In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van verzoeken om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) door belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had de verzoeken van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarop belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het hof.
Tijdens de zitting op 14 februari 2024 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Het hof oordeelde dat de spanning en frustratie van belanghebbende door de ambtshalve teruggaaf ruim binnen twee jaar was geëindigd. Tevens heeft het hof zich niet bevoegd verklaard om uitspraak te doen over de rentevergoeding, aangezien dit een ambtshalve beslissing van de inspecteur betreft waartegen geen rechtsmiddelen openstaan.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 maart 2024, en afschriften zijn op die datum aan partijen verzonden. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.