3.1.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellante] , geboren op [geboortedatum] , was sinds [datum] 2006 in dienst bij de Staat, te weten bij [instantie] , onderdeel van het Ministerie van Justitie- en Veiligheid. Haar standplaats was [standplaats] . Zij was laatstelijk werkzaam als Medewerker verwerken en behandelen, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het bruto maandsalaris van [appellante] bedroeg € 1.979,23 (exclusief emolumenten) op basis van een arbeidsomvang van 23 uur per week.
3.1.2.In een overdrachtsdocument van 24 juli 2017 van de toenmalige manager van [appellante] staat dat de communicatie tussen hen in ieder geval sinds maart 2016 regelmatig moeizaam verliep, de relatie tussen bieden regelmatig onder spanning stond en omdat de relatie ernstig verstoord was geraakt en niet meer te herstellen leek besloten is om [appellante] per 1 augustus 2017 over te plaatsten naar een ander team. [appellante] heeft afstand genomen van hetgeen in dit overdrachtsdocument is beschreven. In een gespreksverslag van 1 maart 2019 heeft de opvolgend manager van [appellante] geschreven dat een aantal medewerkers de communicatie met [appellante] als storend ervaart en dit lastig vindt, maar dat [appellante] zich niet in die feedback herkent en dat het haar opvalt dat [appellante] constant de aandacht van zichzelf afwend door belastende verklaringen over een ander af te leggen of de ander te bekritiseren dan wel de organisatie aan te vallen, waardoor het bijna onmogelijk is om een gesprek aan te gaan. Afgesproken is dat [appellante] in een gesprek niet meer de aandacht verschuift naar een ander of naar de organisatie, maar bij zichzelf blijft.
3.1.3.Op 24 maart 2021 heeft de toenmalig manager van [appellante] , [voormalig manager van appellante] , een e-mail naar haar gestuurd, onder andere inhoudende:
‘Naar aanleiding van mijn mail heb je telefonisch contact gezocht. Dit gesprek verliep voor mij onplezierig en is feitelijk ook precies waar ik het met je over wil hebben, namelijk de wijze waarop door je gecommuniceerd en gereageerd wordt.
Ik heb daarin aangegeven dat ik afspraken wil maken om de communicatie te verbeteren, jij gaf aan dat je duidelijker wil weten waarom we dit gesprek voeren volgens jouw was het allemaal al achter de rug en niet nodig. Ook hier zie ik een patroon van herhaling van je.’
3.1.4.Op 29 april 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [voormalig manager van appellante] , [HR medewerker] van HR en [appellante] met haar (toenmalige) advocaat. In dit gesprek is door IND aangekondigd dat [appellante] een verbetertraject werd aangeboden omdat haar functioneren onvoldoende was. Volgens [appellante] was sprake van een onopgelost conflict in de samenwerking met directe collega’s.
3.1.5.Bij brief van 10 mei 2021 heeft de (toenmalige) advocaat van [appellante] onder andere aan [voormalig manager van appellante] geschreven:
“ [appellante] ’s beleving is dat er steeds niets gedaan wordt met haar roep om het oude en onopgeloste conflict in de samenwerking met directe collega’s op te lossen. De verschillende wisselingen van leidinggevenden hebben ongetwijfeld niet bijgedragen aan het oplossen van de samenwerkingsproblemen binnen het team en tussen [appellante] en enkele collega’s, maar dat mag [appellante] op geen enkele wijze aangerekend worden.
De conclusie is dat [appellante] lange tijd in een voor haar zeer onveilige werkomgeving heeft moeten werken.’
3.1.6.Bij brief van 25 mei 2021 heeft [voormalig manager van appellante] aan de advocaat van [appellante] onder meer geschreven:
‘Met u ben ik van mening dat en veilige werkomgeving van groot belang is. Ik besteed er dan ook veel aandacht aan om de samenwerking binnen het team te verbeteren. Hiertoe heb ik een aantal concrete acties ondernomen die ik met u heb besproken op 29 april 2021. Dat de samenwerking in het team verbetering behoeft neemt echter niet weg dat ik van oordeel ben dat de gewenste verbetering in de communicatie en samenwerking van [appellante] onlosmakelijk onderdeel is van het versterken van de veiligheid en samenwerking in het team. In het verbetertraject zal ik vanzelfsprekend aandacht besteden aan de werkbaarheid van de situatie in het team. Ik zie geen aanleiding het verbetertraject op te schorten.’
3.1.7.Het eerste verbeterplan voor [appellante] dateert van 3 juni 2021. Onderdeel daarvan waren afspraken met betrekking tot uitbreiding van het takenpakket van [appellante] en hadden daarnaast betrekking op haar houding en gedrag.
3.1.8.Op 24 juni 2021 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden tussen [voormalig manager van appellante] en [appellante] . Ten aanzien van zowel het uitbreiden van het takenpakket en houding en gedrag liet [appellante] een verbetering zien. Ook werd een afspraak tussen [appellante] en een externe coach gepland op 6 juli 2021.
3.1.9.Op 20 juli, 2,7 en 23 september, 9 november en 23 december 2021 hebben voortgangsgesprekken plaatsgevonden tussen [appellante] en [voormalig manager van appellante] , waarin zaken benoemd zijn die niet goed zijn gegaan. Van de gesprekken zijn door [voormalig manager van appellante] verslagen opgemaakt en verzonden naar [appellante] .
3.1.10.In de tussentijd heeft de coach/psycholoog in september 2021 na twee intakegesprekken laten weten de begeleiding van [appellante] te beëindigen. Daarna is een tweede coachingstraject gestart en die coach heeft de opdracht teruggegeven aan de Staat in januari 2022.
3.1.11.Bij brief van 24 februari 2022 heeft [voormalig manager van appellante] de eindevaluatie van het ontwikkeltraject met [appellante] gedeeld. [voormalig manager van appellante] vond de ontwikkeling ten aanzien van de verbeterpunten, mede in relatie tot de gemaakte afspraken, onvoldoende en heeft aangegeven dat de wijze waarop [appellante] haar functie uitvoerde daarmee niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen. Gestart zou worden met een onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden en mocht dit niet tot een succesvolle herplaatsing leiden, dan zou de bevoegd leidinggevende worden geadviseerd om over te gaan tot het indienen van een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en bestond bereidheid om in onderling overleg de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [appellante] is met ingang van die dag vrijgesteld van het verrichten van arbeid met behoud van haar salaris.
3.1.12.Op 3 maart 2022 heeft [appellante] zich ziekgemeld.
3.1.13.In een terugkoppeling van de bedrijfsarts van 8 maart 2022 is geschreven dat [appellante] zich ziek had gemeld in verband met een medische aandoening en daarnaast klachten ervaart die samenhangen met de werksituatie. De bedrijfsarts adviseerde partijen om verder met elkaar in gesprek te gaan en het verstandig kon zijn een mediator of een externe partij bij dit gesprek te betrekken. Ingeschat werd dat [appellante] twee weken nodig zou hebben voor haar herstel. Ook in de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 5 april 2022 staat dat [appellante] enerzijds medische beperkingen had en daarnaast werk gerelateerde klachten spelen waarvoor eerder een bemiddeling/mediation advies is gegeven en is geadviseerd om wel met elkaar in gesprek te blijven over de ervaren problematiek en de mogelijke oplossingen.
3.1.14.Het herplaatsingsonderzoek heeft plaatsgevonden van april 2022 tot en met december 2022, onderbroken door de ziekte van [appellante] .
3.1.15.In de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 18 mei 2022 is vermeld dat [appellante] tijdelijk niet belastbaar was door medische beperkingen. In de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 26 oktober 2022 staat dat de arbeidsmogelijkheden van [appellante] nog beperkt waren, maar ook niet nul. Met de beperkte mogelijkheden van [appellante] kon een start worden gemaakt met heel geleidelijke re-integratie, voor 2 maal per week 1 uur vanuit huis en na een aantal weken kon op basis van het verloop worden bepaald of er 2x een uur bij zou kunnen.
3.1.16.Op 11 november 2022 had [appellante] een gesprek (via webex) met haar nieuwe manager [de nieuwe manager van appellante] , onder meer over het herplaatsingsonderzoek.
3.1.17.Op 20 december 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] , [de nieuwe manager van appellante] , [HR medewerker] en een vertrouwenspersoon, over het afsluiten van het herplaatsingsonderzoek en over het komen tot een plan van aanpak met betrekking tot de re-integratie. Bij brief van 22 december 2022 is aan [appellante] geschreven dat zij zich tijdens het gesprek op een onaanvaardbare wijze heeft gedragen en zij voorlopig, met onmiddellijke ingang werd geschorst en de toegang tot haar werkplek en de systemen werd ontzegd.
3.1.18.Op 5 januari 2023 heeft een gesprek met [appellante] plaatsgevonden.
De Staat heeft in een brief van 17 januari 2023 aan [appellante] geschreven dat de voorlopige schorsing en ontzegging van haar toegang tot de werkplek en de systemen werd gehandhaafd, omdat zij tijdens het gesprek op 5 januari 2023 geen geldige verklaring heeft gegeven voor haar gedrag tijdens het gesprek op 20 december 2022 en weer verviel in hetzelfde gedrag dat zij ook tijdens dat gesprek had laten zien. [appellante] heeft een officiële waarschuwing gekregen voor haar gedrag en is uitgenodigd voor een vervolggesprek op 7 februari 2023. De staat heeft in een brief van 16 februari 2023 aan [appellante] geschreven dat tijdens het gesprek op 7 februari 2023 is aangegeven dat de opgelegde schorsing en ontzetting van de toegang konden worden opgeheven als afspraken gemaakt konden worden over de houding en gedrag op het werk. Omdat [appellante] toch weer vergelijkbaar verwijtbaar gedrag liet zien, is besloten om de schorsing en ontzegging van de toegang te handhaven tot het moment dat een uitkomst is in een ontbindingsprocedure die zou worden gestart.
3.1.19.Op 20 februari 2023 heeft de Staat het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter
ingediend.
De procedure bij de kantonrechter