Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde witwassen van onroerend goed in Turkije alsmede vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde en ontslagen van alle rechtsvervolging inzake het onder 2 bewezenverklaarde witwassen van de woning in Vlissingen en het bouwdepot. De rechtbank heeft de verdachte ter zake van:
feit 1:medeplegen van opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken en opzettelijk waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft en opzettelijk waren waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst en opzettelijk waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmee slechts ondergeschikte verschillen vertonen invoeren, verkopen, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn beroep maakt/het plegen van dit misdrijf als bedrijf uitoefent;
feit 2, primair, voor wat betreft de geldbedragen en de auto’s:het medeplegen van witwassen;
feit 4:het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst en opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren/voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
feit 5:het medeplegen van oplichting;
feit 6:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie II (met uitzondering van onderdeel 2° of onderdeel 7°) en categorie III;
feit 7:in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toegewezen tot een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en een vergoeding voor proceskosten van € 124,00 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.