verdachte rechtspersoon 17] , via [verdachte rechtspersoon 25] . Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het feitelijke leiding geven van het witwassen van dit bedrag.
Valsheid in geschrift contracten [verdachte rechtspersoon 14] - [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] - [verdachte rechtspersoon 10] (zaaksdossier 02-I, feit 5)
Aan [verdachte] wordt verweten dat hij samen met anderen valse contracten in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] , ( [stichting 1] ) [verdachte rechtspersoon 29] en [verdachte rechtspersoon 14] heeft opgenomen en daarmee verwerkt en/of voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij – via een aantal rechtspersonen – hier feitelijke leiding aan heeft gegeven.
Het gaat om contracten van 21 februari 2012, tussen enerzijds [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] en anderzijds tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10]
In het contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] is opgenomen dat [verdachte rechtspersoon 14] per 1 januari 2012 het beheer en onderhoud op zich neemt van de websites van [verdachte rechtspersoon 23] waarop ‘internet games’ worden aangeboden. Verder blijkt uit de tekst van het contract dat [verdachte rechtspersoon 14] voor [verdachte rechtspersoon 23] de inleggelden en uitbetalingen voor hun internetgames in de Europese Unie zou gaan organiseren. Voor deze werkzaamheden zou [verdachte rechtspersoon 14] 1,5% van de totale cashflow ontvangen. In het contract is tevens opgenomen dat het [verdachte rechtspersoon 14] was toegestaan om bepaalde diensten uit te besteden aan derden. Het contract is ondertekend door [medeverdachte 8] namens [verdachte rechtspersoon 14] en zou moeten worden ondertekend door [medeverdachte 7] namens [verdachte rechtspersoon 23] .
In het contract tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10] is opgenomen dat [verdachte rechtspersoon 10] de diensten met betrekking tot internetbetalingen en marketing van de internetsites van [verdachte rechtspersoon 23] op zich neemt voor [verdachte rechtspersoon 14] , ook per 1 januari 2012. Zodoende heeft [verdachte rechtspersoon 14] die diensten uitbesteed. [verdachte rechtspersoon 10] zou hiervoor 14% van de cashflow van [verdachte rechtspersoon 14] ontvangen. Het contract is ondertekend door [verdachte] namens [verdachte rechtspersoon 10] en [medeverdachte 8] namens [verdachte rechtspersoon 14] .
Vastgesteld moet worden of de contracten vals zijn. Het hof overweegt daartoe het navolgende.
Medio 2011 bleek dat de schuld die [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 14] (de opvolgster van [verdachte rechtspersoon 24] ) in rekening-courant aan het oplopen was. Hoe dit kwam, was ook voor de administratief betrokkenen niet duidelijk, zo blijkt uit het dossier.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij vanaf het jaar 2009 voor [verdachte rechtspersoon 10] facturen moest opmaken, die naar [verdachte rechtspersoon 14] gestuurd moesten worden. Dit zou zien op diensten die [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 14] leverde. Zij deed dit aan de hand van een door [betrokken persoon 8] (voormalig medewerker van het kantoor van [medeverdachte 2] ) opgesteld overzicht, op grond waarvan zij een percentage van 20% heeft berekend voor de aan [verdachte rechtspersoon 14] in rekening gebrachte bedragen. Uit de in het dossier gevoegde facturen blijkt dat [verdachte rechtspersoon 10] in het jaar 2009 ruim 4 miljoen euro, in het jaar 2010 ook ruim 4 miljoen euro en in het jaar 2011 bijna 4 miljoen euro aan [verdachte rechtspersoon 14] in rekening heeft gebracht. Volgens [medeverdachte 4] zijn deze facturen nooit betaald. Daarnaast moest [verdachte rechtspersoon 10] – zo heeft [medeverdachte 4] verklaard – betalingen verrichten aan [verdachte rechtspersoon 14] .
Uit de verklaring van [betrokken persoon 9] (assistent-accountant bij [verdachte rechtspersoon 32] ) blijkt dat het haar nooit helder is geworden hoe het zat met het boeken en verwerken van het geld dat binnenkwam bij [verdachte rechtspersoon 10] . De facturen zouden volgens haar te maken hebben met de verantwoording van de omzet die [verdachte rechtspersoon 10] voor [verdachte rechtspersoon 14] zou hebben ontvangen en waarvan de kosten die [verdachte rechtspersoon 10] in rekening zou hebben gebracht al vanaf getrokken waren. Ook [betrokken persoon 10] , medewerker van kantoor [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat hij de gang van zaken rondom [verdachte rechtspersoon 10] / [verdachte rechtspersoon 14] een raar verhaal vond.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte rechtspersoon 10] werd geboekt als omzet buitenland en daar werd geen BTW over afgedragen. Er werd achteraf gefactureerd. Aan het eind van het jaar werd gekeken hoeveel geld er binnen was gekomen en hoeveel er was gefactureerd en meestal was er meer binnengekomen dan gefactureerd. In die gevallen moest dit boekhoudkundig verwerkt worden door opname in rekening-courant of door het afboeken als nog te factureren omzet.
Het geld dat binnenkwam bij [verdachte rechtspersoon 10] ging volgens [betrokken persoon 10] 50/50 naar [verdachte] en [verdachte rechtspersoon 5] . Over de gang van zaken rondom de facturering door [verdachte rechtspersoon 10] heeft [betrokken persoon 10] vragen gesteld aan [medeverdachte 2] en gevraagd of het wel klopte. [medeverdachte 2] zou hebben gezegd dat alles klopte, aldus [betrokken persoon 10] . Volgens [betrokken persoon 10] was het oplopen van de rekening-courantschuld van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 14] een probleem.
Medio 2011 ging de ING Bank kritische vragen stellen over de rekening-courantverhouding tussen [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 14] vanwege het oplopen daarvan. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 10] blijkt dat [verdachte] hierdoor onder druk kwam te staan. Hij wilde dat het kantoor van [medeverdachte 2] ( [verdachte rechtspersoon 31] ) de rekening-courantschuld tegen het einde van 2011 uit de jaarrekening zou laten verdwijnen. Volgens [medeverdachte 10] was dit echter niet mogelijk nu er geen aflossingen / betalingen hadden plaatsgevonden van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 14] .
In oktober 2011 heeft [verdachte] vervolgens bij hem thuis een bespreking georganiseerd, waar meerdere personen bij aanwezig waren. Naast [verdachte] zelf, waren dat onder meer [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 13] . De bedoeling van deze bijeenkomst was om de verhoudingen tussen [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] te bespreken en in het bijzonder de rekening-courantschuld, zo blijkt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] . Volgens [medeverdachte 2] bleek tijdens de bespreking dat het de bedoeling was om contracten op te maken tussen [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] teneinde de geldstromen te rechtvaardigen. Ook had [verdachte] bedacht dat [verdachte rechtspersoon 14] een deel van de aandelen in [verdachte rechtspersoon 10] zou verkrijgen, dit om de schuld aan [verdachte rechtspersoon 14] (deels) in te lossen en dus de rekening-courantschuld te doen inlossen. Uit de inbeslaggenomen gespreksnotities blijkt verder dat is gesproken over een nieuwe manier van factureren om de zakelijkheid van de omzetten van [verdachte rechtspersoon 10] beter te kunnen rechtvaardigen en dat deze facturering zou moeten plaatsvinden op grond van op te stellen contracten tussen [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 14] enerzijds en [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] anderzijds. [medeverdachte 12] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 10] er op hamerden dat er daadwerkelijk betalingen gedaan moesten worden richting [verdachte rechtspersoon 14] in verband met de door [verdachte rechtspersoon 14] gedane investering. Anders zou het ongeloofwaardig overkomen, aldus [medeverdachte 12] . Bij de bespreking waren er geen vertegenwoordigers aanwezig van [verdachte rechtspersoon 23] ( [medeverdachte 7] ) en [verdachte rechtspersoon 14] ( [medeverdachte 8] ), zo blijkt uit de gespreksnotities en de genoemde verklaringen.
Na de bespreking van oktober 2011 heeft [medeverdachte 9] , die de contracten zou opstellen, intensief gecorrespondeerd met [verdachte] en de overige deelnemers aan de vergadering met betrekking tot de gegevens die moesten worden opgenomen in de contracten, welk percentage voor welke vennootschap zou gelden en hoe hoog dat percentage zou moeten zijn en wie welke taak op zich zou nemen. Ook bij deze correspondentie zijn [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] niet betrokken. Zij worden enkel genoemd als degenen die de contracten moeten ondertekenen.
Nadat de contracten zijn ondertekend door [medeverdachte 8] en [verdachte] hebben op 4 juni 2012 en augustus 2012 twee besprekingen plaatsgevonden. Ook hierbij waren [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] niet aanwezig. Tijdens deze besprekingen is gesproken over de noodzaak om de klantrelatie tussen [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] ‘meer body’ te geven en ‘er echter uit te laten zien’.
In het voorgaande ziet het hof, met de rechtbank, bevestiging dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] weliswaar op papier bestuurders waren van [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] (voorheen [verdachte rechtspersoon 24] ), maar dat zij feitelijk geen zeggenschap hadden. Degenen die de volledige controle zeggenschap hadden binnen deze vennootschappen waren [verdachte] en [medeverdachte 6] . In feite waren [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] lege hulzen. Het hof verwijst in dit licht naar de verklaringen van [medeverdachte 8] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 10] , die respectievelijk inhouden dat [medeverdachte 8] niet weet wat er met [verdachte rechtspersoon 14] werd beoogd en dat volgens [medeverdachte 10] men voor het aanleveren van de cijfers voor de jaarrekening van [verdachte rechtspersoon 14] (aan de Cypriotische accountant) afhankelijk was van de informatie die [verdachte rechtspersoon 10] verstrekte. [medeverdachte 10] heeft ook verklaard dat [verdachte] hem vroeg om de gegevens van [verdachte rechtspersoon 10] aan te leveren voor het opstellen van de jaarrekening van [verdachte rechtspersoon 14] .
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er onder meer met betrekking tot de verhouding tussen [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] , sprake was van een schijnconstructie, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige posities van [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] en hun formele bestuurders ( [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschappen en over de geldstromen bij [verdachte] en [medeverdachte 6] lag. Dat er -zoals door de verdediging is aangevoerd- daadwerkelijk werkzaamheden zouden zijn verricht, doet aan die vaststelling af.
Naar het oordeel van het hof is het opstellen van de contracten tussen [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 14] en tussen [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 10] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [verdachte] en [medeverdachte 6] , controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte rechtspersoon 10] binnenstroomde. De schijnconstructie zorgde ervoor dat het geld verdiend leek te zijn met dienstverlening en niet met illegale online kansspelen.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht het hof, dat nu de genoemde contracten naar het oordeel van het hof onderdeel waren van en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, bewezen dat de contracten in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392).
Hetgeen de verdediging en het Openbaar Ministerie nog in hoger beroep hebben aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Voorhanden hebben van / gebruikmaken van
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de valse contracten zijn gebruikt in die zin dat ze zijn opgenomen in de administraties van [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 14] , [stichting 1] [verdachte rechtspersoon 25] en [verdachte rechtspersoon 29] of dat hier slechts sprake is van het voorhanden hebben van de valse contracten.
Uit het relaasproces-verbaal d.d. 9 april 2014 blijkt dat er op het kantoor van [verdachte rechtspersoon 10] een aantal conceptovereenkomsten zijn aangetroffen, waarin verschillende percentages staan vermeld. Op het kantoor van [medeverdachte 2] zijn de twee originele, ondertekende contracten aangetroffen d.d. 21 februari 2012 in een ordner met het opschrift ‘ [verdachte rechtspersoon 14] vanaf 2008’. Hieruit maakt het hof op dat deze geschriften op het kantoor van [medeverdachte 2] voorhanden waren en dat deze waren bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. Wel spreekt het hof de verdachte vrij van het opzettelijk gebruikmaken van deze contracten.
Medeplegen of feitelijk leiddinggeven aan
Wel komt het hof, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat bewezen kan worden dat sprake is van medeplegen van het voorhanden hebben van de valse contracten, in die zin dat het hof bewezen acht dat de verdachte wist dat de inhoud van de contracten niet in overeenstemming was met de werkelijkheid en dat hij toegang had tot die valse geschriften.
Hetgeen de verdediging en het Openbaar Ministerie daaromtrent nog in hoger beroep hebben aangevoerd, maakt dit niet anders.
Valsheid in geschrift [verdachte rechtspersoon 24] (zaaksdossier 02-L, feit 7)
Algemeen
Aan de verdachte is onder feit 7 tenlastegelegd dat geschriften valselijk zijn opgemaakt en/of gebruikt en dat hij daaraan feitelijke leiding heeft gegeven. De verdenking ziet op
A
  • 54 facturen van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] met een waarde van € 1.552.000,00,
  • facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] over de jaren 2007 (waarde € 1.977.947,79) en 2008 (waarde € 1.726.668,58)
B
(concept)jaarrekening van [verdachte rechtspersoon 14] over periode 12 juli 2008 tot en met
31 december 2009)
C
een management overeenkomst en/of een transaction agreement voor [verdachte rechtspersoon 24] ,
Van deze documenten is volgens de tenlastelegging gebruik gemaakt door deze op te nemen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 24] .
Bij de bespreking van deze verdenkingen zal het hof de verdeling in onderdelen A, B en C aanhouden.
A. Valse facturen
Uit de verklaring die [verdachte] heeft afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank volgt dat [verdachte rechtspersoon 10] telefoonummers op naam had en de inkomsten ontving die gegenereerd werden met het gebruik van die telefoonnummers. Het ging om telefoonnummers waarmee geld kon worden ingelegd voor online kansspelen. [verdachte rechtspersoon 24] is opgevoerd als exploitant van die telefoonnummers en daarmee tevens als rechthebbende op (een deel van) de inkomsten. Met het oog op deze verhouding tussen [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 24] zijn facturen opgemaakt.
In de computer van [betrokken persoon 12] zijn 54 facturen aangetroffen van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] . De bedragen op deze facturen zouden de inkomsten vertegenwoordigen, die [verdachte rechtspersoon 10] bij wijze van dienstverlening voor [verdachte rechtspersoon 24] heeft ontvangen en die [verdachte rechtspersoon 10] dus aan [verdachte rechtspersoon 24] moest doorbetalen.
In de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] aan [adres bedrijf 1] te Eindhoven zijn facturen aangetroffen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] . Op deze facturen zijn volgens [verdachte] de kosten voor het gebruik van de telefoonnummers en de betaaldiensten van [verdachte rechtspersoon 10] in rekening gebracht aan [verdachte rechtspersoon 24] .
[verdachte rechtspersoon 24] is de voorganger van [verdachte rechtspersoon 14] . Het hof heeft hiervoor ten aanzien van zaaksdossier 02-I, feit 5 al geoordeeld dat de verhouding tussen [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 14] en [verdachte rechtspersoon 23] een schijnconstructie was. Naar het oordeel van het hof was dit in de tijd dat de positie van [verdachte rechtspersoon 14] door [verdachte rechtspersoon 24] werd bekleed, niet anders. [verdachte rechtspersoon 24] is als exploitant van de telefoonnummers opgevoerd, zodat [verdachte rechtspersoon 10] ogenschijnlijk niet de exploitant was van die telefoonnummers en niet de rechthebbende op de inkomsten die middels die telefoonnummers met online kansspelen werden verdiend.
Naar het oordeel van het hof zijn de oprichting van [verdachte rechtspersoon 24] en de facturaties tussen [verdachte rechtspersoon 24] en [verdachte rechtspersoon 10] een opzet geweest teneinde te verhullen dat [verdachte] en [medeverdachte 6] via [verdachte rechtspersoon 10] controle en zeggenschap hadden over al het geld dat vanuit online kansspelen bij [verdachte rechtspersoon 10] binnenstroomde. De schijnconstuctie zorgde ervoor dat het geld van [verdachte rechtspersoon 10] verdiend leek te zijn met dienstverlening aan [verdachte rechtspersoon 24] en niet met illegale online kansspelen.
Omdat de genoemde facturen van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] en vice versa onderdeel waren van de opzet en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht het hof, met de rechtbank, bewezen dat de facturen in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1392). Dat er -zoals door de verdediging is aangevoerd- daadwerkelijk werkzaamheden zouden zijn verricht, doet aan die vaststelling af.
De facturen van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] zijn valselijk opgemaakt door [betrokken persoon 12] , bestuurder van [verdachte rechtspersoon 24] , op verzoek van [medeverdachte 11] , werkneemster van [verdachte rechtspersoon 10] en ex-vrouw van [verdachte] .
De facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] zijn valselijk opgemaakt door [medeverdachte 4] , eveneens werkneemster van [verdachte rechtspersoon 10] .
Zowel [medeverdachte 11] als [medeverdachte 4] voerden hun werkzaamheden uit in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon 10] en onder leiding van [verdachte] en [medeverdachte 6] . Tevens was [verdachte] via zijn beheersvennootschap aandeelhouder van [verdachte rechtspersoon 24] . Gelet hierop acht het hof, met de rechtbank, bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van de tenlastegelegde facturen. Tevens acht het hof bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het opnemen van de facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] .
Uit het dossier blijkt niet dat de facturen van [verdachte rechtspersoon 24] aan [verdachte rechtspersoon 10] in de administratie van [verdachte rechtspersoon 24] of [verdachte rechtspersoon 10] B.V zijn opgenomen, zoals ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Hetgeen de verdediging en het Openbaar Ministerie nog in hoger beroep hebben aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
B. (Concept)jaarrekening [verdachte rechtspersoon 14]In de inbeslaggenomen administratie op het kantoor van [medeverdachte 2] is een concept jaarrekening van [verdachte rechtspersoon 14] over de periode 12 juli 2008 tot en met 31 december 2009 aangetroffen (ZD 02L, pag 212-213). Nog daargelaten de inhoud van dit stuk en de vraag of de daarin opgenomen informatie onwaarheden of onjuistheden bevat zoals tenlastegelegd, stelt het hof vast dat op beide genoemde pagina’s over de tekst heen gedrukt staat: ‘draft as at 06/04/2012’. Het genoemde document beoordeelt het hof als evident een concept, dat nog niet definitief is opgemaakt naar vorm en inhoud. Het hof acht het geenszins ongebruikelijk dat een stuk als een jaarrekening eerst in concept wordt opgemaakt, met de bedoeling dat de daarin opgenomen gegevens nog aanpassing of wijziging ondergaan. Tegen die achtergrond kan naar het oordeel niet worden gezegd dat een concept jaarrekening valselijk is opgemaakt en in die valselijke opmaak bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de concept jaarrekening van [verdachte rechtspersoon 14] valselijk is opgemaakt en gebruikt en spreekt de verdachte daarvan vrij.
C. Managementovereenkomst en transaction agreement
In het dossier bevindt zich een weergave van twee emailberichten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] d.d. 21 februari 2008 respectievelijk 13 maart 2008, met een bijlage ‘Transaction and application agreement Payment-engine’ (ZD02L p177-178). Hoewel in de onderwerpregels en de inhoudelijke tekst van de mails gerefereerd wordt aan ‘managementovereenkomst’ en ‘transaction agreement’ is het het hof niet duidelijk geworden om welke documenten het gaat. De bijlage ‘Transaction and application agreement Payment engine’ is evident een klad of concept-document met doorhalingen zonder een start- of sluittekst, waaruit redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat het daarin vermelde vals of onwaar is en tot welke bestemming het in deze vorm dient.
Het hof acht gelet op al het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de (concept)jaarrekening [verdachte rechtspersoon 14] (B) en de managementovereenkomst en transaction agreement (C) vermeld in de tenlastelegging valselijk zijn opgemaakt.
Daaruit volgend is evenmin wettig en overtuigend bewezen dat, gebruik is gemaakt van die valselijk opgemaakte documenten. Wel acht het hof, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken van facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] en vice versa en aan het gebruikmaken van de facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] door deze op te nemen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 10] .
Valsheid in geschrift / gebruik / voorhanden hebben valse facturen [verdachte rechtspersoon 26] en [verdachte rechtspersoon 17] (zaaksdossier 02-M, feit 8)
Onder feit 8 van de tenlastelegging wordt [verdachte] primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het valselijk opmaken van facturen, dan wel dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan één of meer vennootschappen ten aanzien van het gebruik van valse facturen (van [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] ) door die facturen op te doen nemen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 16] . en/of [verdachte rechtspersoon 17] en/of [verdachte rechtspersoon 26] en/of voorhanden hebben van die valse geschriften.
Het hof stelt daaromtrent het navolgende vast.
Voor de beschrijving van de opzet en structuur van de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen en [verdachte rechtspersoon 26] verwijst het hof naar wat daarover is vastgesteld onder feit 4 van de tenlastelegging, welk feit ziet op het witwassen van € 2.2 miljoen euro, zijnde het bedrag waarvoor [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] facturen aan [verdachte rechtspersoon 26] hebben gestuurd.
Zoals vastgesteld, zijn in de administratie van [verdachte rechtspersoon 17] (Group) B.V. verkoopfacturen aangetroffen voor ongeveer € 3.1 miljoen, waarvan een deel – tot het bedrag van € 2.2 miljoen – gericht was aan [verdachte rechtspersoon 26] . Het ging om 8 facturen in 2011, 31 facturen in 2012 en 11 facturen in 2013. Op deze facturen staat vermeld dat het gaat om ‘revenueshare’ (opbrengst verdeling). Deze revenueshare had betrekking op omzet gegenereerd door middel van casinospelen. Het hof heeft onder feit 4 ook vastgesteld dat de betalingen die [verdachte rechtspersoon 26] heeft gedaan aan [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] , gedaan zijn vanaf de [verdachte rechtspersoon 25] accounts en dus betaald zijn met geld dat afkomstig is uit het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee afkomstig uit een misdrijf.
Onder verwijzing naar de overwegingen van hiervoor ten aanzien van zaaksdossier ZD02-M, feit 4, stelt het hof het navolgende vast.
Op papier waren [medeverdachte 7] en [betrokken persoon 6] wellicht de feitelijke leidinggevers van [verdachte rechtspersoon 26] , maar in werkelijkheid waren dat [verdachte] en [medeverdachte 6] . Verdachte heeft ook erkend dat hij de Ultimate Beneficial Owner was van [verdachte rechtspersoon 26] . Verdachte was tevens indirect bestuurder van de [verdachte rechtspersoon 17] entiteiten.
Verder volgt uit het proces van factureren van [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] , dat [verdachte] hierbij betrokken was. [verdachte] zorgde ervoor dat er facturen van [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] werden opgemaakt ter betaling van aan [verdachte rechtspersoon 26] gestelde geleverde diensten en liet die facturen naar zijn eigen e-mailadres [e-mailadres 3] en aan die van zijn werkneemster [medeverdachte 4] werden sturen. Vervolgens droeg [medeverdachte 4] – die voor [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 17] werkte, maar niet voor [verdachte rechtspersoon 26] – in opdracht van [verdachte] zorg voor betaling van deze facturen. [medeverdachte 4] betaalde de facturen vanaf de accounts bij [verdachte rechtspersoon 25] .
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de verhouding tussen [verdachte rechtspersoon 16] . , [verdachte rechtspersoon 17] en [verdachte rechtspersoon 26] een schijnconstructie was, waarbij de ogenschijnlijke zelfstandige positie van [verdachte rechtspersoon 26] en diens formele bestuurders (onder andere [medeverdachte 7] en [betrokken persoon 6] ) zijn gebruikt om te verhullen dat alle zeggenschap over deze vennootschap en over de geldstromen bij [verdachte] en [medeverdachte 6] lag.
Naar het oordeel van het hof is het opstellen van de facturen door [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] en de betaling daarvan door [verdachte rechtspersoon 26] een opzet geweest om te verhullen dat [verdachte] volledige controle en zeggenschap had over de geldstroom, die indirect afkomstig was van het aanbieden van online kansspelen in Nederland, waaraan [verdachte] en [medeverdachte 6] – zoals eerder vastgesteld – feitelijke leiding gaven.
Omdat de facturen tussen [verdachte rechtspersoon 17] en [verdachte rechtspersoon 26] onderdeel waren van de opzet en als doel hadden de schijnconstructie te verhullen, acht het hof bewezen dat de facturen van [verdachte rechtspersoon 16] . en [verdachte rechtspersoon 17] aan [verdachte rechtspersoon 26] in strafrechtelijke zin volledig vals zijn (vgl. Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR: 2016:1392). Gelet op zijn rol in het geheel was [verdachte] hiervan – naar het oordeel van het hof – ook op de hoogte.
Hetgeen de verdediging en het Openbaar Ministerie nog in hoger beroep hebben aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.
Medeplegen of feitelijke leidinggevende aan
De volgende vraag die beantwoord moet worden, is of de verdachte als medepleger de facturen valselijk heeft opgemaakt, of dat de verdachte dient te worden aangemerkt als feitelijkleidinggever aan het voorhanden hebben en/of gebruikmaken van de valse geschriften.
Het hof is gelet op het vorengaande van oordeel dat de verdachte zo nauw betrokken was bij de totstandkoming van de schijnconstructie tussen [verdachte rechtspersoon 16] . , [verdachte rechtspersoon 17] en [verdachte rechtspersoon 26] dat hij wist dat de opgemaakte facturen niet in overeenstemming waren met de werkelijkheid en dat er kennelijk voldoende noodzaak was om de werkelijkheid te verhullen tegenover derden door het plegen van het misdrijf valsheid in geschrift. Het hof is van oordeel dat gelet op de rol van de verdachte, als feitelijke leidinggevende van de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen (als vastgesteld bij de bespreking van feit 4) en zijn rol bij de gang van zaken, hij hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Valsheid in geschrift aanvragen licenties bij [toezichthouder 1] (zaaksdossier 02-N, feit 9)
Algemeen
[toezichthouder 1] (hierna: [toezichthouder 1] ) is een organisatie, gevestigd op het Kanaaleiland Alderney, die licenties verstrekt indien gokspellen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Het is een, naar zij zelf stelt, onafhankelijke, niet-politieke commissie die eGambling regelt namens de Staten van Alderney. Blijkens de informatie van de [toezichthouder 1] zelf heeft zij als doel de integriteit te verzekeren en behouden van de online gokindustrie op Alderney. De [toezichthouder 1] is opgericht in mei 2000 en heeft een toezichthoudende en regelgevende functie.
[toezichthouder 1] geeft diverse soorten licenties af voor makers en aanbieders van spellen en personen met een invloedrijke functie bij aanbieders of makers van online gokspellen. Volgens de [toezichthouder 1] houdt het hebben van een foreign gambling associate certificate’ onder andere in dat degene die een ‘category 1 licence’ hebben producten mogen afnemen van de houder van een ‘foreign gambling associate certificate’.
Een ‘category 1 licence’ geeft toestemming om spelers te mogen registreren en te verifiëren, om contractuele relaties met hen aan te gaan en om spelersgelden te beheren. Een ‘key individual certificate’ wordt afgegeven aan een persoon die onder andere een belangrijke invloedrijke functie uitoefent op de gang van zaken bij een houder van een ‘foreign gambling associate certificate’ en betreft een licentie voor de beleidsbepalers van de vennootschap met een Alderney licentie.
Door de [toezichthouder 1] te verstrekken licenties zijn van belang, zo concludeert het hof, en worden door makers en aanbieders van online gokspellen aangevraagd en gebruikt in verband met hun commerciële activiteiten.
De algemene verdenking is dat door [verdachte rechtspersoon 16] . (opzettelijk onjuiste) valse en/of onvolledige gegevens zijn aangeleverd aan de [toezichthouder 1] om de [toezichthouder 1] te bewegen tot afgifte van een ‘foreign gambling associate certificate’ aan [verdachte rechtspersoon 16] . en een ‘key individual certificate’ aan de verdachte en zijn medeverdacht [medeverdachte 6] .
Vrijspraak ten aanzien van aanvragen van [medeverdachte 6]
Het hof overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het invullen en indienen van de aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor [medeverdachte 6] . Niet blijkt dat hij daadwerkelijk sturing heeft gegeven aan de uitvoeringshandelingen van het invullen en indienen van die aanvraag.
Valsheden
De eerste vraag is of de aanvragen onjuistheden of onwaarheden bevatten. Het hof overweegt daartoe als volgt.
1) ‘Foreign gambling associate certificate’ voor [verdachte rechtspersoon 16] .
Uit het dossier blijkt dat op 7 juli 2011 een aanvraag voor een ‘foreign gambling associate certificate’ voor [verdachte rechtspersoon 16] . is ingediend. Op 9 augustus 2011 is aan [verdachte rechtspersoon 16] een ‘ foreign gambling associate certificate’ afgegeven door [toezichthouder 1] . De betreffende licentie betreft geen gokvergunning, maar een licentie voor een leverancier van software ten behoeve van de online gokexploitanten. Door een vertegenwoordiger van [toezichthouder 1] , [vertegenwoordiger] , is verklaard dat op basis van de gegevens in het aanvraagdossier een licentie is afgegeven.
In de tenlastelegging zijn onder vijf gedachtestreepjes de gegevens vermeld die niet naar waarheid zouden zijn ingevuld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat ten aanzien van de volgende, door [toezichthouder 1] gevraagde en noodzakelijk geachte gegevens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat deze niet naar waarheid zijn ingevuld.
  • De vermelding onder vraag 12 ‘All funds will be sourced bij parents company [verdachte rechtspersoon 3] ’ is niet juist, nu blijkt dat tevens is bijgedragen door [verdachte rechtspersoon 5] en [verdachte rechtspersoon 4] middels leningen ter grootte van € 10.370,00 elk.
  • De vermelding dat [casino 1] een Costa Ricaans gelicentieerd casino was en een klant van [verdachte rechtspersoon 16] is, is onjuist. Uit het zaaksdossier met betrekking tot de Wok (ZD01) komt naar voren dat Costa Rica geen vergunningenstelsel kende voor het aanbieden van online kansspelen. Uit het zaaksdossier met betrekking tot facturen van [verdachte rechtspersoon 26] (ZD02M) kan worden afgeleid dat [verdachte rechtspersoon 16] . zaken deed met deze in Panama gevestigde vennootschap, of wellicht met [verdachte rechtspersoon 23] . Niet gebleken is echter dat [verdachte rechtspersoon 16] . zaken deed met [casino 1] als klant.
Ten aanzien van de onder de overige drie gedachtestreepje vermelde gegevens is het hof van oordeel dat te weinig concreet wordt onderbouwd in welke zin de gegevens op het moment van het doen van de aanvraag onjuistheden of onwaarheden bevatten.
2) ‘Key individual certificate’ [verdachte]
Uit het dossier blijkt dat op 4 juli 2011 een aanvraag voor een ‘key individual certificate’ voor de verdachte is aangevraagd. Op 9 augustus 2011 is deze verleend door de [toezichthouder 1] . Door een vertegenwoordiger van [toezichthouder 1] , [vertegenwoordiger] , is verklaard dat op basis van de gegevens in het aanvraagdossier een licentie is afgegeven.
In de tenlastelegging zijn onder vier gedachtestreepjes de gegevens vermeld die niet naar waarheid zouden zijn ingevuld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is het hof van oordeel dat ten aanzien van de volgende gegevens wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat deze niet naar waarheid zijn ingevuld:
- onder vraag 3C ‘Previous experience within the gambling industry’ is ‘n/a’ ingevuld. Het niet vermelden dat de verdachte betrokken is bij de exploitatie van internet kansspelen is gelet op hetgeen in deze uitspraak wordt overwogen ten aanzien van overtreding van de Wok niet juist, nu daaruit blijkt dat [verdachte] de drijvende kracht was achter het aanbieden van online kansspelen in een door hem georganiseerde vennootschapsstructuur.
Ten aanzien van de onder de overige drie gedachtestreepje vermelde gegevens is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat te weinig concreet wordt onderbouwd in welke zin de gegevens op het moment van het doen van de aanvraag onjuistheden of onwaarheden bevatten.
Wie heeft de aanvragen valselijk opgemaakt?
Vaststaat dat [verdachte rechtspersoon 16] . de aanvragen heeft ingediend bij de [toezichthouder 1] . [medeverdachte 14] , in dienst van de rechtspersoon, heeft als compliance officer en degene die de contacten onderhield met de [toezichthouder 1] de ingevulde aanvragen doorgestuurd naar [toezichthouder 1] . De aanvragen voor een ‘foreign gambling associate certificate’ zijn gedaan in de sfeer van de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon 16] . , om te bewerkstelligen dat [verdachte rechtspersoon 16] . zijn activiteiten als ontwikkelaar van spellen kon voortzetten, in die zin dat als houder van een ‘foreign gambling associate certificate’ de weg openstond om zaken te doen met afnemers die ook beschikten over een licentie van [toezichthouder 1] . Een commercieel economisch belang was derhalve met het verkrijgen van de aangevraagde licentie gediend. Het indienen van de aanvragen kan dan ook worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon 16] . Dit geldt ook voor de aanvraag van het ‘key individual certificate’ van [verdachte] , nu daarmee legitimatie werd gegeven aan de beleidsbepaler binnen een reeds door de [toezichthouder 1] gelicentieerde onderneming. Bij het opmaken van de aanvragen is nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 10] . Verdachte heeft verklaard dat hij voor het indienen van de aanvragen [medeverdachte 10] heeft ingezet, met assistentie van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] de aanvragen heeft begeleid en gedaan.
Is gebruik gemaakt van valselijk opgemaakte geschriften?
In voorgaande overwegingen ligt reeds besloten dat de aanvraag voor een ‘key individual certficate’ op naam van [verdachte] is gebruikt met het doel de [toezichthouder 1] ertoe te bewegen dat de gevraagde licenties zouden worden afgegeven, hetgeen ook is gebeurd.
Feitelijk leidinggeven
Binnen [verdachte rechtspersoon 16] . was de verdachte mede de beleidsbepalende persoon. Dit blijkt naar het oordeel van het hof al uit het feit dat voor hem een ‘key individual certificate’ werd aangevraagd. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is op te maken dat de verdachte het invullen van de aanvragen heeft aangestuurd, daarvoor [medeverdachte 10] en [medeverdachte 14] heeft ingeschakeld en heeft bewerkstelligd dat aanvullende vragen voor hem werden ingevuld wegens zijn slechte beheersing van het Engels. Naar het oordeel van het hof heeft [verdachte] feitelijke leiding gegeven aan het valselijk opmaken van de aanvragen door [verdachte rechtspersoon 16] , die daarin heeft samengewerkt met [medeverdachte 10] .
Resumerend acht het hof, met de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [verdachte rechtspersoon 16] . tezamen en in vereniging met een ander valselijk opmaken van de aanvraag voor het ‘foreign gambling associate certificate’ voor [verdachte rechtspersoon 16] respectievelijk ‘key individual certificate’ op zijn naam en het gebruiken maken van die aanvragen door het indienen van die aanvragen bij de [toezichthouder 1] .
Faillissementsfraude (zaaksdossier 04, feit 11)
Het aan de verdachte onder feit 11 tenlastegelegde komt erop neer dat in het zicht van het faillissement van [verdachte rechtspersoon 16] . op 20 februari 2014 een bedrag € 14.520,00 is overgeboekt van de rekening van [verdachte rechtspersoon 16] . naar de rekening van [verdachte rechtspersoon 34] ter voldoening van een factuur van [verdachte rechtspersoon 34] , waardoor [verdachte rechtspersoon 34] ten opzichte van andere schuldeisers is bevoordeeld.
[verdachte rechtspersoon 16] . is onderdeel van een structuur van [verdachte rechtspersoon 17] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte rechtspersoon 16] . is de besloten vennootschap [verdachte rechtspersoon 27] Enig aandeelhouder en bestuurder van [verdachte rechtspersoon 27] is [verdachte rechtspersoon 28] waarvan [verdachte] , geboren op 30 mei 1978 op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder is.
[verdachte rechtspersoon 16] . is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 25 februari 2014 failliet verklaard.
De curator in het faillissement [curator] heeft aangifte gedaan van het feit dat op 20 februari 2014 een factuur van [verdachte rechtspersoon 34] nr. DT20140003 d.d. 13 februari 2014 met als omschrijving ‘aanvullende programmeer- en consultancywerkzaamheden in de periode van januari 2013’ ad € 14.520,00 is betaald vanaf de rekening 652241107 op naam van [verdachte rechtspersoon 16] .
In het dossier bevinden zich twee versies van de factuur van [verdachte rechtspersoon 34] die niet overeenkomen. De versie aangetroffen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 16] . vermeldt een betalingstermijn van 30 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden ‘januari 2013’. De versie aangetroffen in de administratie van [verdachte rechtspersoon 34] vermeldt een betalingstermijn van 10 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden ‘januari 2014’. De indruk dat sprake is van een onjuiste, wellicht valselijk opgemaakte versie van de factuur zal het hof onbesproken laten, nu het al dan niet valselijk opmaken van de factuur niet afdoet aan of bijdraagt aan de omstandigheid dat op 20 februari 2014 een bedrag van € 14.520,00 is overgemaakt door [verdachte rechtspersoon 16] .
Naar het oordeel van het hof was op die datum duidelijk en voorzienbaar dat [verdachte rechtspersoon 16] . in staat van faillissement zou worden gesteld. Reeds in 2013 was duidelijk dat de financiële situatie van [verdachte rechtspersoon 16] . niet goed was. Op 14 februari 2014 heeft een vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden waarin werd besloten dat zo spoedig mogelijk het faillissement moest worden aangevraagd gezien de slechte financiële situatie. Daarbij kreeg [medeverdachte 13] , de moeder van de verdachte, opdracht om daarvoor zorg te dragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg erkend dat genoemd bedrag is betaald aan [verdachte rechtspersoon 34] / [medeverdachte 3] . Daarbij heeft hij tevens verklaard dat schuldeisers niet zijn benadeeld, omdat voorafgaand aan de betaling een bedrag ter hoogte van het factuurbedrag is overgemaakt van de rekening van [verdachte rechtspersoon 17] naar de rekening van [verdachte rechtspersoon 16] . , juist met het oogmerk om benadeling van andere schuldeisers te voorkomen. Hierin is de verdachte geadviseerd door zijn civiele advocaat en voormalig curator.
Naar het oordeel van het hof gaat dit verweer niet op. Door een bedrag door [verdachte rechtspersoon 17] in de boedel van [verdachte rechtspersoon 16] . te brengen is dat bedrag onderdeel gaan uitmaken van de boedel van [verdachte rechtspersoon 16] . . Daarmee bestond niet meer de vrijheid om in het zicht van het faillissement een factuur van [verdachte rechtspersoon 34] te betalen en andere schuldeisers niet. Door dat wel te doen is [verdachte rechtspersoon 34] ten opzichte van andere schuldeisers bevoordeeld. Gelet op de verdachtes verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg is daarbij welbewust gekozen voor het betalen aan [verdachte rechtspersoon 34] en niet aan anderen, waardoor er minder middelen in de boedel overbleven om andere schuldeisers te voldoen.
De feitelijke betaling is verricht door [medeverdachte 13] , welke handeling moet worden toegerekend aan [verdachte rechtspersoon 16] . nu deze handeling in de sfeer en ten behoeve van de rechtspersoon is verricht. Verdachte had ontegenzeggelijk de feitelijke zeggenschap over de gang van zaken binnen [verdachte rechtspersoon 16] . en had de bevoegdheid en de mogelijkheid om te beschikken over het al dan niet betalen aan [verdachte rechtspersoon 34] Weliswaar bevond hij zich in de tenlastegelegde periode in detentie vanwege de voorlopige hechtenis in het kader van onderzoek Rykiel, maar die omstandigheid heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij doorlopend overleggen en bijeenkomsten heeft gehad met allerlei betrokkenen, zoals medeverdachte [medeverdachte 3] of zijn moeder. Ook heeft hij deelgenomen aan een Algemene vergadering van aandeelhouders van [verdachte rechtspersoon 16] . Uit zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg kan worden afgeleid dat de verdachte de hand heeft gehad in het regelen van de betaling van de factuur van [verdachte rechtspersoon 34]
Met de rechtbank acht het hof derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte rechtspersoon 16] . in zicht van een faillissement een bedrag van € 14.520,00 aan [verdachte rechtspersoon 34] heeft betaald, waardoor [verdachte rechtspersoon 34] is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers, aan welke gedraging de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover de verdediging zich subsidiair nog op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal het hof dat hierna bij de strafbaarheid van het bewezenverklaarde bespreken.
Criminele organisatie (zaaksdossier 03, feit 1)
InleidingBij meerdere verdachten is deelneming aan een criminele organisatie tenlastegelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrift.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelneming aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle tenlastegelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelneming bij de afzonderlijke de verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke tenlastegelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieHet hof komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [verdachte] en [medeverdachte 6] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [medeverdachte 6] in juli 2004 [verdachte rechtspersoon 21] ( [verdachte rechtspersoon 21] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [verdachte rechtspersoon 21] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte rechtspersoon 10] in 2005, [verdachte rechtspersoon 24] ( [verdachte rechtspersoon 24] ) in 2006, [verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) en [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) in 2006, [verdachte rechtspersoon 14] ( [verdachte rechtspersoon 14] ) in 2008 en [verdachte rechtspersoon 26] ( [verdachte rechtspersoon 26] ) in 2011.
[verdachte rechtspersoon 22] en [verdachte rechtspersoon 23] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [verdachte] en [medeverdachte 6] , waarin [verdachte rechtspersoon 10] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliaties te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte rechtspersoon 10] en [verdachte rechtspersoon 5] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [verdachte] en [medeverdachte 6] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars aan te trekken, personeel in dienst te nemen en door adviseurs in te huren, die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [verdachte rechtspersoon 21] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieHet hof is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. Het hof stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. Het hof verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet het hof, met de rechtbank, het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrift niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet het hof als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrift lag naar het oordeel van het hof in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [verdachte rechtspersoon 3] , [verdachte rechtspersoon 5] , [verdachte rechtspersoon 10] , [verdachte rechtspersoon 14] , [verdachte rechtspersoon 21] , [verdachte rechtspersoon 22] , [verdachte rechtspersoon 23] en [verdachte rechtspersoon 24] .
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt het hof niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verdachte rechtspersoon 17] -vennootschappen merkt het hof nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verdachte rechtspersoon 17] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. Het hof laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de tenlastegelegde periode bij alle verdachten – indien deelneming is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verdachte rechtspersoon 17] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan de verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelneming is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelneming.
Deelneming [verdachte]
Het hof gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als leidinggevende van de organisatie.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van deelneming aan een organisatie als hiervoor bedoeld als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband én als de verdachte een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het hiervoor bedoelde oogmerk.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel deelneming ligt tevens het opzet van de verdachte besloten.
Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het opzet van de verdachte moet dus zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie. Volgt uit de bewijsvoering dat de verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt daarin zijn wetenschap met betrekking tot dat oogmerk besloten.
Aan de hand van wat is vastgesteld in het kader van de bewezen verklaarde overtreding van de Wok en aan de hand van wat [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, stelt het hof daaromtrent het navolgende vast.
In 2001 heeft [verdachte] een plan ontwikkeld voor het maken van spelletjes. Hij heeft dit plan gedeeld met de vader van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] , waar hij toentertijd werkzaamheden voor verrichtte via het door [medeverdachte 11] ( [verdachte] toenmalige echtgenote) opgezette uitzendbureau. De vader van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] heeft vervolgens geld geïnvesteerd in de ontwikkeling van de plannen op de voorwaarde dat [medeverdachte 6] mee zou gaan doen. [verdachte] en [medeverdachte 6] zijn in 2002 of 2003 samen gaan werken aan de plannen van [verdachte] . Dit heeft geresulteerd in de oprichting van [verdachte rechtspersoon 21] in juli 2004 door [medeverdachte 6] en de aankoop van [verdachte rechtspersoon 10] in december 2005. Naar het oordeel van het hof was [verdachte] – samen met [medeverdachte 6] – verantwoordelijk voor en betrokken bij de oprichting en aankoop van de (buitenlandse) rechtspersonen die een essentiële rol hebben gespeeld in het (kunnen) aanbieden van online kansspelen in Nederland en het verwerken van de geldstromen daarvan. Ook was [verdachte] – samen met [medeverdachte 6] – verantwoordelijk voor het aannemen van personeel en voor het inhuren van adviseurs (zoals [medeverdachte 5] ). [verdachte] heeft ook de eerste contacten gelegd met betrekking tot het ontwikkelen van software voor aan te bieden spellen.
Gelet op dit alles ziet het hof, met de rechtbank, [verdachte] niet alleen als deelnemer van de criminele organisatie, maar ook als leidinggevende daarvan. Hij is immers verantwoordelijk voor het plan, de opzet, de inrichting, de werking en de financiën van de organisatie en nam alle beslissingen op leidinggevend niveau. Het hof acht dan ook bewezen dat [verdachte] leidinggevende van de criminele organisatie is geweest van 1 januari 2004 tot en met 24 mei 2013.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van het Wok-feit

1.Ontbreken materiële wederrechtelijkheid?

1a. Verweer
De verdediging heeft zich, op de gronden als verwoord in de pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van het Wok-feit (feit 13) moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Volgens de verdediging werd het aanbieden van kansspelen op het internet zonder vergunning in de tenlastegelegde periode niet meer als strafwaardig of illegaal beschouwd, indien die spelen werden aangeboden op een wijze die overeenkwam met de prioriteringsvoorwaarden en indien (juist) daardoor werd bijgedragen aan de via de kanalisatiegedachte te bereiken doelstellingen van het kansspelbeleid.
1b. Oordeel hof
Het hof stelt het volgende voorop. Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid wordt wel aangeduid als een ongeschreven rechtvaardigingsgrond. De exceptie zou kunnen worden ingeroepen wanneer door de handelwijze van de verdachte het met de overtreden strafbepaling nagestreefde doel wordt bereikt of daardoor een hoger belang wordt gediend, of wanneer bepaald gedrag naar algemeen aanvaarde professionele of maatschappelijke normen toelaatbaar of juist wordt geacht. De dader zou hebben gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht op grond van maatschappelijke opvattingen.
Het hof stelt voorts, met de rechtbank, voorop dat de wetgever met de invoering van de Wok in 1964 heeft beoogd het aanbieden van kansspelen te reguleren. Het tegengaan van kansspelverslaving en de maatschappelijk onwenselijke gevolgen daarvan hebben de wetgever met het reguleren voor ogen gestaan. Dat heeft geresulteerd in een strafbaarstelling als vervat in onder meer artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok. Ontegenzeggelijk is destijds door de wetgever niet het ontstaan van het internet voorzien en meer in het bijzonder niet dat het aanbieden van kansspelen via het internet zou (gaan) plaatsvinden, laat staan de omvang waarin dat gebeurt. Niet kan echter worden gezegd dat de wetgever die brede ontwikkeling heeft mogelijk gemaakt of bevorderd en evenmin dat de wetgever, gegeven die ontwikkeling, de wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit heeft prijsgegeven. Tot op heden heeft de wetgever immers het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen gehandhaafd.
Per 1 april 2012 heeft de wetgever de Ksa ingesteld. De Ksa houdt toezicht op het aanbieden van kansspelen via internet en handhaaft daadwerkelijk door middel van maatregelen met een punitief karakter als het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen. Aangezien de Ksa niet de capaciteit heeft om alle mogelijke overtredingen van de Wok te onderzoeken, heeft zij handhavingsrichtlijnen, in de vorm van prioriteringscriteria opgesteld. Een aanbieder van kansspelen die in strijd handelde met die criteria ‘prioriteerde’ zich voor een handhavingsonderzoek door de Ksa. Wanneer een aanbieder van online kansspelen zich daarentegen hield aan die prioriteringscriteria, nam dat dus niet de strafwaardigheid van de gedraging weg, maar leidde dat ertoe dat een eventueel handhavingsonderzoek jegens deze aanbieder minder prioriteit had.
Met de Wet kansspelen op afstand beoogt de wetgever het aanbieden van kansspelen via internet te reguleren ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013-2014, Kamerstuk 33996, nr. 3, Memorie van Toelichting, pag. 5). Dit vindt plaats door middel van het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Dat instrumentarium is primair en in hoofdzaak bestuursrechtelijk van aard, maar in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving als ultimum remedium is expliciet voorzien. Aan het indienen van het wetsvoorstel betreffende het organiseren van kansspelen op afstand in 2014 is brede maatschappelijke raadpleging en politiek debat vooraf gegaan, met als resultaat het ingediende wetsvoorstel.
In het licht van het voorgaande, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat door het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning het met de overtreden strafbepaling nagestreefde doel wordt bereikt of daardoor een hoger belang wordt gediend of dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning naar algemeen aanvaarde professionele of maatschappelijke normen toelaatbaar of juist wordt geacht, ook niet als de prioriteringscriteria van de Ksa in acht zouden worden genomen.
De omstandigheid dat het optreden door de overheid in het verleden gedurende jaren heeft bestaan uit het versturen van brieven zonder dat dit vergezeld ging van daadwerkelijke handhaving, gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, doet daaraan niet af.
Het hof merkt hierbij op, onder verwijzing naar hetgeen het hiervóór reeds heeft overwogen onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging’, dat in de periode na de eerdergenoemde bevestigingsbrief van 22 januari 2013 bovendien nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria is voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld.
Het hof verwerpt dan ook het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging.

2.Het Europese verweer

2a. Verweer
De verdediging heeft voorts, op de gronden als verwoord in de pleitnota, aangevoerd dat het Nederlandse algemene verbod op het aanbieden van kansspelen via internet in strijd is met het verbod op beperkingen van het vrije verkeer van diensten als bedoeld in artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU (voorheen art. 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap)). Het algemene verbod beantwoordt volgens de verdediging namelijk niet aan de doelen die de Nederlandse overheid daarmee voor ogen heeft en strekt verder dan noodzakelijk. De verdediging leidt dat in het bijzonder af uit de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de Kansspelen (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 996, nr. 3). Volgens de verdediging kan van strafbaarheid van overtreding van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de WOK dan ook geen sprake zijn, zodat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
2b. Oordeel hof
Het hof overweegt, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
DienstVolgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is het aanbieden van kansspelen via internet een dienst in de zin van het VWEU (HvJ EU 11 september 2003, C-6/01, Anomar). Ingevolge artikel 56 VWEU zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Unie verboden ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die in een andere lidstaat zijn gevestigd dan die, waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht.
Costa RicaDe kansspelen waar het in deze zaak om gaat, waren beschikbaar voor Nederlandse consumenten op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] . Deze websites waren sinds 2009, 2010 dan wel 2011 eigendom van [verdachte rechtspersoon 23] , gevestigd in Costa Rica (ZD01 – 1237 t/m 1241). Deze onderneming is niet gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie en kan zich daarom niet beroepen op het bepaalde in artikel 56 VWEU (HvJ EU 3 oktober 2006, C-452/04, ov. 25). De omstandigheid dat Nederlandse verdachten zijn aangemerkt als medeplegers van de activiteiten van de Costa Ricaanse onderneming of daaraan feitelijke leiding hebben gegeven, leidt er niet toe dat de onderneming moet worden geacht in een lidstaat te zijn gevestigd.
Groot-BrittanniëVoordat de Costa Ricaanse onderneming eigenaar werd van voornoemde websites, waren die websites eigendom van [verdachte rechtspersoon 21] dan wel [verdachte rechtspersoon 22] , beide gevestigd in Groot-Brittannië (ZD01 – 1237 t/m 1241). Gelet daarop, gaat het hof hierna verder in op het verweer van de verdediging.
BeperkingHet verbod om in Nederland kansspelen aan te bieden via internet is een beperking op het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie. Een dergelijke beperking op het vrije verkeer van diensten kan gerechtvaardigd zijn wegens dwingende reden van algemeen belang. De doelen die de Nederlandse overheid met het verbod nastreeft – consumentenbescherming, beteugeling van gokverslaving en fraudebestrijding – worden door het Hof van Justitie als dwingende redenen geaccepteerd. Wel dient de toegepaste beperking geschikt te zijn om één of meer doelen te verwezenlijken en niet verder te strekken dan noodzakelijk (HvJ EU 8 september 2009, C-42/07, Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International, punt 56 t/m 60, en HvJ EU 3 juni 2010, C‑203/08, Sporting Exchange Ltd / ‘Betfair’, punt 22 t/m 37). Volgens de verdediging voldoet het huidige Nederlandse verbod niet aan die laatste eis en wordt dat expliciet onderkend in de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen.
De Memorie van ToelichtingHet hof constateert dat het wetsvoorstel Kansspelen op afstand in juli 2014 – ruim een jaar na de actiedag in de zaak Rykiel – is ingediend bij de Tweede Kamer, met het oog op het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid. De noodzaak om kansspelen op afstand te reguleren, is volgens de Memorie van Toelichting ontstaan door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand (via internet), de snelle technologische ontwikkelingen en het brede, op Nederland gericht aanbod via honderden websites.
Anno 2014 hebben voornoemde omstandigheden ertoe geleid dat sluitende handhaving van het algemene verbod niet meer mogelijk is zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Zolang er geen alternatief is, wordt – gelet op het grenzeloze karakter van internet en de andere genoemde ontwikkelingen – de vraag naar kansspelen op afstand beantwoord door illegale aanbieders. Consumenten zijn dan afhankelijk van de wijze waarop die aanbieders zelf al dan niet invulling geven aan de beteugeling van de risico’s van kansspelen. In dat specifieke kader wordt in de Memorie van Toelichting overwogen dat het ontbreken van een vergunningstelsel tevens inhoudt dat er geen waarborgen zijn voor consumentenbescherming en bestrijding van fraude en overige criminaliteit. Vervolgens wordt in het wetsvoorstel gekozen voor het vergunningenstelsel als meest geschikte alternatief voor het illegale aanbod (MvT, pag. 4 en 5).
De introductie van een alternatief voor illegaal aanbod, impliceert echter niet dat de Nederlandse overheid meent dat het algemene verbod niet meer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of te verstrekkend is. Integendeel, het algemene verbod op kansspelen op afstand is ook na de wetswijziging het uitgangspunt gebleven. Om toezicht en handhaving minder problematisch te maken en om de aanpak van illegaal aanbod succesvoller te maken, wordt aan Nederlandse consumenten een alternatief geboden (MvT, pag. 5). Door middel van vergunningen worden uitzonderingen op het algemene verbod mogelijk gemaakt, onder strikte voorwaarden die de overheid stelt. Het voorgestelde vergunningenstelsel ondersteunt dus (de handhaving van) het algemene verbod, en bestaat bij de gratie daarvan.
Gelet op het voorgaande, biedt de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel geen grond voor de stelling van de verdediging dat het algemene verbod, ook volgens de Nederlandse overheid, niet langer geschikt is om de nagestreefde doelen te verwezenlijken of verder strekt dan noodzakelijk. De stelling van de verdediging dat het algemene verbod op geen enkele wijze bijdroeg aan de doelstellingen van de wetgever en dat die doelstellingen veel beter konden worden bereikt door ruim baan te geven aan het compromis dat tussen overheid en aanbieders werd gesloten acht het hof onvoldoende onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de WOK is derhalve niet in strijd met het in artikel 56 VWEU vervatte verbod op beperkingen van het vrije verkeer van diensten.
Het hof verwerpt bijgevolg het verweer.
3.
Aangeboden spellen kansspelautomaten in de zin van artikel 30, aanhef en onder c (oud) Wok?
3a. Verweer
Het hof ziet zich -op de gronden genoemd in de pleitnota- voor de vraag geplaatst of de in de bewezenverklaring opgenomen aangeboden spellen zoals aangeboden op ‘ [website 6] ’ al dan niet gekwalificeerd dienen te worden als kansspelautomaat in de zin van artikel 30, aanhef en onder c (oud) van de Wok, zodat op die bewezenverklaring deze bijzondere regeling van toepassing is. De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de spellen op [website 6] volgens de rapportage van de Ksa, specifiek spellen van kansspelautomaten betreffen. Waardoor een functionele benadering van de Wok met zich meebrengt dat ter zake de exploitatie van [website 6] sprake is van de exploitatie van kansspelautomaten, als bedoeld in art. 30h (oud) Wok. Daarvoor zou niet afdoen dat er hier sprake is van ‘virtuele versies van’ speelautomaten. Voorts heeft de verdediging gewezen op de jurisprudentie die hieromtrent geldt ten aanzien van het aanbieden van kansspelen middels internetgokzuilen.
3b. Oordeel hof.
De Wok luidt, voor zover hier van belang:
Titel I. Algemene bepalingen
Art. 1
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
Titel Va. Speelautomaten
Art. 30
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
b. behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;
c. kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;
(...)
Art. 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
(...)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;’
Het bewezenverklaarde verwijt houdt onder meer in dat de verdachte spellen die plegen te worden gespeeld op kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c van de Wok virtueel heeft aangeboden via internet.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de bepalingen in Titel Va van de Wok betrekking hebben op een toestel, waarop of waarmee gelegenheid wordt gegeven tot het spelen van – kort gezegd – gokspellen, welk toestel zich fysiek bevindt op een voor het publiek toegankelijke plaats, bijvoorbeeld een ‘gokkast’ of internetzuil in een café.
Naar het oordeel van het hof miskent de verdediging dat het op internet aanbieden van kansspelen (in casu via [website 6] ) niet gelijk kan worden gesteld aan de regeling omtrent fysieke speelautomaten als bedoeld in Titel Va van de Wok. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid feit 7
Ontslag van rechtsvervolging ten aanzien van feit 7Ten aanzien van het gebruik maken van de valse facturen (A) is het de vraag is dit een strafbaar feit oplevert als bedoeld in artikel 225 Wetboek van strafrecht. Daarvan is alleen sprake indien het valse document, als middel tot misleiding, tegenover derden wordt gebruikt. Als – zoals hier het geval is – de verdachte de valse documenten heeft opgenomen in de administratie van een vennootschap binnen zijn eigen organisatie en waarvan hij de feitelijke leidinggever is, is er geen sprake misleiding van derden en dus geen sprake van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 225 Sr (zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886).
Het hof stelt vast dat in het dossier geen verklaringen of bevindingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de facturen van [verdachte rechtspersoon 10] aan [verdachte rechtspersoon 24] tegenover derden zijn gebruikt in de zin van artikel 225 Sr. Dit betekent dat [verdachte] op dit onderdeel wordt ontslagen van rechtsvervolging.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 subsidiair en 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het
medeplegen van het gewoonte maken van witwassen.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het gewoonte maken van witwassen;
en feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het
medeplegen van het gewoonte maken van witwassen
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
meermalen gepleegd.
Het onder 7 en 9 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 8 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leidding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 11 primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van het als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld.
Het onder 13 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon opzettelijk begaan van medeplegen van de overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen 1 onder a) van de Wet op de kansspelen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
1.
Verontschuldigbare rechtsdwaling
De verdediging heeft zich in hoger beroep wederom op het standpunt gesteld dat – op de gronden zoals verwoord in de pleitnotitie- de verdachte ten aanzien van de feiten waarin hij zich bij het bepalen van zijn keuzes, beslissingen en handelingen heeft laten bijstaan, van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden omdat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald. Deze gronden komen er in de kern genomen op neer dat de verdachte vanwege zijn ingewonnen advies over de WOK in de gerechtvaardigde veronderstelling heeft verkeerd dat zijn handelen juist was. Hij is immers bij zijn ter zake kundige advocaat te rade gegaan, waarbij deze op haar beurt ook weer bij verschillende instanties te rade is gegaan.
Oordeel hof
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een
verontschuldigbareonbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van dit verweer kunnen de volgende aspecten van belang zijn (zie onder meer HR 26 februari 2008, LJN BC0813)
  • de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
  • de specifieke deskundigheid van de adviseur;
  • de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
  • de precieze inhoud van de adviezen.
Met de rechtbank, is het hof als volgt van oordeel:
Van een persoon die een economische activiteit, zoals het aanbieden van online kansspelen, onderneemt, mag worden verwacht dat hij zich op de toepasselijke regelingen oriënteert. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok was en is het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet toegestaan. Nederland kende en kent op basis van die, thans nog steeds geldende, wetgeving geen vergunningenstelsel. Dergelijke vergunning is dan ook niet verleend aan [verdachte] , een medeverdachte of enige aan [verdachte] gelieerde rechtspersoon die eigenaar was van websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Niet is gebleken dat een van de genoemde adviseurs tegenover [verdachte] of een medeverdachte heeft meegedeeld dat het online aanbieden van kansspelen in Nederland was toegestaan, dat wil zeggen geen overtreding van artikel 1, lid 1 onder a Wok opleverde.
Naar het oordeel van het hof bezat van de adviseurs, van wie [verdachte] stelt advies te hebben ingewonnen, enkel medeverdachte [medeverdachte 9] als advocaat gespecialiseerd in kansspelen de specifieke deskundigheid waarop [verdachte] wellicht af had mogen gaan. Juist deze adviseur heeft in haar memo van 24 februari 2009 (AD 2504) gesteld dat het online aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland strafbaar is gesteld en dat [verdachte rechtspersoon 22] ( [verdachte rechtspersoon 22] ) artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok overtreedt. Naar het oordeel van het hof kan bij [verdachte] over de strafbaarstelling van het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning geen onduidelijkheid hebben bestaan. Daarbij is het hof uit het dossier en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 9] gebleken dat haar adviezen enkel inhielden, als weergave van de stand van zaken met betrekking tot handhaving op het gebied van de Wok, dat de facto door de bevoegde autoriteiten niet werd ingegrepen om het aanbieden van online kansspelen te doen stoppen.
Voor zover met het verweer bedoeld is te stellen dat het in Nederland online aanbieden van kansspelen in strijd was met de Wok, maar werd gedoogd door de overheid en dat [verdachte] om die reden mocht menen dat wat hij deed niet strafbaar was, overweegt het hof het volgende.
Naar [verdachte] heeft erkend (zienswijze van [verdachte] inzake Rykiel, pag 2) zijn reeds vanaf de tijd dat [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 6] middels [verdachte rechtspersoon 21] activiteiten ontplooiden (2004/2005) brieven verzonden door tot handhaving bevoegde instanties als Projectbureau kansspelen, Directie Sanctie- en Preventiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (tot 1 april 2012) en de Ksa (vanaf 1 april 2012). Deze brieven waren gericht aan [verdachte] persoonlijk, aan [verdachte rechtspersoon 22] (ZD01 2133-2145) en aan [verdachte rechtspersoon 23] ( [verdachte rechtspersoon 23] ) (ZD01 2146-2147 en 2152-2169) en inhoudende dat het aanbieden van kansspelen via internet niet was toegestaan en dat de activiteiten dienden te worden gestaakt. Dat daarnaast door de bevoegde instanties niet daadwerkelijk handhavende acties zijn ondernomen gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [verdachte] daaruit kon en mocht afleiden dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet meer bestraft zou worden.
Hierin is geen wijziging gekomen met het op verzoek aan [verdachte rechtspersoon 23] verstrekken van de zogenaamde ‘comfort letter’ van 22 januari 2013 (ZD01 2277-2278) door de Ksa.
In deze brief stelt de Ksa immers naar het oordeel van het hof ondubbelzinnig dat het aanbieden van kansspelen niet legaal is. Het hof is van oordeel dat door de Ksa voldoende kenbaar is gemaakt dat het verstrekken van de ‘comfort letter’ en het hanteren van de prioriteringscriteria ingegeven waren door de noodzaak de beperkte handhavingscapaciteit van de Ksa doelmatig te kunnen richten.
Het handelen van de verdachte was derhalve wederrechtelijk terwijl geen sprake was van een advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Het beroep op rechtsdwaling faalt.
2.
Verontschuldigbare rechtsdwaling faillissementsfeit (feit 11)
De verdediging heeft zich in hoger beroep subsidiair op het standpunt gesteld dat – op de gronden zoals verwoord in de pleitnotitie – de verdachte ten aanzien van het faillissementsfeit zich bij het bepalen van zijn keuze heeft laten bijstaan door zijn civiele advocaat, en hij derhalve van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden omdat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald.
Oordeel hof
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van dit verweer kunnen de volgende aspecten van belang zijn (zie onder meer HR 26 februari 2008, LJN BC0813)
  • de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
  • de specifieke deskundigheid van de adviseur;
  • de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
  • de precieze inhoud van de adviezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij zich ten tijde van zijn detentie heeft laten bijstaan door zijn civiele advocaat [advocaat 1] . Uit het verhoor bij de raadsheer-commissaris van 11 mei 2022 blijkt dat de heer [advocaat 1] zich meent te herinneren dat hij door [verdachte] , of diens moeder, is bevraagd over het overmaken van een geldbedrag. Ten aanzien van het overmaken van dat mogelijke geldbedrag heeft hij het volgende verklaard:
‘Ik heb toen gezegd: betaal eerst van het ene bedrijf naar het andere en betaal daarna de rekening. Anders zou het zo zijn dat er een bedrijf betaald had waar geen factuur naar verstuurd was en bij het andere bedrijf de factuur open zou blijven staan. U vraagt mij of ik er over nagedacht heb of dat kon. Ik ging uit van een rekeningcourantverhouding tussen de vennootschappen en dat het op deze manier overgeboekt zou worden.’
Uit het verhoor kan slechts worden opgemaakt dat bij hem advies is ingewonnen over een betaling. De getuige heeft slechts verklaard dat er een betaling moest plaatsvinden, waarbij op rekening van de schuldenaar geen geld stond, en op naam van een andere vennootschap wel geld stond. Hierbij heeft de getuige slechts in acht genomen dat er mogelijk een rekeningcourant verhouding tussen de vennootschappen bestond, en dat het op die manier overgeboekt zou kunnen worden. Na verduidelijking heeft de getuige hierover als volgt verklaard:
‘Ik kan mij herinneren dat er een betaling moest plaatsvinden door BV A. Bij BV A stond
geen geld op de rekening en bij BV B wel. Ik zei dat er van BV B naar BV A geld moest
worden overgemaakt en ik ging er vanuit dat het tussen deze twee vennootschappen ging om
een rekeningcourantverhouding. Ik heb alleen gezegd dat van BV B naar BV A geld
overgemaakt moest worden.’
Reeds in 2013 was duidelijk dat de financiële situatie van [verdachte rechtspersoon 16] . niet goed was en de heer [advocaat 1] verklaart daarover dat de bedrijven het moeilijk hadden door alle gelegde beslagen, maar ook dat het de wens van de verdachte was om na de afloop van de detentie met het bedrijf verder te gaan. Uit dit verhoor blijkt in ieder geval niet dat de heer [advocaat 1] als adviseur op de hoogte was van de situatie dat duidelijk en voorzienbaar was dat [verdachte rechtspersoon 16] . in staat van faillissement zou worden gesteld. Daarnaast blijkt niet dat de heer [advocaat 1] aanwezig was op 14 februari 2014 waar een vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden waarin werd besloten dat zo spoedig mogelijk het faillissement moest worden aangevraagd gezien de slechte financiële situatie.
Gelet op bovenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de heer [advocaat 1] daadwerkelijk en specifiek met inachtneming van de achtergrond van de financiële situatie van [verdachte rechtspersoon 16] . op de betreffende situatie heeft kunnen adviseren, nu hij daartoe door de verdachte niet van de juiste informatie is voorzien. Het handelen van de verdachte was derhalve wederrechtelijk terwijl geen sprake was van een advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Het beroep op rechtsdwaling faalt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot en gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, een geldboete ter hoogte van € 100.000,-, subsidiair 365 dagen hechtenis, en aan de verdachte opgelegd een ontzegging uit het recht om enig beroep in de kansspelindustrie uit te oefenen voor de duur van 3 jaren.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 36 maanden, welk vanwege de overschrijding van de redelijke termijn verminderd dient te worden tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, alsmede dat het hof aan de verdachte een geldboete ter hoogte van een bedrag van € 100.000,- zal opleggen, en aan hem zal opleggen een ontzetting uit het recht om het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 18 maanden.
De verdediging heeft het hof -op gronden zoals verwoord in de pleitnota- verzocht, indien komend tot een strafoplegging, toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Verdachte heeft als leider van een criminele organisatie de Wok overtreden en daarmee veel geld verdiend. Deze verdiensten uit criminele activiteiten werden vervolgens witgewassen. Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Verdachte heeft zich in verband met dat witwassen ook schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, het voorhanden hebben van valse geschriften en hij heeft faillissementsfraude gepleegd.
Het aanbieden van online kansspelen in Nederland moest vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost doorgaan. De organisatie deed dit echter zonder vergunning en hiermee werd het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken ondermijnd. Hierbij weegt het hof de omstandigheid mee dat ook online-gokken tot verslaving en financiële misère kan leiden bij betrokken personen en dat de voorkoming hiervan nu juist de achterliggende gedachte en reden is voor regulering van deze markt middels een vergunningenstelsel.
Het hof heeft voorts nog acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Ook heeft het hof rekening gehouden met de thans geldende persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles overziende acht het hof in beginsel het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met de oplegging van een taakstraf passend en geboden. Met een andere straf kan niet worden volstaan.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Reeds in eerste aanleg is door de rechtbank vastgesteld dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 11 november 2013, de dag waarop [verdachte] in verzekering werd gesteld. De rechtbank heeft vervolgens de procesgang in eerst aanleg uiteengezet, en geconstateerd dat, met inachtneming van de uitspraakdatum van 20 december 2018, het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden.
Ten aanzien van dit verloop in hoger beroep oordeelt het hof als volgt.
Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 3 januari 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 11 maart 2024. In hoger beroep is de behandeling dus niet afgerond met een eindarrest binnen 24 maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding bedraagt ruim 38 maanden.
In hoger beroep hebben de eerste regiezittingen plaatsgevonden op 19 april 2021 en 10 mei 2021, op welke zittingen beslissingen zijn genomen ten aanzien van de vele -door de verdediging- ingediende onderzoekswensen waarna op de zitting van 27 januari 2022 allereerst getuigenverhoren hebben plaatsgevonden, en daarna -op verzoek van de verdediging- nog een veertiental getuigenverhoren bij de raadsheer-commissaris hebben plaatsgevonden. Nadien is op de zittingen van 15 mei 2023 en 19 juni 2023 door het hof beslist op het verzoek van de verdediging tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag. De inhoudelijke behandeling heeft vervolgens een aanvang genomen op 27 november 2023, waarna zeven zittingsdagen zijn gevolgd, waarbij in het belang van alle verdachten, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken.
Het hof is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die de termijnoverschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep gedeeltelijk rechtvaardigen, met name gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, die onderdeel uitmaakt van de megazaak Rykiel, en het gegeven dat er sprake was van zeventien verdachten met bijbehorende raadslieden waardoor het plannen van de inhoudelijke behandeling lastig was.
Al met al zal het hof, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer opleggen. Het hof zal aan hem een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 6 maanden, alsmede een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
Het opleggen van daarnaast een ontzetting van het recht het beroep van bestuurder van een rechtspersoon uit te oefenen voor de duur van 18 maanden, zoals door de advocaten-generaal gevorderd, acht het hof, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop, niet (meer) aangewezen.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis
Het hof zal, gelet op het ontbreken van gronden, het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis, welke reeds is geschorst, opheffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 140, 225, 341 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikel 1 (oud en nieuw) en 36 van de Wet op de kansspelen, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ter zake van het onder 12 primair en 12 subsidiair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 4 primair, 6 primair, 6 subsidiair, 8 primair en 10 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 primair, 7, 8 subsidiair, 9, 11 primair en 13 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 primair, 4 subsidiair, 5 primair, 8 subsidiair, 7, 9, 11 primair en 13 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart een deel van het onder 7 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis welke reeds is geschorst.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en mr. V.C. Minneboo, griffiers,
en op 11 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.M. Koevoets is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De tekst van artikel 1, onder a, is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) – ongewijzigd – ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a, van de Wok (inw.tr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
2.Vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
3.Vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
4.Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
5.Vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
6.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
7.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
9.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
10.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
12.ZD 15 ( [zaakdossiernaam medeverdachte] ), p. 9-10.
13.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
15.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
16.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [verdachte rechtspersoon 23] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
17.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
18.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
19.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op Wob-verzoek van 8 december 2014.
20.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181.
21.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
22.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand.
23.AD, p. 2208 - 2210.
24.Zie onder meer de controle van ‘ [website 8] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van website [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van website [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
25.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
26.AD, p. 1-3.
27.AD, p. 2207.
28.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
29.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [betrokken persoon 11] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).
30.De verdachte [medeverdachte 5] is gedurende de procedure in hoger beroep overleden. In zijn strafzaak is de officier van justitie daarom bij arrest van 19 april 2021 (parketnummer 20-004009-18) ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.