ECLI:NL:GHSHE:2024:551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
23 februari 2024
Zaaknummer
20-002787-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling inzake merkenfraude, witwassen, hypotheekfraude, vuurwapenbezit en uitkeringsfraude met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder witwassen van onroerend goed in Turkije. Het hof heeft de verdachte echter veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder merkenfraude, witwassen, hypotheekfraude, vuurwapenbezit en uitkeringsfraude. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het witwassen van onroerend goed, maar het hof oordeelde dat de verdachte ten onrechte was ontslagen van alle rechtsvervolging voor het witwassen van de woning in Vlissingen, aangezien dit goed middellijk was verkregen uit door de verdachte gepleegde misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn in de eerste aanleg was overschreden, wat heeft geleid tot een aanpassing van de straf. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, maar de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor het overige.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002787-22
Uitspraak : 27 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 november 2022, in de strafzaak met parketnummer
02-046372-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde witwassen van onroerend goed in Turkije alsmede vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde en ontslagen van alle rechtsvervolging inzake het onder 2 bewezenverklaarde witwassen van de woning in Vlissingen en het bouwdepot. De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
feit 1:medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft en opzettelijk waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst en opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen invoeren, verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt/het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent;
feit 2, primair, voor wat betreft de geldbedragen en de auto’s:het medeplegen van witwassen;
feit 4:het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 5:het medeplegen van oplichting;
feit 6:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie II (met uitzondering van onderdeel 2° of onderdeel 7°) en categorie III;
feit 7:in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en een vergoeding voor proceskosten van € 124,00 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met de bepaling dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft haar vordering in hoger beroep niet gehandhaafd. Deze vordering is daarmee in hoger beroep niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis - voor zover in hoger beroep aan de orde - zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en zal gelasten dat de onder de verdachte inbeslaggenomen goederen, zoals die zijn vermeld op de lijst met inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden teruggegeven aan de verdachte. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is geëist dat die zal worden afgewezen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring en strafbaarheid van de tenlastegelegde feiten, maar uitsluitend een straftoemetingsverweer gevoerd. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de inbeslaggenomen goederen heeft de raadsman zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en daardoor mede gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde witwassen van onroerend goed in Turkije en de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de beslissing aangaande de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde, de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Voorts zal het hof het vonnis van de rechtbank aanvullen met een beslissing aangaande de op de beslaglijst vermelde inbeslaggenomen geldbedragen en in verband met de beslissingen in dit arrest de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen vervangen.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen
De bewijsvoering in het vonnis van de rechtbank behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien het onder 1, 2, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd en namens hem geen vrijspraak is bepleit, kan het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Omwille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen in bijlage II bij het vonnis van de rechtbank volledig vervangen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde
Ten aanzien van het witwassen inzake de woning in Vlissingen en het bouwdepot heeft de rechtbank overwogen dat het gaat om voorwerpen die zijn verkregen door middel van oplichting en dus voorwerpen zijn die onmiddellijk afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven. De rechtbank heeft overwogen dat nu geen sprake is geweest van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (de woning en het bouwdepot) die onmiddellijk door enig (eigen) misdrijf zijn verkregen, het bewezenverklaarde in zoverre niet kan worden gekwalificeerd als witwassen.
Om die reden is de verdachte ten aanzien van de woning in Vlissingen en het bouwdepot ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 12 juli 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:1063, en de bijbehorende conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad d.d. 12 april 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2022:350, aangevoerd dat de woning en het bouwdepot geen voorwerpen zijn die onmiddellijk afkomstig zijn uit de door de verdachte medegepleegde oplichting/valsheid in geschrift en dat de verdachte ter zake daarvan ten onrechte is ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft zich te dezer zake gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het bij de woning te Vlissingen gaat om een goed dat niet onmiddellijk, maar middellijk is verkregen uit het onder 4 en 5 bewezenverklaarde. Immers hebben de verdachte en zijn medepleger met behulp van valsheid in geschrift en oplichting een hypothecaire lening afgesloten waarna zij het uit deze hypothecaire lening verkregen geld hebben aangewend voor de aankoop van de woning in Vlissingen. Dit goed is dus, anders dan het voor de aankoop gebruikte geld, niet “onmiddellijk” afkomstig van de door verdachte gepleegde valsheid in geschrift en oplichting. De destijds in de rechtspraak ontwikkelde nadere motiveringseis ziet op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Omdat het bij de woning in Vlissingen gaat om een omzetting van het door misdrijf verkregen geld en dus om een goed dat middellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, is de verdachte ter zake daarvan ten onrechte ontslagen van alle rechtsvervolging.
Wat betreft het bouwdepot is het hof met de rechtbank van oordeel dat het daarbij gaat om een goed dat onmiddellijk verkregen is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, te weten het medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting, zoals onder 4 en 5 bewezen is verklaard. Daarbij gaat het immers niet om geld dat vervolgens is omgezet. In zoverre kan het onder 2 bewezenverklaarde, dat is begaan in de periode van 2 januari 2015 tot en met
10 oktober 2019, niet worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte zal ook door het hof in zoverre worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft en opzettelijk waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst en opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen invoeren, verkopen,
te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt en het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
wat betreft de geldbedragen, de personenauto's en de woning te Vlissingen: medeplegen van witwassen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

waarbij het onder 4 en 5 bewezenverklaarde in eendaadse samenloop zijn begaan.

Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals vermeld in de pleitnotitie bepleit dat aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd. In dat kader heeft de raadsman gewezen op de mogelijkheid om meerdere taakstraffen op te leggen voor de verschillende feiten. Subsidiair is verzocht om de oplegging van een zo kort mogelijke detentie in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde betrekt het hof, evenals de rechtbank, het navolgende bij zijn oordeel omtrent de straftoemeting.
Bij het onder 1 bewezenverklaarde heeft de verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan de handel in valse merkgoederen. Met de handel in valse merkgoederen wordt aan de rechthebbenden van intellectuele eigendomsrechten schade toegebracht waardoor de merkhouders gedupeerd raken. Deze merkhouders hebben hun merken en designs, ten koste van grote marktinspanningen, tot bekende producten gemaakt, die garant staan voor een constante hoge kwaliteit en veel goodwill vertegenwoordigen. Door merkvervalsing wordt het vertrouwen beschaamd dat gesteld moet kunnen worden in het beschermde merk, omdat de valse merkgoederen vaak kwalitatief ver achter blijven bij de echte merkproducten. Ook wordt op deze wijze aan bonafide bedrijven, die zich wel aan hun verplichtingen houden, oneerlijke concurrentie aangedaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft een ondermijnende invloed op het legale handelsverkeer en de legale economie. Bovendien blijven met witwassen geldbedragen uit het zicht van de justitiële en fiscale autoriteiten en draagt dit feit verder bij aan de instandhouding van criminaliteit.
Bij het onder 4 en 5 bewezenverklaarde heeft de verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt hypotheekfraude, bestaande uit valsheid in geschrift en oplichting. Door een valse werkgeversverklaring en een valse salarisspecificatie op naam van zijn dochter op te laten maken en vervolgens gebruik te maken van deze documenten, is het slachtoffer ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken en op een later tijdstip een bouwdepot. Geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen zijn hypotheekverstrekkers afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt.
Het onder 6 bewezenverklaarde voorhanden hebben van wapens en munitie brengt een
onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en vormt een ernstige
inbreuk op de rechtsorde.
Bij het onder 7 bewezenverklaarde heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude. Sociale voorzieningen in Nederland bieden een vangnet voor degenen die geen inkomen hebben. De verdachte heeft door zijn handelen de uitkeringsinstantie benadeeld en gedurende een lange periode een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgeld ontvangen waar hij geen recht op had. Evenals de rechtbank neemt het hof het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het stelsel van sociale zekerheid en de solidariteitsgedachte die hieraan ten grondslag ligt.
Anders dan de rechtbank is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat bij het begaan van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal dat in strafmatigende zin betrekken zijn oordeel. In strafverzwarend opzicht weegt het hof echter, evenals de rechtbank, mee dat de verdachte de initiatiefnemer was van de onderhavige feiten en dat hij daarbij verschillende gezinsleden heeft betrokken, met alle gevolgen voor hen van dien. Verder weegt het hof in het kader van de straftoemeting mee dat de verdachte in hoger beroep zijn proceshouding heeft gewijzigd en een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Bij de beslissing omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof tevens kennis genomen van de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven thans als indicatie voor de op te leggen straf bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De indicatie voor fraude waarbij het gaat om een benadelingsbedrag van € 125.000,00 tot € 250.000,00 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2023 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Uit genoemd Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte in België eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van een feit soortgelijk aan het onder 1 bewezenverklaarde. Ook heeft het hof in het kader van de straftoemeting gelet op het advies van Reclassering Nederland d.d. 9 november 2022, waarin is vermeld dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld en wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Evenals de rechtbank betrekt het hof echter bij de straftoemeting de omstandigheid dat bij de procedure in eerste aanleg de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. De verdachte is op 15 oktober 2019 in verzekering gesteld, op welke datum de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank heeft op 30 november 2022 vonnis gewezen, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim een jaar is overschreden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijk tijdsverloop rechtvaardigen. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient in geval van een overschrijding met meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken te worden gehandeld.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof een groter voorwaardelijk deel zal opleggen. Aan de verdachte zal een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht. Gelet op de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die doorgaans voor dergelijke delicten worden opgelegd, ziet het hof geen ruimte voor een afdoening als door de verdediging is verzocht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, zoals die zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met strafrechtelijke beslagtitel, de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 1.429,30, bestaande uit € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en € 629,30 aan proceskosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een bedrag van € 124,00 aan proceskosten.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft aan het verzoek tot schadevergoeding ten grondslag gelegd dat sprake is van een inbreuk op intellectuele eigendomsrechten van [slachtoffer 2] en daarmee reputatieschade door de verhandeling van namaakproducten en verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag d.d. 7 september 2016 in een civielrechtelijke zaak. Naar het oordeel van het hof gaat het in de onderhavige zaak om ingewikkelde civielrechtelijke materie. Het hof acht zich thans niet voldoende voorgelicht om een gedegen beslissing te nemen op de vordering tot schadevergoeding, terwijl het strafgeding zich niet leent om een en ander nader uit te diepen. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57, 63, 225, 227b, 326, 337 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Verklaart de verdachte voorts niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde aangaande het onroerend goed in Turkije.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing aangaande de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde, de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde niet strafbaar ten aanzien van het bouwdepot en ontslaat de verdachte voor dat onderdeel van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. [60 EUR] (omschrijving: G2103855);
2. 65,55 EUR (omschrijving: G2104477);
3. 470 EUR (omschrijving: G2105748);
4. 700 EUR (omschrijving: G2105719);
5. 140 EUR (omschrijving: G2105755);
6. 770 EUR (omschrijving: G2105761);
7. 330 EUR (omschrijving: G2105770);
8. 86,28 EUR (omschrijving: G2105787).

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 27 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.