In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (MRB) voor twee personenauto's van belanghebbende, die zijn ingericht voor het verlenen van zorg bij evenementen. De belanghebbende, die de voertuigen heeft overgenomen van het Rode Kruis, verzocht om vrijstelling op basis van artikel 71, lid 1, Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De inspecteur van de Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat de auto’s niet worden gebruikt door een Regionale Ambulancevoorziening (RAV) en dus niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 19 januari 2024 heeft belanghebbende haar standpunt toegelicht, maar het hof oordeelde dat de auto’s niet door een RAV worden gebruikt en dat de vrijstelling niet van toepassing is. Het hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat er geen sprake was van een welbewuste bevoordeling door de inspecteur.
Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.