6.7.De rechtbank heeft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen bepaald op € 155,-- per kind per maand met ingang van de datum van die beschikking (18 augustus 2022).
6.8.1.De
manverzoekt in incidenteel hoger de beroep de door hem verschuldigde bijdrage in de kosten van de kinderen alsnog vast te stellen op nihil.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen, met name vanwege de hoge reiskosten die hij ter uitvoering van de zorgreling moet maken. De enkele reisafstand per auto tussen zijn woning en die van de vrouw is volgens de ANWB routeplanner 74,4 km ofwel retour 176,5 km (prod. 11). Het ligt in de risicosfeer van de vrouw dat zij zonder toestemming en in strijd met de bestreden beschikking is verhuisd. Ook al zou het vervoer worden gedeeld, dan nog wordt hij gedwongen veel reiskosten te maken, omdat de vrouw is verhuisd. De kosten per kilometer bedragen 21 cent in 2023 en 23 cent in 2024. Uitgaande van vijf retours per maand is dat in 2024 882,5 km per maand à 23 cent, € 202,98 per maand.
6.8.2.De
vrouwvoert verweer. Volgens haar rijdt de man slechts één keer per week naar [woonplaats vrouw] . Bij een afstand van 74 km, bedragen de benzinekosten van de man slechts € 114,--. Deze kosten zijn al verdisconteerd in de toegepaste zorgkorting. Bovendien zullen de woonlasten van de man lager zijn zodra de woning van partijen is verkocht.
6.8.3.Het hof begrijpt de grief van de man aldus dat hij zich niet kan vinden in de wijze waarop de rechtbank in de bestreden beschikking rekening heeft gehouden met zijn reiskosten. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen:
‘5.5.37. Op basis van de hiervoor vastgestelde, wekelijkse, zorgregeling heeft de man in ieder geval twee dagen per week de zorg voor de kinderen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de zorg voor de kinderen gedurende de vakanties en feestdagen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook aanleiding om de man te compenseren voor de hoge reiskosten die hij, als gevolg van de verhuizing van de vrouw, moet maken voor het ophalen van de kinderen. Aan de zijde van de man wordt daarom rekening gehouden met een zorgkorting van 35%. Nu de behoefte van de kinderen € 1.017; per maand is, bedraagt de zorgkorting een bedrag van € 356,= per maand.
5.5.38.De totale draagkracht van de ouders van € 645,= per maand is onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen van € 1.017,= per maand te kunnen voorzien. Het tekort van € 372,= per maand wordt voor de helft aan beide ouders toegerekend. Voor de man betekent dit dat de helft van het tekort (van € 186,= per maand) in mindering komt op zijn zorgkorting van € 356,= per maand. De hiervoor becijferde bijdrage van de man van € 480,= per maand wordt dus verminderd met (€ 356,= -€ 186,=) € 170,= per maand. De man moet dan een bijdrage van € 310,= per maand, ofwel € 155,= per maand per kind aan de vrouw voldoen. Die bijdrage acht de rechtbank overigens in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal worden vastgesteld. De bijdrage zal ingaan op de datum van deze beschikking.´
6.8.4.Het
hofacht aannemelijk dat de werkelijke reiskosten van de man hoger liggen dan het bedrag waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Het hof ziet echter geen aanleiding om rekening te houden met de werkelijke reiskosten van de man, ook niet omdat de vrouw zonder toestemming is verhuisd. De rechtbank heeft met de extra reiskosten van de man rekening gehouden door een zorgkorting toe te passen van 35%. Vervolgens heeft de rechtbank geconstateerd dat partijen onvoldoende draagkracht hebben om volledig in de behoefte van de kinderen te kunnen voorzien. Het tekort aan draagkracht is aan beide ouders toegerekend. Indien alsnog rekening zou worden gehouden met de werkelijke reiskosten van de man, dan zou het tekort aan draagkracht volledig ten laste van de vrouw komen. Het hof acht dit in strijd met de wettelijke maatstaven. Grief IV van de man faalt.
Wijziging kinderalimentatie
6.9.1.De
vrouwverzoekt in haar akte wijziging van eis van 30 november 2023 de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met ingang van 1 november 2023 te bepalen op € 306,-- per kind per maand. De vrouw beroept zich daarbij op gewijzigde omstandigheden.
i)de man heeft per 1 maart 2023 niet meer de kosten van de voormalige echtelijke woning;
ii)sinds juli 2023 is het inkomen van de vrouw drastisch gedaald;
iii)in 2024 is het inkomen van de man vermoedelijk hoger, omdat het ouderschapsverlof eindigt;
iv)de zorgregeling is gewijzigd.
6.9.2.Ingevolge art. 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
6.9.3.Niet in geschil is dat de door de vrouw aangevoerde omstandigheden een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW betreffen. Het hof zal de draagkracht van partijen hierna beoordelen teneinde te bepalen of de vastgestelde kinderalimentatie door de gewijzigde omstandigheden is opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven en er dus een wijziging dient plaats te vinden.
6.9.4.Ten aanzien van de ingangsdatum voor de wijziging van de kinderalimentatie per 1 november 2023 heeft de vrouw aangegeven dat dit de datum is waarop het verzoek is ingediend. De akte wijziging van eis waarin het verzoek is gedaan, dateert evenwel van 30 november 2023. Het hof zal de ingangsdatum van de eventuele wijziging van de kinderalimentatie daarom in redelijkheid vaststellen op 1 december 2023, de datum volgend op de datum waarop het (aanvullend) verzoek is ingediend.
6.9.5.De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van beide kinderen van € 1.017,-- per maand (in 2022) is niet in geschil en staat daarmee vast. Rekening houdend met de verhoging analoog aan de wettelijke indexering bedraagt die behoefte in 2023 € 1.051,58 en in 2024 € 1.116,78 per maand.
6.9.6.Uit de salarisspecificaties van september tot en met december 2023 blijkt een maandloon van € 3.612,-- bruto per maand en een maandelijkse reservering voor het individueel keuzebudget (IKB) van de man van € 615,85 per maand.
Met betrekking tot het IKB heeft de man aangevoerd dat uit de salarisstrook van november 2023 blijkt dat hij voor € 5.067,70 uit het IKB-budget zorgverlof heeft gekocht en dat het restsaldo € 1.802,09 is en dat hier nog bij komt de reservering over december 2023 van € 615,85.
De vrouw heeft dit niet weersproken.
Het hof gaat er daarom van uit dat de man in 2023 per maand gemiddeld een bedrag van (€ 5.067,70 / 11 maanden =) € 460,70 van zijn IKB-budget voor zorgverlof gebruikt. In het kader van de draagkracht zal het hof hiermee rekening houden. Het maandelijkse IKB-budget bedraagt € 615,85 per maand. Bij de bepaling van de draagkracht houdt het hof tot maart 2024 dus rekening met een IKB-budget van (615,85 - 460,70 =) € 155,15 per maand. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat nog niet duidelijk is of / in hoeverre hij ook per maart 2024 zorgverlof zal opnemen. Per maart 2024 zal het hof daarom bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening houden met het volledige IKB-budget.
Het hof houdt rekening met de maandelijkse (pensioen)premies zoals deze uit genoemde salarisspecificaties blijken, te weten AP-premie (€ 3,68), premie OP/NP (€ 207,16), premie 3e WW jaar (€ 3,61), premie IPAP (€ 11,97) en premie IPAP collectief (€ 12,20). Het hof houdt verder rekening met de toepasselijke heffingskortingen (algemene heffingskorting en arbeidskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
Omdat de man sinds oktober 2023 een huurwoning bewoont, gaat het hof uit van de forfaitaire woonlast.
Met inachtneming van het voorgaande en onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte en daarvan deel uitmakende berekeningen, begroot het hof de draagkracht van de man op:
- € 539,-- per maand vanaf 1 december 2023 en;
- € 622,-- per maand, vanaf 1 maart 2024.
6.9.7.De vrouw ontvangt een WIA-uitkering en een toeslag daarop. Blijkens de betaalspecificaties van het UWV van augustus en oktober 2023 bedraagt de WIA-uitkering inclusief toeslag € 1.408,-- bruto per maand, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag.
Het hof houdt rekening met de algemene heffingskorting en een kindgebonden budget van, in 2023, € 7.033,-- per jaar en in 2024, € 4.872,-- per jaar.
Onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte en daarvan deel uitmakende berekeningen begroot het hof de draagkracht van de vrouw op:
- € 97,-- per maand vanaf 1 december 2023 en
- € 96,-- per maand vanaf 1 maart 2024.
6.9.8.De totale draagkracht van partijen bedraagt in de periode vanaf 1 december 2023 (539 + 97) € 636,-- per maand en vanaf 1 maart 2024 (622 + 96) € 718,-- per maand. In beide periodes is de totale draagkracht dus onvoldoende om volledig in de behoefte van de kinderen (van € 1.051,58 (2023) resp. € 1.116,78 (2024) per maand) te voorzien. Dit betekent dat er geen grond is voor een draagkrachtvergelijking.
6.9.9.De kinderen verblijven thans afwisselend drie achtereenvolgende weekenden, van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de man en een weekend bij de vrouw en daarnaast ook gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen. Hoewel deze frequentie niet een zorgpercentage van 35% rechtvaardigt, zal het hof ook nu dit percentage in aanmerking nemen ter compensatie van de hoge reiskosten die de man ter uitvoering van de zorgregeling heeft. Bij de zorgregeling die geldt als de vrouw met de kinderen is terugverhuisd, eenmaal in de twee weken van woensdag na school tot maandagochtend als de school begint, past ook een zorgkorting van 35% vanwege de verblijfsfrequentie van de kinderen bij de man.
Omdat partijen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien, zal het hof het tekort aan draagkracht gelijkelijk tussen partijen verdelen en het aldus toegerekende deel op de zorgkorting in mindering brengen. Het restant van de zorgkorting wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
6.9.10.Toegepast op de behoefte en draagkracht in genoemde periodes leidt dit tot het volgende:
in de periode vanaf 1 december 2023:
- de totale behoefte van € 1.051,58 per maand;
- de zorgkorting (35%) voor beide kinderen van € 368,05 per maand;
- de gezamenlijke draagkracht van € 636,-- per maand;
- het tekort aan draagkracht van (1.051,58 – 636 =) € 415,58 per maand, waarvan de helft, € 207,79, wordt toegerekend aan de man;
- de zorgkorting die op de bijdrage van de man in mindering wordt gebracht van (368,05 – 207,79 =) € 160,26 per maand,
dient de man (539 – 160,26) € 378,74 ofwel € 189,37 per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
- de totale behoefte van € 1.116,78 per maand;
- de zorgkorting (35%) voor beide kinderen van € 390,87 per maand;
- de gezamenlijke draagkracht van € 718,-- per maand;
- het tekort aan draagkracht van (1.116,78 – 718 =) € 398,78 per maand, waarvan de helft, € 199,39, wordt toegerekend aan de man;
- de zorgkorting die op de bijdrage van de man in mindering wordt gebracht van (390,87 – 199,39 =) € 191,48 per maand,
dient de man (622 – 191,48) € 430,52 ofwel € 215,26 per kind per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.
6.9.11.Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal wijzigen voor zover het de daarbij bepaalde kinderalimentatie betreft en zal bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw zal betalen:
- met ingang van 1 december 2023 € 189,37 per kind per maand en
- met ingang van 1 maart 2024 € 215,26 per kind per maand.
In de zaak met zaaknummer 200.318.914/01 (de vermogensrechtelijke afwikkeling)
De auto’s (grief 2 van de vrouw)
6.10.1.De tweede grief van de vrouw keert zich (naar het hof begrijpt:) tegen rov. 5.7.19 tot en met 5.7.21 van de bestreden beschikking. De
rechtbankheeft daarin – samengevat – overwogen dat partijen hebben afgesproken de auto’s bij merkdealers te laten taxeren en de vrouw zich niet aan de afspraak heeft gehouden en beslist dat de auto’s worden toegedeeld tegen de in de beschikking aangenomen waardes van de Opel en de Peugeot.
6.10.2.Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat de auto’s getaxeerd zouden worden bij een merkdealer. De afspraak was dat dit zou gebeuren door [merkdealer] . De man is echter naar een bevriende merkdealer gegaan. De vrouw heeft in deze taxatie geen vertrouwen. Volgens de ANWB-koerslijsten (productie 17 bij het beroepschrift) heeft de Opel een waarde van € 8.000,-- en de Peugeot een waarde van € 3.450,--. Door de verdeling van de auto’s wordt de man overbedeeld. De man moet daarom aan haar een bedrag van € 2.275,-- voldoen.
Het verzoek van de vrouw ter zake van de grief luidt als volgt:
‘te bepalen dat [voor, hof] beide waardes van de auto’s (r.o. 5.7.19.) moet worden uitgegaan van de ANWB waardes’.
6.10.3.In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. Partijen hebben tijdens een eerdere mondelinge behandeling op 9 mei 2022 afgesproken dat zij voor de waardebepalingen van de auto’s naar de merkdealers in [plaats 4] zouden gaan. Deze afspraak is correct weergegeven in rov. 5.7.19. De Peugeot zou worden getaxeerd door de Peugeotdealer en de Opel zou worden getaxeerd door de Opeldealer . Partijen zouden samen naar deze dealers gaan. De man is met de vrouw bij de Peugeotdealer geweest. De waarde van de Peugeot is daar toen bepaald. De vrouw wilde toen dat de Peugeotdealer ook de waarde van de Opel zou bepalen. Dit was in strijd met de afspraak tussen partijen. De man wilde dat de Opel conform afspraak zou worden getaxeerd door de Opeldealer . De vrouw weigerde dit, omdat de man iemand bij de Opeldealer in [plaats 4] zou kennen. Tussen partijen bestond geen afspraak dat de auto’s bij één merkdealer, namelijk Peugeotdealer [merkdealer] , zouden worden getaxeerd. De man kent niemand bij de Opeldealer in [plaats 4] . Bovendien, al zou hij daar iemand kennen, dan maakt dat de waardebepaling niet onjuist. De rechtbank is terecht uitgegaan van de eerdere waardebepaling van de Opel, die is gedaan door Opeldealer te [vestigingsplaats] . De door de vrouw gestelde waarde van € 8.000,-- is niet juist. Voor de Opel zijn meerdere taxatierapporten beschikbaar. Daaruit blijken waardes van respectievelijk € 4.100,-- ( [betrokkene ] van 30 juli 2021), € 3.750,-- ( Opeldealer te [vestigingsplaats] van 29 oktober 2021) en van € 3.000,-- ( Opeldealer te [plaats 4] van 11 mei 2022).
6.10.4.Het
hofoverweegt als volgt.
Partijen kunnen zich vinden in de toedeling van de Peugeot aan de vrouw en van de Opel aan de man. Tussen partijen is in geschil de inhoud van de afspraak (wie bepaalt de waardes van de Opel en de Peugeot) en tegen welke waarden de auto’s aan respectievelijk de vrouw en de man moeten worden toegedeeld. In rov. 5.7.19 is opgenomen dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 9 mei 2022 hebben afgesproken om voor een waardebepaling van de auto’s naar de merkdealers in [plaats 4] te gaan.
Voor zover de vrouw onder verwijzing naar de motivering in de bestreden beschikking bedoelt te stellen dat de weergave van de afspraak door de rechtbank onjuist is en partijen hebben afgesproken dat één merkdealer beide auto’s zal taxeren en dat dit [merkdealer] ( Peugeotdealer ) zal zijn, gaat het hof hieraan voorbij. Deze uitleg komt het hof niet aannemelijk voor. Niet valt in te zien waarom het om één merkdealer (in rov. 5.7.19 wordt overigens ook gesproken over ‘merkdealer
s’– onderstreping hof) zou moeten gaan als deze zowel een Peugeot als een Opel zou moeten waarderen. In dat geval zou iedere dealer volstaan. Bovendien strookt de uitleg van de vrouw niet met de weergave door de rechtbank en de uitleg door de man. Het had dan ook op de weg van de vrouw gelegen nader toe te lichten waarom de weergave door de rechtbank niet juist is.
Voor zover de grief van de vrouw inhoudt dat er een nieuwe afspraak is gemaakt tussen partijen, inhoudende dat beide auto’s door [merkdealer] worden getaxeerd, geldt het volgende. De man heeft gemotiveerd betwist dat een andere afspraak is gemaakt. De vrouw heeft haar stelling dat sprake is van een nieuwe afspraak daartegenover niet voldoende onderbouwd. Het WhatsApp-bericht van de gezinsvoogd, waarin zij schrijft:
‘De afspraak staat nu bij [merkdealer] [sic]. Ik denk dat het niet uit maakt waar ze getaxeerd worden. Ze hebben allemaal hetzelfde computerprogramma waarin de waarde staat’,
is hiertoe niet toereikend. De inhoud van dit WhatsApp-bericht biedt op geen enkele wijze aanknopingspunten voor het bestaan van een nieuwe, gewijzigde afspraak tussen partijen. Dit geldt ook voor de toelichting van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling, omdat de man deze gemotiveerd heeft weersproken. Dit betekent dat de stelling van de vrouw dat partijen een nieuw afspraak hadden, inhoudende dat beide auto’s door [merkdealer] worden getaxeerd, niet is komen vast te staan.
Dat de waarden van de auto’s respectievelijk € 3.450,-- (Peugeot) en € 8.000,-- (Opel) bedragen, heeft de man gemotiveerd betwist onder verwijzing naar een drietal taxaties door respectievelijk de vaste garage van partijen en twee Opeldealers . De vrouw beroept zich op Koerslijsten van de ANWB. Deze onderbouwing is onvoldoende in het licht van de door de man overgelegde taxatierapporten. Het hof zal daarom net als de rechtbank uitgaan van een waarde van € 3.750,-- voor zowel de Peugeot als de Opel.
De slotsom van het voorgaande is dat de grief van de vrouw faalt. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Gebruikerslasten (grief 3 van de vrouw en aanvullend verzoek van de man m.b.t. de zuiveringsheffing woonruimte van Belastingsamenwerking West-Brabant (bij verweerschrift tevens houdende incidenteel appel en aanvullende vordering in hoger beroep van 14 december 2022))
6.11.1.De derde grief van de vrouw keert zich tegen rov. 5.7.38 van de bestreden beschikking. De
rechtbankheeft hierin als volgt overwogen:
‘Nu de vrouw zich heeft gerefereerd, zal het verzoek van de man worden toegewezen. Dit betekent dat de vrouw aan de man moet vergoeden de helft van de kosten die de man na de peildatum 11 augustus 2021, en tot de datum waarop de voormalig echtelijke woning van partijen zal zijn verkocht en geleverd aan een derde, heeft betaald. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de man slechts aanspraak kan maken op vergoeding door de vrouw voor zover hij aantoont dat hij meer dan de helft van de kosten voor zijn rekening heeft genomen. Overeenkomstig de opgave van de man – waar de vrouw zich aan heeft gerefereerd – moet de vrouw aan de man voldoen de helft van de kosten ter zake [van, hof]:
- Energiedirect;
- Ziggo;
- de premie voor [B.V.] B.V.;
- de premie voor de rechtsbijstandsverzekering van [onderneming] ;
- Brabant Water;
- de gemeentelijke belastingen en heffingen;
- de premies voor de autoverzekering, inboedelverzekering, opstalverzekering, reisverzekering en aansprakelijkheidsverzekering.’
6.11.2.Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. Zij is op 13 februari 2022 uit de echtelijke woning staande en gelegen aan [adres] te [plaats 1] (hierna: de woning) vertrokken. Sindsdien woonde de man in de woning. De gebruikerslasten dienen daarom voor zijn rekening te komen. De kosten vanaf februari 2022 van Energiedirect, de premie voor [B.V.] B.V., Brabant Water en de gemeentelijke belastingen en heffingen komen daarom voor rekening van de man (immers heeft de rechtbank in rov. 5.6.5 overwogen dat de man de forfaitaire lasten van de woning moet betalen). De vrouw is wel verplicht de helft te betalen van de premie voor de rechtsbijstandverzekering van [onderneming] en van de premies voor de inboedel-, de opstal-, de reis- en de aansprakelijkheidsverzekering. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat haar verzoek inhoudt dat zij wel de volledige premie voor de autoverzekering van de Peugeot moet betalen (en de man de volledige premie voor de autoverzekering van de Opel).
Na verduidelijking ter mondelinge behandeling in hoger beroep begrijpt het hof het verzoek van de vrouw ter zake van de grief als volgt:
te bepalen dat vanaf 13 februari 2022 tot de datum van levering van de woning aan een derde (22 februari 2023) de man draagplichtig is voor de kosten ter zake van:
- Energie direct:
- Ziggo;
- de premie voor [B.V.] B.V.;
- Brabant Water;
- de gemeentelijke belastingen en heffingen
- de premie voor de autoverzekering van de Opel;
- de helft van de premie voor de rechtsbijstandverzekering;
- de helft van de premie voor de inboedelverzekering;
- de helft van de premie voor de opstalverzekering;
- de helft van de premie voor de reisverzekering;
- de helft van de premie voor de aansprakelijkheidsverzekering, en;
de vrouw draagplichtig is voor de kosten ter zake van:
- de premie voor de autoverzekering van de Peugeot;
- de helft van de premie voor de rechtsbijstandverzekering;
- de helft van de premie voor de inboedelverzekering;
- de helft van de premie voor de opstalverzekering;
- de helft van de premie voor de reisverzekering;
- de helft van de premie voor de aansprakelijkheidsverzekering.
6.11.3.In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de vrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Verder ziet de vrouw bij haar verwijzing naar de forfaitaire lasten (rov. 5.6.5) over het hoofd dat de rechtbank bij deze overweging geen beslissing heeft genomen, dat het bij die overweging gaat om een verzoek tot partneralimentatie dat de rechtbank heeft afgewezen en dat een forfaitaire toerekening van lasten niet gelijk kan worden gesteld aan de juridische verdeling van die lasten en dat een deel van die lasten (energievoorziening, Ziggo, [B.V.] B.V. en Brabant Water) niet tot forfaitaire lasten worden gerekend.
6.11.4.De
manheeft in zijn incidenteel hoger beroep aanvullend verzocht ‘te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake [van, hof] de declaratie zuiveringsheffing dient te vergoeden een bedrag van € 52,83’. De man voert hiertoe aan dat de woning gemeenschappelijk is en dat de vrouw daarom de helft van het aanslagbedrag aan hem moet vergoeden.
6.11.5.Het
hofoverweegt als volgt.
Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep is de vrouw gerechtigd om in hoger beroep argumenten aan te voeren die zij in eerste aanleg niet heeft aangevoerd. Hieraan staat niet in de weg dat de vrouw zich in eerste aanleg heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van strijd met de goede procesorde.
De man heeft in eerste aanleg ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat sprake is van gezamenlijke kosten waarvoor de vrouw en de man ieder voor de helft draagplichtig zijn en dat zij overigens naar de schuldeisers ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. Daarmee heeft de man een beroep gedaan op de regeling van art. 1:84 en art. 1:85 BW. De draagplicht voor de kosten van de huishouding geldt voor echtgenoten die samenwonen, die al dan niet in onderling overleg niet samenwonen of op grond van een voorlopige voorziening niet samenwonen (eventueel behoudens voorlopige vastgestelde onderhoudsbijdragen). Tussen partijen is niet in geschil dat het gaat om kosten van de huishouding. Het enkele gegeven dat de vrouw uit de woning is vertrokken en de man de woning bewoonde, vormt onvoldoende grond om af te wijken van de draagplicht van art. 1:84 BW. Ook de overweging inzake de forfaitaire lasten vormt daarvoor onvoldoende grond gelet op het verweer van de man. Overige bijzondere omstandigheden heeft de vrouw niet aangevoerd. Grief 3 van de vrouw faalt.
De man heeft in zijn incidenteel hoger beroep aanvullend verzocht ‘te bepalen dat de vrouw aan de man ter zake [van, hof] de declaratie zuiveringsheffing dient te vergoeden een bedrag van € 52,83’. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het aanvullend verzoek van de man toegewezen.
Hypotheeklasten (grief 4 van de vrouw en grief 5 van de man)
6.12.1.De vierde grief van de vrouw keert zich tegen rov. 5.7.39 van de bestreden beschikking. De
rechtbankheeft hierin als volgt overwogen:
‘Ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen van 16 [15, hof] oktober 2021 is de man gehouden de hypothecaire lasten van de voormalig echtelijke woning voor zijn rekening te nemen. Voor zover de man aan de vrouw aantoont dat hij, naast de hypothecaire lasten, aflossingen op de hypothecaire geldlening voor zijn rekening heeft genomen, moet de vrouw de helft van deze aflossingen aan de man vergoeden.’
6.12.2.Ter toelichting op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. Met betrekking tot rov. 5.7.39 moet geen rekening worden gehouden met de door de man gestelde aflossingen onder verwijzing naar rov. 5.6.5. Bij de draagkracht van de man is rekening gehouden met de hypotheekaflossing van € 541,-- per maand. De man moet de hypotheekaflossing en de forfaitaire lasten voldoen totdat de woning geleverd is aan een derde. De man heeft niet aangetoond dat hij meer heeft afgelost dan het bedrag van € 541,-- per maand.
Het verzoek van de vrouw ter zake van de grief luidt als volgt:
‘Te bepalen dat de man alleen de hypothecaire aflossing moet voldoen [van, hof] € 541,- [per maand, hof] tot datum transport van de echte[lijke, hof] woning, immers hier is bij r.o. 5.6.5 rekening mee gehouden. De man heeft niet meer afgelost van [sic] € 541,- per maand.’
6.12.3.In reactie op de grief voert de
manhet volgende aan. De verwijzing van de vrouw naar zijn draagkracht en dat daarbij rekening is gehouden met de hypotheekaflossing (rov. 5.6.5), is in het kader van grief 4 niet relevant, omdat rov 5.6.5 gaat over het afgewezen verzoek om partneralimentatie en de rechtbank in het kader van de draagkrachtberekening rekening moet houden met de hypotheekaflossingen.
In de beschikking voorlopige voorzieningen van 15 oktober 2021 is verstaan de afspraak tussen partijen dat de man de hypothecaire lasten voor zijn rekening neemt. De man betaalde feitelijk al de hypothecaire rente en hypothecaire aflossing. In de berekening die heeft geleid tot de vastgestelde kinderalimentatie in de beschikking van 22 juli 2021 is echter gerekend met een forfaitaire last.
Ook heeft de man in incidenteel hoger beroep een grief (grief 5) ingesteld tegen dit onderdeel (rov. 5.7.39) van de beslissing van de rechtbank. Het is volgens hem niet duidelijk op welke aflossingen de rechtbank doelt. Het begrip ‘hypothecaire lasten’ waarnaar de rechtbank verwijst, betreft de betaling van de hypothecaire rente en maandelijkse aflossingen tezamen. Hij betaalde steeds de hypothecaire rente en de hypothecaire aflossing. De vrouw moet de helft van de aflossingen die hij vanaf de peildatum 11 augustus 2021 heeft gedaan aan hem betalen. Het aflossen is vermogensvorming. De vrouw verkrijgt hierdoor een hoger aandeel in de verkoopopbrengst van de woning. Het is niet redelijk dat de vrouw op die wijze profiteert van de aflossingen die de man heeft gedaan vanaf de peildatum. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man nog naar voren gebracht dat de afspraak slechts voor een paar maanden gold.
Het verzoek van de man ter zake van grief 5 (in incidenteel hoger beroep) luidt als volgt:
‘te bepalen dat de vrouw aan de man dient te vergoeden de helft van de aflossingen die de man heeft gedaan op de hypothecaire geldlening vanaf de peildatum, 11 augustus 2021 tot de datum van de levering van de woning aan de kopers.’
6.12.4.De
vrouwheeft hiertegen het volgende aangevoerd. De man heeft niet aangetoond dat hij extra hypothecaire aflossingen heeft gedaan. Conform de beschikking van 16 (het hof begrijpt: 15) oktober 2021 moet de man de maandelijkse hypotheekrente en de maandelijkse aflossing van € 541,-- voldoen.
6.12.5.Het
hofoverweegt als volgt.
Voor zover de vrouw ter onderbouwing van haar stelling dat de man de aflossing van € 541,-- per maand alleen moet voldoen, grondt op rov. 5.6.5 volgt het hof haar niet. Het verzoek tot partneralimentatie is afgewezen en alleen hieruit kan geen verplichting voor de man worden afgeleid.
Tussen partijen is daarnaast in geschil de uitleg van de overweging van de rechtbank als hiervoor weergegeven onder rov. 6.12.1. Uit de stelling van de man dat hij de rente en aflossing feitelijk al betaalde, en dat in de berekening die heeft geleid tot de vastgestelde kinderalimentatie in de voorlopige voorziening van 22 juli 2021 is gerekend met een forfaitaire woonlast, begrijpt het hof dat de man van mening is dat hij niet ingevolge de beschikking van 15 oktober 2021 is gehouden om alleen de hypothecaire aflossingen te voldoen. De rechtbank overweegt dat de man ingevolge de beschikking voorlopige voorzieningen van 15 oktober 2021 gehouden is om de lasten te voldoen. Daarin is echter een verstaansverplichting opgenomen. Een verstaansverplichting is geen voorziening in de zin van art. 822 Rv en levert geen executeerbare titel op. In zoverre heeft de man gelijk dat hij niet ingevolge de beschikking is gehouden om de aflossingen van € 541,-- per maand alleen te voldoen.
Daarnaast geldt dat de rechtbank in deze beschikking over de hypothecaire lasten van de echtelijke woning onder meer heeft overwogen:
- dat de vrouw verzoekt de verstaansverplichting op te nemen met betrekking tot betaling van de hypothecaire lasten van de echtelijke woning;
- dat de man opmerkt dat hij maandelijks alle lasten van de echtelijke woning voldoet en dat hij akkoord is met het vastleggen van de betaling van de hypothecaire lasten in een zogenoemde verstaansclausule.
- dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om een onderhoudsbijdrage van € 1.000,-- afwijst omdat niet is gebleken van een zodanige wijziging dat het verzoek opnieuw moet worden beoordeeld en bij de afwijzing van het verzoek om partneralimentatie in aanmerking neemt dat de man zal zorgdragen voor de betaling van de hypothecaire lasten;
- dat de rechtbank wegens de limitatieve opsomming van art. 822 Rv alleen een zogenoemde verstaansverplichting kan opnemen;
- dat nu partijen overeenstemming hebben bereikt, namelijk dat de man de hypothecaire lasten van de echtelijke woning, voor zijn rekening neemt, het verzoek van de vrouw zal worden toegewezen;
en vervolgens heeft beslist:
- verstaat dat de man voor zijn rekening zal nemen de hypothecaire lasten van de echtelijke woning.
Hieruit blijkt dat de rechtbank de verzochte ‘betaling’ gelijkstelt aan ‘voor zijn rekening’ nemen. In beginsel ziet betaling op voldoening en verrekening op draagplicht.
Uit het vorenstaande kan niet zonder meer een zo vergaande afspraak worden afgeleid dat de man in afwijking van de hoofdregel dat partijen ieder voor de helft van de aflossingen draagplichtig is, alleen de draagplicht heeft voor de door hem vanaf 11 augustus 2021 gedane aflossingen en dat hij de helft niet meer zou kunnen terugvorderen. Al hetgeen partijen verder hebben aangevoerd doet hieraan niet af. Geen van partijen heeft het proces-verbaal van de mondelinge behandeling overgelegd voorafgaand aan de beschikking van 15 oktober 2021, zodat het hof niet kan vaststellen wat toen ter zitting is besproken. Het verzoek tot een onderhoudsbijdrage is niet ingetrokken en de afwijzing van de partneralimentatie is gebaseerd op het ontbreken van een relevante wijziging. Partijen hebben ook geen proces-verbaal overgelegd van de mondelinge behandeling voorafgaand aan de bestreden beschikking, zodat het hof ook niet kan vaststellen wat toen ter zitting is besproken. De vierde grief van de vrouw faalt en de vijfde grief van de man slaagt. Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen en dat van de man toewijzen.