Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
zaaknummer eerste aanleg: C/03/314057/KG ZA 23-32
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/314057 / KG ZA 23-32)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met een productie;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met een productie;
- de bij zivverbericht van 22 januari 2024 door [appellante] toegezonden producties 3 en 4;
- de bij zivverbericht van 24 januari 2024 door [appellante] toegezonden akte houdende overlegging producties 5 t/m 10;
- het bij zivverbericht van 29 januari 2024 door Meta toegelichte bezwaar tegen de akte houdende overlegging producties van [appellante] ;
- de bij zivverbericht van 29 januari 2024 gegeven reactie daarop van [appellante] ;
- de door het hof bij zivverbericht van 29 januari 2024 aan partijen meegedeelde beslissing naar aanleiding van het bezwaar van Meta;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
)
).
Daaruit blijkt voldoende van spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
De Digitale Dienstenverordening EU/2022/2065, als per 17 februari 2024 in algemene zin van toepassing krachtens artikel 93 lid 2 van die verordening, bepaalt in artikel 92 (“
Vervroegde toepassing op aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines”) het volgende:
Uit considerans (12) bij de verordening blijkt echter dat op het punt dat in deze procedure centraal staat (kort gezegd gestelde ‘illegale inhoud’) wordt beoogd het reeds bestaande beoordelingskader te handhaven, zodat het hof dat zal toepassen.
In zo’n geval moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Deze toetsing moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 EVRM.