ECLI:NL:GHSHE:2024:744

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
200.329.891_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake partneralimentatie en afwijzing van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in levensonderhoud

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot partneralimentatie. De man, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, heeft onvoldoende financiële gegevens overgelegd om zijn draagkracht aan te tonen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de man geen draagkracht had voor het betalen van partneralimentatie, maar had de vrouw een bijdrage van € 900,- per maand toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat, ondanks het ontbreken van volledige financiële gegevens, op basis van de beschikbare informatie en de hoge schuldenlast van de man, er geen draagkracht resteert voor het betalen van partneralimentatie. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van verificatoire stukken in alimentatieprocedures en de gevolgen van het nalaten hiervan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.329.891/01
zaaknummer rechtbank : C/03/306702 / FA RK 22-2403
beschikking van de meervoudige kamer van 7 maart 2024
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats man] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.J.C. Vaessen te Roermond,
tegen
[bewindvoerder] , h.o.d.n. [bewindvoeringskantoor],
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna: de bewindvoerder,
verweerster in hoger beroep,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle (toekomstige) goederen die toebehoren aan:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas te Heerlen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 19 juli 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 april 2023.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 4 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 januari 2024 met bijlagen, ingekomen op 23 januari 2024.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2024 plaatsgevonden. De man, de bewindvoerder en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 20 maart 2019 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris en is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud afgewezen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de partneralimentatie overwogen op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen draagkrachtberekening te kunnen maken en dat het gelet op de schulden van partijen voldoende aannemelijk is dat de man op dit moment geen draagkracht heeft tot het betalen van een onderhoudsbijdrage.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 29 juni 2022 bepaald op € 900,- per maand.
4.2.
De grieven van de man zien op zijn draagkracht, althans het oordeel van de rechtbank dat de man heeft nagelaten inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie.
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten 29 juni 2022 (de datum van indiening van het inleidend verzoek), is in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte van de behoefte van de vrouw
5.2.
In hoger beroep staat tussen partijen vast dat de vrouw een aanvullende behoefte in 2022 heeft van € 1.146,81 netto per maand.
Draagkracht van de man (grief 1 en 2)
5.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 20 maart 2019 is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen omdat, gelet op de schulden van partijen, voldoende aannemelijk was dat de man op dat moment geen draagkracht had voor het betalen van een onderhoudsbijdrage.
5.3.1.
Op 29 juni 2022 heeft de vrouw opnieuw een verzoek ingediend tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud van € 900,- per maand.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen omdat de man niet heeft aangetoond dat hij de verzochte bijdrage niet kan betalen. De rechtbank heeft daartoe – kort samengevat – overwogen dat de man, ook na hiertoe extra in de gelegenheid te zijn gesteld door de rechtbank, onvoldoende financiële gegevens in het geding heeft gebracht. De rechtbank heeft hierdoor niet kunnen vaststellen hoe hoog de inkomsten van de man zijn en evenmin hoe hoog de schulden zijn. De man heeft daarentegen wel gesteld dat hij de voormalige echtelijke woning met bedrijfsruimte inclusief de hypotheekschulden kan overnemen, hetgeen impliceert dat hij daarvoor voldoende financiële ruimte heeft. De rechtbank heeft de man ruim de gelegenheid geboden om meer inzicht te verschaffen en dat hij dit heeft nagelaten komt voor zijn rekening en risico, aldus de rechtbank.
Doordat de man zijn financiën niet op orde brengt, althans geen inzicht verschaft in zijn
financiële situatie, zit ook de vrouw financieel klem. De vrouw wordt aangesproken door
schuldeisers en zit daardoor al jaren in een financieel zeer precaire positie.
Nu de man naar het oordeel van de rechtbank niet had aangetoond dat hij de verzochte bijdrage niet kan betalen, terwijl duidelijk was dat de vrouw daaraan behoefte heeft, heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw toegewezen.
5.3.2.
De man heeft tegen dit oordeel van de rechtbank twee grieven gericht.
Voor zover zijn grieven er – kort samengevat – op neerkomen dat de alimentatieprocedure niet los gezien kan worden van de verdelingsprocedure, met name voor wat betreft het overnemen door de man van de echtelijke woning met bedrijfspand en de maandelijkse lasten die dit voor de man zal meebrengen, behoeft dit aspect van de grieven geen verdere bespreking. Daarmee zijn partijen het overigens eens. Uit het arrest van dit hof van 17 oktober 2023 inzake de verdelingsprocedure blijkt immers dat partijen zijn overeengekomen dat de voormalige echtelijke woning met bedrijfspand zal worden verkocht aan een derde.
5.3.3.
Het standpunt van de man in hoger beroep komt er voor het overige – kort samengevat – op neer dat de hoogte van de schulden waarmee de man geconfronteerd wordt hoe dan ook zodanig van omvang zijn, ook na verkoop van de woning, dat hij geen draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen.
5.3.4.
De bewindvoerder voert het volgende verweer.
De man heeft in hoger beroep wederom geen inzicht in zijn actuele inkomenssituatie gegeven. Verificatoire stukken betreffende het inkomen van de man over de jaren 2020 t/m 2023 ontbreken. Ook is niet gesteld, laat staan onderbouwd, met welke lasten rekening moet worden gehouden. Een draagkrachtberekening ontbreekt wederom. De rechtbank heeft dus terecht en op goede gronden geoordeeld dat de man heeft nagelaten inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie en dat dit voor zijn rekening en risico moet komen. In hoger beroep kan exact dezelfde conclusie worden getrokken, zodat de grieven van de man voor afwijzing gereed liggen.
5.3.5.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat de man geen concreet standpunt heeft ingenomen over de hoogte van zijn inkomen, noch over de hoogte van de lasten – waaronder de schulden – waarmee rekening moet worden gehouden bij de bepaling van zijn draagkracht. Het hof stelt verder vast dat, waar de man in eerste aanleg terecht is afgerekend op het ontbreken van stukken ter vaststelling van zijn draagkracht, hij in hoger beroep weliswaar wat meer stukken heeft overgelegd, maar nog altijd onvoldoende.
Het hof heeft zich, ook tijdens de mondelinge behandeling, indringend gebogen over de vraag welke consequentie hieraan verbonden moet worden. Hoewel het de verantwoordelijkheid van de man is om zijn draagkracht te stellen en, bij betwisting, met verificatoire stukken te onderbouwen, en het nalaten hiervan in beginsel voor zijn rekening en risico komt, is het hof in deze zaak van oordeel dat de bewindvoerder en de vrouw niet zijn geholpen met een uitspraak waarin de man op dit nalaten wordt afgerekend.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is immers gebleken dat tussen partijen vast staat dat er een hoge schuldenlast is, waarvan de exacte omvang weliswaar niet vast staat, maar waarvan de hoogte op de peildatum voor vaststelling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap ongeveer € 600.000,- á € 650.000,- bedroeg. Uit het arrest in de verdelingsprocedure tussen partijen van dit hof van 17 oktober 2023 volgt dat de schulden op de peildatum door partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof duidelijk geworden dat er aan de zijde van de bewindvoerder en de vrouw vooral behoefte bestaat aan duidelijkheid, zowel met betrekking tot de schulden alsook met betrekking tot de hoogte van de partneralimentatie. Omdat het hof niet de verwachting heeft dat er binnen afzienbare termijn duidelijkheid zal komen, althans dat er verificatoire stukken beschikbaar zullen komen over de hoogte van het inkomen uit onderneming van de man en over de exacte schuldenlast en wat hierop wordt afgelost, zal het hof een beslissing nemen over de partneralimentatie op basis van de wel beschikbare informatie. Het hof is van oordeel dat zowel de bewindvoerder en de vrouw als de man hiermee het meest zijn gediend.
5.3.6.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling met partijen gesproken over de door de man in het geding gebrachte inkomensgegevens. Weliswaar beschikt het hof niet, zoals in alimentatieprocedures gewenst is, over jaarstukken over de afgelopen drie jaren, aangiften en aanslagen IB en een onderbouwde prognose, maar op basis van de wel beschikbare stukken kan de gemiddelde winst over de jaren 2020 t/m 2023 globaal gesteld worden op een bedrag van € 23.585,-. De winst over 2023 is hoger dan de voorgaande jaren, maar de man heeft gemotiveerd toegelicht dat deze in 2024 naar verwachting weer lager zal uitvallen. De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij het NBI van de man, op basis van de eenvoudige winst- en verliesrekening 2023 zoals geproduceerd door het boekhoudprogramma van de man, waarbij een winst is gesteld van € 29.912,-, heeft berekend op € 2.392,- per maand. Het hof heeft op zichzelf geen aanwijzingen om aan de juistheid van de door de man verstrekte gegevens over zijn winst te twijfelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de echtscheidingsbeschikking van 20 maart 2019 valt op te maken dat het NBI van de man in 2017, op basis van de onttrekkingen uit de onderneming van € 27.464,- en een retour ontvangen bedrag van € 2.682,- is berekend op € 2.511,- per maand. Het hof is van oordeel dat hieruit de conclusie kan worden getrokken dat er in ieder geval geen aanwijzingen zijn dat, zoals de vrouw stelt, een winst uit onderneming van € 29.912,- veel te laag zou zijn.
5.3.7.
Weliswaar is de ingangsdatum 29 juni 2022, zodat bij het berekenen van de draagkracht van de man gerekend zou moeten worden met zijn werkelijke woonlasten en niet met het eerst sinds 1 januari 2023 geldende woonbudget, maar omdat er veel onduidelijkheid is met betrekking tot de lasten van de voormalige echtelijke woning en de man inmiddels, samen met zijn partner, een huurwoning bewoont met een (onbetwiste) huurlast van € 600,- á € 700,- per maand, heeft het hof aanleiding gezien om in dit geval een (globale) berekening te maken op basis van de winst in 2023 ad € 29.912,- uitgaande van het woonbudget. Het woonbudget bedraagt in dit geval € 718,- per maand. Uitgaande van voornoemd inkomen en woonbudget zou de man een draagkracht hebben van € 302,- bruto per maand, waarbij met de hypotheeklast die de man nog altijd betaalt voor de voormalige echtelijke woning van € 416,- per maand en de schulden nog geen rekening is gehouden. Deze globale berekening maakt dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 900,- in ieder geval al niet reëel is. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat na verkoop van de echtelijke woning naar verwachting een restschuld zal overblijven en dat er alsdan nog een schuldenlast zal zijn van zeker € 100.000,-. Hoewel de advocaat van de bewindvoerder meermaals heeft aangekaart dat – afgezien van de aflossing aan de belastingdienst van € 92,- per maand – onduidelijk is of en zo ja, wat de man daadwerkelijk aflost, is het feit of er wordt afgelost gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake draagkracht en het meenemen van schulden (o.a. ECLI:NL:HR:2014:627 en ECLI:NL:HR:2008:BD1843), niet althans niet zonder meer ter zake doende.
Het hof is van oordeel dat op basis van hetgeen in het voorgaande is overwogen, de conclusie gerechtvaardigd is dat, met het inkomen dat de man redelijkerwijs geacht kan worden te verwerven én de schuldenlast die er onbetwist is, er geen draagkracht resteert voor partneralimentatie.
3.4.
Anders dan gebruikelijk zal de door het hof gemaakte (globale) berekening niet aan deze beschikking worden gehecht, omdat deze berekening niet bedoeld is om de exacte draagkracht van de man voor het betalen van een partnerbijdrage te berekenen, maar om op basis van de beperkte beschikbare gegevens en hetgeen tussen partijen voor het overige niet in geschil is, te beoordelen of het opleggen aan de man van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw reëel is.

6.De slotsom

in het hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 19 april 2023 en opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in haar levensonderhoud;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en F. Dunki Jacobs, en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin, in tegenwoordigheid van de griffier.