ECLI:NL:GHSHE:2024:514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22/00794
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en boete opgelegd aan ondernemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een ondernemer tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting en een opgelegde boete. De ondernemer, geregistreerd als een besloten vennootschap, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die betrekking had op de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 december 2017. De inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslag opgelegd na een boekenonderzoek waaruit bleek dat de administratie van de ondernemer gebreken vertoonde. De rechtbank had het beroep van de ondernemer gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd, maar de ondernemer ging in hoger beroep om verdere vermindering te verzoeken. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat de ondernemer geen nieuwe feiten of argumenten had aangedragen die tot een andere conclusie konden leiden. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00794
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland -West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2022, nummer BRE 19/4622, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 februari 2016 tot en met 31 december 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting het hof bericht dat namens haar niemand aanwezig zal zijn. Het hof heeft vervolgens de inspecteur telefonisch bericht dat zijn aanwezigheid niet nodig is, aangezien het hof geen vragen voor de inspecteur heeft. Namens de inspecteur is niemand verschenen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in de hier in geschil zijnde periode geregistreerd als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De onderneming is gestart op 22 februari 2016. De onderneming wordt gedreven in de vorm van een besloten vennootschap. De ondernemingsactiviteit bestaat uit de exploitatie van een kermisattractie (Breakdance) alsmede de exploitatie van een oliebollenkraam. Daarnaast wordt ook materieel voor attracties aan derden verhuurd. Directeur-enig aandeelhouder is [persoon] (hierna: [persoon] ).
2.2.
Belanghebbende heeft in 2016 en 2017 kwartaalaangiften omzetbelasting gedaan.
De aangiften werden gedaan door [persoon] .
2.3.
De door belanghebbende aangegeven omzet in 2016 bedroeg € 212.630. Belanghebbende heeft omzetbelasting voldaan tegen het verlaagde tarief. De aangegeven omzetbelasting bedroeg € 8.330 en de geclaimde aftrek voorbelasting € 22.889. Over 2016 heeft belanghebbende een teruggave van € 14.559 gekregen.
2.4.
De door belanghebbende aangegeven omzet in 2017 bedroeg € 104.830.
Belanghebbende heeft omzetbelasting voldaan tegen het verlaagde tarief. De aangegeven omzetbelasting bedroeg € 3.200 en de geclaimde aftrek voorbelasting € 14.627. Over 2017 heeft belanghebbende een teruggave van € 11.427 gekregen.
2.5.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld naar de over 2016 en 2017 ingediende kwartaalaangiften omzetbelasting. Van het boekenonderzoek is een rapport met dagtekening 7 september 2018 opgemaakt.
2.6.
In het rapport van het boekenonderzoek is over de administratie van belanghebbende onder meer het volgende opgenomen:
"3.1 Bevindingen
De bedoeling was om daadwerkelijk het boekenonderzoek op te kunnen starten. Echter bleek de aanwezige administratie verre van volledig.
De volgende omissies zijn op dat moment geconstateerd;
- Er is geen kasadministratie opgemaakt,
- er is geen agenda overlegd,
een registratie van de inschrijvingen op de betreffende kermissen is niet aanwezig,
- er is op geen enkele wijze een administratie of anderszins een vastlegging van de kosten of opbrengsten bijgehouden,
- er ontbraken inkoopfacturen en/of niet alle bonnetjes/facturen zijn bewaard,
- niet alle bankafschriften waren aanwezig op het controle-adres,
- er ontbraken diverse verkoopfacturen,
- aansluitingen in de administratie ontbreken.
4 Omzetbelasting
(…)
4.2
Bevindingen
4.2.1
Toedeling kosten/inkomsten
De kosten van de diverse ondernemingen van de heer [persoon] worden klaarblijkelijk voornamelijk in de V.O.F. [persoon] geboekt en van daaruit betaald. Ook wordt geen onderscheid gemaakt in de contante inkomsten van de diverse ondernemingen. Er vindt vooralsnog ook geen verrekening plaats in een onderlinge rekeningcourantverhouding.
4.2.2
Opbrengsten/verkoopadministratie
Ondanks dat de inkomsten voornamelijk á contant worden geïncasseerd, heeft belastingplichtige nagelaten een (gedegen) kasadministratie bij te houden. Ook worden de opbrengsten op geen enkele andere wijze vastgelegd.
4.2.3
Aansluiting omzet 2016/2017
In verband met het ontbreken van een gedegen administratie is geen aansluiting te maken met de aangifte(n) omzetbelasting. Ook is gebleken dat over de jaren 2016 en 2017 geen aangifte vennootschapsbelasting is ingediend."
2.7.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de constateringen uit het boekenonderzoek de verschuldigde omzetbelasting gecorrigeerd naar € 12.758 voor 2016 en € 6.290 voor 2017, op basis van de door belanghebbende aangegeven omzet naar het verlaagde tarief van 6%. Daarnaast heeft de inspecteur de aftrek van voorbelasting geweigerd.
2.8.
In het conceptrapport van 20 augustus 2018 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek voornemens is een vergrijpboete op te leggen. Hierbij is aan belanghebbende de gelegenheid gegeven om binnen een gestelde termijn haar bezwaren kenbaar te maken tegen het voornemen een boete op te leggen.
2.9.
Met dagtekening 27 november 2018 heeft de inspecteur deze naheffingsaanslag opgelegd. Naast de genoemde correcties van in totaal € 45.034 heeft de inspecteur € 2.798 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast heeft de inspecteur een vergrijpboete van € 11.258 zijnde 25 procent van de gecorrigeerde belasting opgelegd.
2.10.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 44.961, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking verminderd tot € 9.554. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.518 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven boete- en belastingrentebeschikkingen, zoals deze zijn verminderd door de rechtbank, nog verder moeten worden verminderd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing naar de rechtbank. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven en voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.
Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de door de inspecteur geconstateerde gebreken te kunnen en mogen herstellen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Voor zover belanghebbende hiermee bedoelt te stellen dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld de gebreken in de administratie te herstellen, wijst het hof er op dat een administratie regelmatig moet worden bijgehouden om een goede vastlegging van de werkelijkheid te garanderen. Een achteraf na afloop van enig jaar opgestelde administratie brengt het risico met zich dat de werkelijkheid niet goed wordt weergegeven. [1] Nu de naheffingsaanslag ziet op de periode van 1 februari 2016 tot en met 31 december 2017, kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht dat belanghebbende nu alsnog een deugdelijke administratie overlegt. Daarnaast heeft belanghebbende het beroep en het hoger beroep niet aangegrepen om nieuwe feiten of argumenten aan te voeren die tot het oordeel kunnen leiden dat de naheffingsaanslag en de boete- en rentebeschikkingen verder verminderd dienen te worden.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door E.P.A. Brakeboer, voorzitter, P. Fortuin en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier De voorzitter,
M.A.M. van den Broek E.P.A. Brakeboer
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822.