ECLI:NL:GHSHE:2024:442

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.326.320_01 en 200.326.322_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie, partneralimentatie en huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot kinderalimentatie, partneralimentatie en de geldigheid van huwelijkse voorwaarden. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de man, verweerder in het principaal hoger beroep, aangeklaagd om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren en om een hogere alimentatie te verkrijgen. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie en partneralimentatie, terwijl de man in incidenteel hoger beroep verzocht om de alimentatie te verlagen. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de huwelijkse voorwaarden die partijen op 5 september 2012 zijn overeengekomen. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren afgewezen, evenals haar verzoek om een hogere alimentatie. De man heeft zijn draagkracht en de zorg voor hun kind, [minderjarige], uiteengezet. Het hof heeft de alimentatie voor de periode tot 1 maart 2024 vastgesteld op € 452,-- per maand en na deze datum op € 348,-- per maand. De partneralimentatie is vastgesteld op € 814,-- per maand tot 1 maart 2024 en daarna op € 868,-- per maand. De vrouw is verplicht om een bedrag van € 98,-- aan de man terug te betalen voor teveel ontvangen kinderalimentatie. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.326.320/01 en 200.326.322/01
zaaknummers rechtbank : C/03/284699 / FA RK 20-4143 en C/03/290688 / FA RK 21-1351
beschikking van de meervoudige kamer van 15 februari 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken te Heerlen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.F.H. Nelissen te Valkenburg.
Deze zaak gaat over kinderalimentatie, partneralimentatie en de vraag of de huwelijkse voorwaarden nietig of vernietigbaar zijn.

8.De beschikking van 5 oktober 2023

Bij voornoemde tussenbeschikking van 5 oktober 2023 heeft het hof de vrouw nietontvankelijk verklaard in haar verzoek in hoger beroep onder I, doch uitsluitend voor zover dit verzoek betrekking heeft op de door de rechtbank Limburg (Maastricht) bij beschikking van 23 februari 2023 tussen partijen uitgesproken echtscheiding. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

9.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

9.1.
Bij het hof zijn de volgende stukken ingekomen:
- de in de tussenbeschikking vermelde stukken;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de man d.d. 7 november 2023 met bijlagen A tot en met E;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering van eis van de vrouw d.d. 29 november 2023 met producties 15 tot en met 21;
- het V6-formulier en de brief van de advocaat van de man d.d. 4 december 2023 met producties F tot en met J;
- het V8-formulier en de brief van de advocaat van de man d.d. 4 december 2023;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 8 december 2023;
- de pleitaantekeningen van mr. Nelissen.
9.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. P.H. Brauer, als waarnemer voor zijn kantoorgenoot mr. Dassen-Vranken;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. I.F.H. Nelissen.
9.3.
Mr. Nelissen heeft bij voornoemde brief van 4 december 2023 bezwaar gemaakt tegen de reactie op het verweerschrift in principaal hoger beroep en de vermeerdering van eis. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen er desgevraagd mee ingestemd dat de reactie op het verweerschrift in principaal hoger beroep buiten beschouwing wordt gelaten en dat door het hof op de vermeerdering van eis zal worden beslist.

10.De feiten

10.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
10.2.
Partijen zijn op 5 september 2012 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Deze huwelijkse voorwaarden houden onder meer in:
Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
(…)
Verrekening bij het einde van het huwelijk en bij scheiding van tafel en bed
Artikel 12
1. Bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of overlijden en bij scheiding van tafel en bed wordt tussen de echtgenoten of tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd.
(…)
8. Indien het huwelijk wordt ontbonden tengevolge van echtscheiding dan wel tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken wordt in de verrekening niet betrokken:
- de onroerende zaken die toebehoren aan comparant sub a [de man] en de daarbij behorende hypotheekschuld en daaraan verbonden polissen dan wel (spaar)plannen en dergelijke;
(…)”
10.3.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
10.4.
Het verzoek tot echtscheiding van de vrouw is op 6 november 2020 door de rechtbank ontvangen.
10.5.
Bij de bestreden beschikking van 23 februari 2023 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
10.6.
De echtscheidingsbeschikking is op 17 oktober 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

11.De omvang van het geschil

11.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking – 17 oktober 2023 – tot 1 maart 2024 bepaald op € 390,-- bruto per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024 bepaald op € 457,-- per maand en met ingang van 1 maart 2024 bepaald op € 449,-- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren c.q. te vernietigen en voor recht te verklaren dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en partijen te veroordelen om over te gaan tot verdeling van deze gemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdig persoon, afgewezen.
11.2.
De grieven van de vrouw zien op de aanvullende behoefte van de vrouw (grieven III, IV, VI en VIII), de draagkracht van de man voor kinderalimentatie en partneralimentatie (grieven II, V en VII) en de afwijzing van de verzoeken ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk zoals hiervoor in rov. 11.1 genoemd (grief IX).
De vrouw verzoekt in hoger beroep – na vermeerdering van eis – om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de kinder- en partneralimentatie en verdeling huwelijksgemeenschap te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
II. te bepalen dat de man dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vanaf 1 maart 2023, en ook met ingang van 1 maart 2024, € 533,-- per maand, plus indexering per 1 januari 2024 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
III. te bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 1.140,-- (bruto) per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
IV. althans de alimentatiebijdragen vast te stellen naar een in redelijkheid te bepalen bedrag en met ingang van een in redelijkheid te bepalen datum;
V. te bepalen dat de huwelijkse voorwaarden van partijen nietig zijn c.q. deze te vernietigen, en voor recht te verklaren dat van een algemene gemeenschap van goederen tussen partijen sprake is en partijen te veroordelen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin zij met elkaar zijn gehuwd, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon als volgens de wet, althans partijen te veroordelen de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen te verdelen;
VI. althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
11.3.
De grief van de man in incidenteel hoger beroep ziet op de zorgkorting.
De man verzoekt in hoger beroep:
  • primair: de verzochte kinderalimentatie af te wijzen c.q. geen bijdrage van de man aan de vrouw voor [minderjarige] op te leggen;
  • subsidiair: een maximaal bedrag van € 346,-- [het hof begrijpt:] per maand op te leggen en per 1 maart 2024 maximaal € 267,-- [het hof begrijpt:] per maand;
  • meer subsidiair: een maximaal bedrag van € 453,-- [het hof begrijpt:] per maand op te leggen en per 1 maart 2024 maximaal € 374,-- [het hof begrijpt:] per maand,
[waarbij het hof maximaal steeds begrijpt als bovengrens].
Met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.
11.4.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van elkaars verzoeken.
11.5.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

12.De motivering van de beslissing

Kinderalimentatie
12.1.
De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum voor kinderalimentatie, 1 maart 2023, is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
Hoogte behoefte [minderjarige]
12.2
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [minderjarige] bedraagt € 714,-- per maand (in 2023). Het hof zal net als de rechtbank uitgaan van een behoefte van [minderjarige] van afgerond € 715,-- per maand (2023). Het hof volgt de vrouw niet in haar laatste berekening en stelling tijdens de mondelinge behandeling, dat deze gelijk is aan € 839,--. Zoals uit het navolgende blijkt is de vrouw bij de berekening van deze behoefte uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens van de man.
Draagkracht man
12.3.
De
rechtbankheeft geoordeeld dat de man in de periode van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024 met een bedrag van € 457,-- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Met ingang van 1 maart 2024 heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage voor [minderjarige] vastgesteld op € 449,-- per maand.
12.4.
De
vrouwkomt met grief II op tegen het oordeel van de rechtbank dat er onderscheid dient te worden gemaakt in de periode tot 1 maart 2024 en de periode vanaf 1 maart 2024, het tijdvak waarin de man met pensioen is. Ter toelichting op de grief voert de vrouw het volgende aan.
Er kan niet worden vooruitgelopen op een situatie in de toekomst. De draagkracht van de man zal na zijn pensioen niet afnemen. De man zal naast zijn AOW en pensioen inkomsten uit arbeid blijven houden. Hij zal niet volledig stoppen met werken. Zijn inkomen zal niet dalen. De man is in staat om in ieder geval € 533,-- per maand te betalen voor [minderjarige] , ook na 1 maart 2024 (prod. 21 bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep). Als de situatie in de toekomst verandert, kan de man een wijzigingsverzoek indienen.
12.5.
De
manvoert in reactie op grief II van de vrouw het volgende aan. Als hij in maart 2024 zijn pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar heeft bereikt, mag hij van zijn pensioen gaan genieten. Hij mag niet verplicht worden om te blijven doorwerken. De vrouw kan zelf ook meer gaan werken dan 10 uur per week. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij desgevraagd geantwoord dat hij na zijn pensioen stopt met werken.
12.6.
Het
hofoverweegt als volgt.
Periode tot pensionering
Het inkomen van de man tot 1 maart 2024 is in hoger beroep niet in geschil, te weten € 99.821,-- bruto per jaar. Weliswaar heeft de vrouw haar eis in hoger beroep vermeerderd en gesteld dat de man in staat is om € 533,-- per maand te voldoen, maar in de als prod. 21 overgelegde berekening heeft de vrouw de pensioenpremie, het generatiepact en de PAWW-bijdrage niet in mindering gebracht op voornoemd bruto inkomen. Met die premies dient wel rekening te worden gehouden.
De man heeft in het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep verwezen naar bijlage B en C voor wat betreft zijn draagkracht in de periode tot zijn pensioen. Uit die berekeningen volgt een andere draagkracht dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De rechtbank heeft aangesloten bij de draagkrachtberekening (bijlage 23) van de man, waarin geen rekening was gehouden met het woonbudget. De man verzoekt het hof in hoger beroep om de bijdrage vast te stellen op maximaal € 346,-- per maand, althans € 453,-- per maand. De man wil voor wat betreft zijn draagkracht voor kinderalimentatie ook rekening houden met het woonbudget. Conform het rapport alimentatienormen zal het hof rekening houden met het woonbudget.
Rekening houdend met bruto inkomsten ad € 99.821,-- en premies (€ 8.709,-- pensioenpremie, € 10.438,-- VUT/FPU-premie en € 119,-- aanv. Pensioenpremie/WIA) resulteert een belastbaar loon van € 80.555,-- per jaar. Rekening houdend met de arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting resulteert dit in een netto besteedbaar inkomen van € 4.574,-- per maand.
Conform de formule wordt rekening gehouden met de vaste kosten van levensonderhoud van € 1.175,-- (het bedrag tot AOW-leeftijd) en de forfaitaire woonlasten ad € 1.372,-- (0,3 x € 4.574,--). De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.419,-- (0,7 x (€ 4.574,-- minus € 1.175,-- minus € 1.372,--) per maand.
Periode vanaf pensionering
Het hof ziet geen aanleiding om ook vanaf 1 maart 2024 met het inkomen uit arbeid van de man rekening te houden. De man heeft dan immers de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat de man ook na 1 maart 2024 zal blijven werken, echter de man heeft dat gemotiveerd weersproken. De vrouw heeft verder aangevoerd dat met toekomstige wijzigingen geen rekening moet worden gehouden en dat de man te zijner tijd een wijzigingsverzoek moet indienen. Daarin wordt de vrouw niet gevolgd. Het is nu reeds duidelijk wanneer de man met pensioen gaat en dat dit gevolgen heeft voor zijn inkomen. Bovendien is de datum van pensioen inmiddels zeer dichtbij gekomen zodat van een toekomstige wijziging nauwelijks nog sprake is.
De man heeft in het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep verwezen naar bijlage D en E voor wat betreft zijn draagkracht in de periode vanaf zijn pensioen. Uit die berekening volgt een andere draagkracht dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De man verzoekt het hof in hoger beroep om de bijdrage vast te stellen op maximaal € 267,-- [naar het hof begrijpt] per maand, althans € 374,-- [naar het hof begrijpt:] per maand. De man wil voor wat betreft zijn draagkracht voor kinderalimentatie ook rekenen met het woonbudget. Conform het rapport alimentatienormen zal het hof rekening houden met het woonbudget.
Het hof houdt rekening met het pensioen ABP van zijn ex-vrouw inclusief indexering van € 1.428,-- per jaar en zijn eigen pensioen van € 29.231,-- per jaar. Daarnaast houdt het hof rekening met een AOW-uitkering voor een alleenstaande van € 1.541,53 per maand (bedrag per maand vanaf 1 januari 2024) plus € 76,20 per maand aan vakantiegeld.
Dat resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 3.198,-- per maand. Het hof heeft daarbij geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting omdat de man daar in de loop van 2024 geen recht meer op heeft. Wel houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting. Conform de formule wordt rekening gehouden met de vaste kosten van levensonderhoud van € 1.415,-- (het bedrag vanaf AOW-leeftijd) en de forfaitaire woonlasten ad € 959,-- (0,3 x € 3.198,--). De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 577,-- (0,7 x (€ 3.198,-- minus € 1.415,-- minus € 959,--) per maand.
Uit het voorgaande volgt dat grief II van de vrouw ten aanzien van het inkomen van de man nadat de man met pensioen gaat, faalt.
Zorgkorting
12.7.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg.
12.8.
In incidenteel hoger beroep komt de
manop tegen het oordeel van de rechtbank om een percentage van 35% in aanmerking te nemen. Ter toelichting voert de man het volgende aan. Partijen zorgen allebei om en om een week voor [minderjarige] . Vanwege het fiscale voordeel zijn partijen overeengekomen dat [minderjarige] (ondanks dat zij het hoofdverblijf heeft bij de man) staat ingeschreven op het adres van de vrouw. Voor de twee weken per maand dat [minderjarige] bij de vrouw is, ontvangt de vrouw de volledige kinderbijslag van € 109,-- per maand en het volledige kindgebonden budget van € 458,-- per maand, dus in totaal € 567,-- per maand (in 2023). Een verdere financiële bijdrage moet worden afgewezen.
De man brengt [minderjarige] iedere dag naar school, ook als zij bij de vrouw is. Hij haalt haar in zijn week iedere dag op en ook op de woensdagmiddag in de week van de vrouw. De man regelt alles voor [minderjarige] , brengt haar overal naar toe en haalt haar weer op. Hoewel de vrouw de meeste kleding koopt, koopt de man ook kleren, schoenen, speelgoed, school en sportbenodigdheden. Toen de vrouw onaangekondigd naar Cuba vertrok voor onbepaalde tijd, heeft de man fulltime voor [minderjarige] gezorgd en alle kosten en lasten in de periode van 31 juli tot en met 23 september 2023 betaald. Als het hof toch van oordeel is dat de man een bijdrage moet leveren voor [minderjarige] dan meent de man dat met een zorgkorting van 50%, althans 35% rekening moet worden gehouden.
12.9.
In reactie op de grief voert de
vrouwhet volgende aan. De rechtbank is terecht uitgegaan van een zorgkorting van 35%. De vrouw verzet zich tegen een terugbetalingsverplichting. De man is onderhoudsplichtig voor [minderjarige] . Uitgangspunt is dat partijen naar rato van hun draagkracht bijdragen in de kosten van hun kind. De reis naar Cuba is vooraf aangekondigd en bekend. Zij is daar ziek geworden en daarom langer in Cuba gebleven dan gepland.
12.10.
Het
hofoverweegt als volgt.
Het verzoek om in het geheel geen door de man te betalen bijdrage vast te stellen wordt afgewezen. Hetgeen de man heeft aangevoerd maakt niet dat de man geen kinderalimentatie verschuldigd is. Beide partijen maken kosten voor [minderjarige] , waarbij de verblijfsoverstijgende kosten door partijen moeten worden gedragen.
Het hof ziet geen aanleiding om met een hoger percentage aan zorgkorting dan 35% rekening te houden. Tussen partijen is nog altijd sprake van een co-ouderschapsregeling. Dat de vrouw in de maanden augustus en september 2023 op Cuba verbleef, doet daaraan niet af. Dat de man [minderjarige] naar school en dergelijke brengt evenmin. De incidentele grief van de man faalt.
Conclusie
12.11.
Het voorgaande betekent voor de door de man te betalen kinderalimentatie het volgende:
Periode voor pensionering
Voor de periode tot pensionering van de man gaat het hof uit van een draagkracht van de man van € 1.419,-- (zie rov. 12.6). Nu de man aan de zijde van de vrouw uit gaat van een draagkracht van € 25,--, betekent dit dat de gezamenlijke draagkracht van partijen € 1.444,-- bedraagt. Het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige] bedraagt € 702,-- waarop een zorgkorting van € 250,-- in mindering strekt, zodat de man in staat is met een bedrag van € 452,-- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Met ingang van 1 januari 2024 zal het hof deze bijdrage indexeren (€ 480,-- per maand).
Periode vanaf pensionering
Voor de periode na pensionering van de man gaat het hof uit van een draagkracht van de man van € 577,-- (zie rov. 12.6).
De man heeft aangevoerd dat de vrouw vanaf zijn pensioendatum een bruto pensioen zal ontvangen van € 8.059,-- per jaar. Dat is door de vrouw niet betwist.
Daarnaast is de man in zijn draagkrachtberekening (bijlage J bij de brief van 4 december 2023) uitgegaan van een bruto arbeidsinkomen van € 978,-- per vier weken op basis van een werkweek van 20 uur. De vrouw heeft in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep aangegeven dat zij heeft gesolliciteerd bij [instantie] en dat het gaat om een contract op oproepbasis voor 20 uur per week. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij op 4 december 2023 bij [instantie] is begonnen. Op dat moment werkte de vrouw 10 uur per week maar dat zou worden uitgebreid naar 20 uur per week. Het hof gaat dan ook uit van een werkweek van 20 uur per week. De door de man genoemde premies en het overige genoemde inkomen (13e maand en vakantietoeslag) zijn door de vrouw niet betwist. Met de inkomensafhankelijke combinatiekorting houdt het hof geen rekening nu ook de vrouw daar in de loop van 2024 geen recht meer op heeft.
Het hof berekent het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.998,-- per maand. Volgens de draagkrachttabel 2024 bedraagt de draagkracht van de vrouw € 109,-- per maand.
Dit betekent dat de gezamenlijke draagkracht van partijen € 686,-- bedraagt en derhalve lager is dan de behoefte van [minderjarige] van € 758,-- (geïndexeerde behoefte in 2024).
Wanneer de totale draagkracht van de ouders lager is dan de behoefte, dient nagegaan te worden of de werkelijke woonlast duurzaam aanmerkelijk lager is dan de forfaitaire woonlast waarmee in de berekening standaard is gerekend. Over de werkelijke woonlast is het hof niet geïnformeerd. Omdat beide partijen in de overgelegde draagkrachtberekeningen rekening houden met het woonbudget, zal ook het hof dat doen. Dat heeft tot gevolg dat de zorgkorting niet geheel kan worden geëffectueerd. Het tekort aan draagkracht (van € 72,--) dient door partijen te worden gedeeld (ieder € 36,--). Het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige] bedraagt € 577,-- waarop een zorgkorting van afgerond € 229,-- (€ 265,-- minus € 36,--) in mindering strekt, zodat de door de man te betalen bijdrage € 348,-- per maand bedraagt.
Dit betekent dat de bestreden beschikking voor wat betreft de kinderalimentatie zal worden vernietigd.
Partneralimentatie
Hoogte van de behoefte vrouw
12.12.
De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw becijferd op € 2.579,-- netto per maand (in 2020). Partijen sluiten in hun berekeningen in hoger beroep aan bij de behoefte berekening door de rechtbank. Het
hofgaat daarom uit van een huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.579,-- netto per maand.
12.13.
De
rechtbankheeft ten aanzien van de aanvullende behoefte geoordeeld dat de vrouw beschikbaar en in staat is om 40 uur per week te werken. Daarmee kan de vrouw een bruto jaarinkomen verdienen van € 29.884,-- (tot 1 maart 2024) / € 35.507,-- (per 1 maart 2024). De rechtbank heeft het netto besteedbaar inkomen van de vrouw tot 1 maart 2024 becijferd op € 2.333,-- en de aanvullende behoefte op € 246,-- netto per maand. Met ingang van 1 maart 2024 heeft de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw becijferd op € 2.640,-- en geoordeeld dat er geen aanvullende behoefte resteert.
12.14.
De
vrouwkomt met de grieven III, IV, VI en VIII op tegen de door de rechtbank becijferde verdiencapaciteit en aanvullende behoefte van de vrouw. Ter toelichting op deze grieven voert de vrouw het volgende aan.
De vrouw heeft voldaan aan de inspanningsplicht die op haar rust om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft geprobeerd om meer uren per week te werken, maar dit is niet gelukt. Dat heeft verschillende oorzaken. De vrouw heeft lichamelijke en psychische klachten die haar belemmeren om meer uren per week werkzaam te zijn. Zo heeft de vrouw knieklachten als gevolg van een (fiets)ongeluk in 2020, terwijl fysiotherapie in het verleden niet tot verbetering heeft geleid. Ook heeft zij geestelijke beperkingen aan het ongeluk overgehouden. Zwaar lichamelijk werk kan zij niet 40 uur per week aan. Daarnaast zijn de werktijden in de schoonmaakbranche vaak niet passend en te combineren met een schoolgaand kind. Verder speelt de problematiek bij [minderjarige] een rol. [minderjarige] heeft alle aandacht van de vrouw nodig en kan niet lang bij iemand anders zijn. In de week dat [minderjarige] bij de vrouw is, kan zij alleen tijdens schooltijden werken, waarbij rekening moet worden gehouden met reistijd. Fulltime werken is strijdig met de belangen van [minderjarige] .
12.15.
In reactie op de grieven voert de
manhet volgende aan.
Gelet op de beschuldigingen van de vrouw aan het adres van de man, waaronder bedrog, opzettelijk verzwijgen, misbruik van omstandigheden, het niet deugdelijk reageren op verzoeken van de man over sollicitaties en mutaties, zomaar maanden verdwijnen naar Cuba, het onderste uit de kan willen en zelf al jaren geen serieuze pogingen doen om meer inkomen te genereren, is de man van mening dat het verzoek van de vrouw om partneralimentatie moet worden afgewezen, althans gematigd tot nul, wegens haar wangedrag, verbreken van de lotsverbondenheid en in het kader van de redelijkheid en billijkheid.
Er zijn inmiddels drie jaren verstreken sinds het echtscheidingsverzoek en de vrouw werkt nog altijd maar tien uur per week. Sollicitatiepogingen van de afgelopen jaren zijn op twee handen te tellen en kunnen niet serieus genomen worden. Alleen al voor schoonmaakwerkzaamheden bij hetzelfde bedrijf waar de vrouw nu werkt en geen Nederlands hoeft te spreken zijn diverse vacatures. De vrouw heeft om de week een hele week vrij om van maandag tot en met vrijdag te kunnen werken. In de andere week kan zij tijdens de schooltijden van [minderjarige] werken. De vrouw is jong (47 jaar) en heeft geen lichamelijke of geestelijke beperking. Zij kan in staat worden geacht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man weerspreekt dat de vrouw lichamelijke of psychische klachten heeft. Er wordt door de vrouw van alles geroepen maar niets onderbouwd. De eerdere stellingen van de vrouw dat zij geen extra uren kan werken vanwege een kniefractuur en de thuiswerksituatie in verband met corona zijn inmiddels achterhaald. Hier is ook geen bewijs van. Aan de verklaring van de therapeut (bijlage 8 bij prod. 15 in hoger beroep) moet geen waarde worden gehecht.
De vrouw praat over de problematiek van [minderjarige] en dat zij alle aandacht van de vrouw nodig heeft, maar zij heeft [minderjarige] in de steek gelaten door zomaar twee maanden weg te blijven zonder tekst en uitleg. [minderjarige] heeft geen gedrags- of mentale problemen, maar is een kwetsbaar kind. Het vertrek van haar moeder heeft bij [minderjarige] veel verdriet, boosheid en frustratie teweeg gebracht. De man heeft daarom hulp gezocht via de huisarts en een doorverwijzing voor een psycholoog gekregen.
Het is tegenstrijdig dat de vrouw niet meer wil werken, terwijl zij van mening is dat de man na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd moet blijven doorwerken. De rechtbank heeft de verdiencapaciteit van de vrouw terecht op 40 uur per week bepaald. Ook is hij het eens met het becijferde netto besteedbaar inkomen van € 2.333,-- per maand. De vrouw zal vanaf de pensioengerechtigde leeftijd van de man jaarlijks € 8.059,-- bruto ontvangen (prod. G bij de brief van de man van 4 december 2023).
12.16.
Het
hofoverweegt als volgt. Uit vaste jurisprudentie van de
Hoge Raad, zoals onder meer herhaald in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2058) volgt dat de lotsverbondenheid tussen partijen de
grondslag vormt voor de onderhoudsverplichting. De vraag die moet worden beantwoord, is
of van de alimentatieplichtige in redelijkheid nog kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de
kosten van het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde. Daarbij is van belang of
voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld en gebleken, die maken dat van de
alimentatieplichtige – naar objectieve maatstaven – in redelijkheid niet of niet ten volle kan
worden gevergd in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde te voorzien. Er gelden hoge motiveringseisen voor het oordeel dat de gedragingen zodanig grievend zijn dat
daardoor geen aanspraak meer bestaat op partneralimentatie. Het gaat dan immers om een
beslissing die niet vatbaar is voor wijziging op grond van artikel 1:401 BW. De enkele
vaststelling van grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde jegens de alimentatieplichtige, leidt er niet zonder meer toe dat daarmee de mogelijke aanspraak op een bijdrage aan levensonderhoud komt te vervallen. Bij de beoordeling van het gedrag, en meer in het bijzonder van de mate van het grievende gedrag van de alimentatiegerechtigde, ligt de grens bij zodanig gedrag dat de lotsverbondenheid tussen ex-echtgenoten is verbroken. Het gedrag van de alimentatiegerechtigde kan zodanig grievend zijn dat er geen
lotsverbondenheid is tussen ex-echtgenoten en dus geen grondslag voor toekenning van
partneralimentatie. Er moet aan de hand van alle relevante objectieve en subjectiele
omstandigheden van het geval worden beoordeeld of van dergelijk grievend gedrag sprake is
(conclusie van advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent bij het arrest van de Hoge Raad
van 25 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:997)).
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van zodanig grievend gedrag aan de zijde van de vrouw dat daarmee de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken en er geen grondslag meer is voor de toekenning van een partnerbijdrage. De man doelt met de toelichting op zijn verweer op stellingen die de vrouw heeft ingenomen in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding, haar opstelling in deze procedure, haar maandenlange verblijf in Cuba zonder overleg en haar gebrek aan inzet om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat de man zich gegriefd voelt door de handelwijze en opstelling van de vrouw wil het hof aannemen. De door de man aan de vrouw verweten opstelling en handelwijze leiden echter niet ertoe dat naar objectieve maatstaven moet worden geoordeeld dat de lotsverbondenheid is verbroken. Niet is sprake van zodanig grievend gedrag dat van de man in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Voor zover nodig en mogelijk zullen de verweren van de vrouw en de visie daarop van de man worden betrokken bij de beoordeling van de diverse tussen partijen bestaande geschilpunten inzake de alimentatie en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
Dat betekent dat het verzoek van de vrouw om partneralimentatie inhoudelijk zal worden beoordeeld.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw aangegeven bij een nieuwe werkgever in de proefperiode te zitten. Na de proefperiode gaat de vrouw 20 uur per week werken. Uit de door de vrouw overgelegde stukken valt niet af te leiden dat zij beperkt is in haar belastbaarheid. Weliswaar stelt de vrouw dat zij last heeft van haar knie, maar niet is gebleken dat dit haar belastbaarheid in de weg staat. Dat geldt eveneens voor de door de vrouw gestelde psychische klachten. De vrouw heeft in hoger beroep een behandelplan van 16 mei 2023 overgelegd (prod. 19 bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering van eis) waaruit blijkt dat bij de vrouw de diagnose persisterende depressieve stoornis is gesteld. De vrouw heeft echter tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij op dit moment geen behandeling volgt. Er is geen arbeidsdeskundig rapport overgelegd zodat niet duidelijk is geworden of, en zo ja in hoeverre, voornoemde stoornis de belastbaarheid van de vrouw beïnvloedt. Kennelijk acht de vrouw zich in staat om in ieder geval 20 uur per week te werken.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat zij de Nederlandse taal niet perfect beheerst, maar dat is geen belemmering geweest voor het werk dat de vrouw tot op heden heeft gedaan. Ook de zorg voor [minderjarige] maakt niet dat van de vrouw niet kan worden verlangd dat zij meer uren werkt om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De man heeft bovendien onbetwist gesteld dat hij het halen en brengen van [minderjarige] verzorgt. Het hof zal dan ook uitgaan van een fictieve verdiencapaciteit van de vrouw.
Uit de loonstroken van de man blijkt van een "FTE factor 0,75". Het hof zal voor de vrouw met een gelijke factor rekening houden. Dit betekent dat het hof de vrouw in staat acht om 30 uur per week te werken. Dat mag ook van haar worden verlangd. De vrouw heeft geen inzage gegeven in het inkomen dat zij bij haar nieuwe werkgever gaat verdienen. Het hof zal daarom rekenen met laatst genoten uurloon van € 13,45 per uur (zie prod. 16 bij het verweerschrift in incidenteel hoger beroep tevens vermeerdering van eis). Indien de vrouw 30 uur per week zou werken, zou zij (€ 13,45 x 30) € 404,-- per week en € 21.008,-- bruto per jaar verdienen. Vermeerderd met 8% vakantietoeslag bedraagt het bruto jaarinkomen van de vrouw dan € 22.689,-- Bij de nieuwe werkgever van de vrouw ontvangt zij volgens de CAO een eindejaarsuitkering van 8,33% van het bruto jaarloon (8,33% van € 21.008,-- = € 1.750,--). Het bruto jaarinkomen van de vrouw bedraagt dan € 24.439,--.
Het hof hanteert voor de pensioenpremie en PAWW-bijdrage de berekeningswijze van de rechtbank, zie rov. 3.7.18 van de bestreden beschikking. De rechtbank is uitgegaan van € 28,-- per vier weken aan pensioenpremie en € 1,-- per vier weken aan PAWW-bijdrage op basis van een 10-urige werkweek. Uitgaande van een 30-urige werkweek houdt het hof rekening met een pensioenpremie van € 84,-- (3 x € 28,--) per vier weken en een PAWW-bijdrage van € 3,-- (3 x € 1,--) per vier weken, ofwel € 1.092,-- en € 39,-- op jaarbasis.
Het belastbaar loon bedraagt dan € 23.308,-- per jaar.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.942,-- per maand.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 637,-- (€ 2.579,-- minus € 1.942,--) per maand, ofwel € 1.064,-- bruto per maand.
Met ingang van 1 maart 2024 zal de vrouw jaarlijks een pensioenuitkering van bruto € 8.059,-- ontvangen (zie G bij de brief van de man van 4 december 2023). Daarmee bedraagt het bruto jaarinkomen van de vrouw € 32.498,-- (€ 24.439,-- + € 8.059,--) en het belastbaar loon € 31.367,-- (€ 32.498,-- minus € 1.092,-- en minus € 39,--).
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 2.246,-- per maand.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 333,-- (€ 2.579,-- minus € 2.246,--) per maand, ofwel € 652,-- bruto per maand.
Draagkracht man voor pensionering
Voor wat betreft de draagkracht van de man sluit het hof aan bij hetgeen hiervoor in rov. 12.6 is overwogen.
Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt tot 1 maart 2024 € 4.574,-- per maand. Conform de formule wordt rekening gehouden met de vaste kosten van levensonderhoud van € 1.175,-- en de forfaitaire woonlasten ad € 1.372,-- (0,3 x € 4.574,--). De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 1.216,-- (0,6 x (€ 4.574,-- minus € 1.175,-- minus € 1.372,--) per maand. De bijdrage voor [minderjarige] ad € 452,-- en de zorgkorting ad € 250,-- strekken hierop in mindering, zodat een draagkracht voor partneralimentatie resteert van € 514,-- per maand en na brutering € 814,-- per maand. Het hof zal de bijdrage voor partneralimentatie op dit bedrag vaststellen. Met ingang van 1 januari 2024 zal het hof deze bijdrage indexeren (€ 864,-- per maand).
Draagkracht man vanaf pensionering
Met ingang van 1 maart 2024 bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 3.198,-- per maand.
Conform de formule wordt rekening gehouden met de vaste kosten van levensonderhoud van € 1.415,-- (het bedrag vanaf AOW-leeftijd) en de forfaitaire woonlasten ad € 959,-- (0,3 x € 3.198,--). De draagkracht van de man bedraagt volgens de formule € 494,-- (0,6 x (€ 3.198,-- minus € 1.415,-- minus € 959,--) per maand. De bijdrage voor [minderjarige] ad € 348,-- en de zorgkorting ad € 229,-- strekken hierop in mindering. Dat betekent dat er bij de man geen draagkracht voor een bijdrage voor partneralimentatie resteert.
Conclusie
12.17.
Uit het voorgaande volgt dat de besteden beschikking moet worden vernietigd voor wat betreft de te betalen partneralimentatie vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 1 maart 2024. Daarna resteert aan de zijde van de man geen draagkracht meer voor partneralimentatie, zodat de beslissing van de rechtbank op dat punt in stand kan blijven.
Terugbetaling
12.18
Volgens vaste rechtspraak geldt dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken, dient te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard.
De door de man te betalen kinderalimentatie wordt door het hof met ingang van 1 maart 2023 bepaald op € 452,-- per maand en met ingang van 1 januari 2024 op € 480,-- per maand, terwijl de rechtbank deze bijdrage eerder heeft bepaald op € 457,-- per maand met ingang van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024. Nu het om een geringe daling van de bijdrage gaat, de vrouw een (hoger) bedrag aan partneralimentatie zal ontvangen en overigens niet is gebleken dat de vrouw niet in staat is om een bedrag van € 5,-- per maand over de maanden maart 2023 tot en met december 2023 en een bedrag van € 24,-- per maand in de maanden januari en februari 2024 (derhalve in totaal € 98,--) terug te betalen, zal het hof een terugbetalingsverplichting opleggen.
Huwelijkse voorwaarden
12.19.
De
vrouwheeft bij de rechtbank verzocht de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren c.q. te vernietigen en voor recht te verklaren dat partijen in een algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd en partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van deze gemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdig persoon.
12.20.
De
rechtbankheeft in rov. 3.8.6 van de bestreden beschikking overwogen:
“Daarnaar bij herhaling door de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling gevraagd, heeft de vrouw herhaaldelijk aangegeven dat de man haar vóór het passeren van de notariële akte geen mededeling heeft gedaan over de inhoud en reikwijdte van deze akte of wat bij de notaris te gebeuren stond en ook niet dat de akte verband hield met de woning van de man. Daarmee heeft de vrouw afstand genomen van haar eigen stellingen die zij ten grondslag heeft gelegd aan het beroep op bedrog zodat in
zoverre haar beroep op bedrog niet kan slagen. Dat de man opzettelijk heeft verzwegen dat het om huwelijkse voorwaarden zou gaan bij de notaris kan de vrouw evenmin baten. Zo dat al juist zou zijn, nu de man deze stelling gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg van de vrouw gelegen om vóórdat zij het document op 30 augustus 2012 bij de notaris ging tekenen aan de notaris duidelijkheid te vragen over de inhoud en reikwijdte van dat document indien zij, zoals zij zelf stelt. niet wist en ook niet begreep waar het document over ging en wat de ondertekening ervan voor haar voor gevolgen zou hebben. In dit verband had de vrouw er op bedacht kunnen zijn dat het document te maken had met de vermogensrechtelijke gevolgen van het aanstaande huwelijk van partijen (dat enkele dagen later immers voltrokken zou worden), met name omdat zij met de man in het kader van hun samenleving eerder bij een notaris was geweest en een notarieel samenlevingscontract had ondertekend waarin ook de vermogensrechtelijke gevolgen van de samenleving waren vastgelegd. Bij die gelegenheid heeft de vrouw zich door een tolk in haar eigen moedertaal laten bijstaan: zo zij op 30 augustus 2012 niet wist wat de inhoud en reikwijdte van het document was dan heeft het op haar weg gelegen om vóór de ondertekening van het document dat kenbaar te maken, aan te dringen op de bijstand van een tolk en niet te tekenen vóórdat zij met een tolk op de hoogte was gekomen van de inhoud en reikwijdte van het document. Indien de vrouw aldus had gehandeld, had zij vóór haar beslissing de akte huwelijkse voorwaarden te tekenen, geweten wat daarin stond met betrekking tot de eigendomswoning van de man in relatie tot het aanstaande huwelijk van partijen en ook in het geval dat het huwelijk door echtscheiding zou worden ontbonden. Bij die stand van zaken moet het beroep op bedrog integraal worden verworpen. In het verlengde van deze beoordeling en conclusie wordt, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen, ook het beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden verworpen. Een en ander betekent dat de notariële akte van huwelijkse voorwaarden partijen bindt en dient te worden nageleefd en uitgevoerd met het oog op de echtscheiding van partijen. Het verzoek van de vrouw wordt afgewezen.”
12.21.
In hoger beroep komt de
vrouwmet grief IX op tegen het oordeel van de rechtbank en de afwijzing van haar verzoek zoals hiervoor weergegeven in rov. 12.19 en 12.20. Ter toelichting op de grief voert de vrouw het volgende aan.
De huwelijkse voorwaarden zijn vanaf de datum van ondertekening nietig omdat de vrouw gezien haar afkomst en slechte beheersing van de Nederlandse taal de inhoud en draagwijdte van de voorwaarden onmogelijk heeft kunnen begrijpen. Zij heeft vooraf geen vertaling ontvangen in een taal die zij beheerste. Bij het overleg bij de notaris was geen tolk aanwezig. De vrouw begreep niet wat de voorwaarden inhielden. Zij heeft niet begrepen wat zij tekende. Er is geen notariële akte houdende huwelijkse voorwaarden tot stand gekomen, althans de akte is nietig. In de gegeven omstandigheden gaat het te ver om van de vrouw te verlangen om voor de ondertekening van het document aan te dringen op de bijstand van een tolk en niet te tekenen voordat zij met een tolk op de hoogte was van de inhoud en reikwijdte van het document. De vrouw had een moeilijke zwangerschap en werd een maand voor de bevalling, terwijl zij nauwelijks een woord Nederlands sprak, geconfronteerd met een afspraak bij de notaris. Zij heeft zich volstrekt niet gerealiseerd wat zij tekende. Zij was onvoldoende machtig om de reikwijdte van de akte te begrijpen. De vrouw wijst naar de verklaring van de nicht d.d. 21 oktober 2020 (prod. 15 verweerschrift man, 1e aanleg): ondanks dat zij al 14 jaar in Nederland is, is haar Nederlands beperkt tot een aantal woorden.
12.22.
In reactie op de grief ontkent de
mandat de vrouw ziek was in 2012 en onder behandeling stond van een psycholoog. Zij heeft nooit een traject bij een psycholoog gehad. Er zijn geen facturen van een psycholoog bekend en er zijn ook geen declaraties ingediend bij de zorgverzekeraar. De vrouw was de eerste drie maanden van de zwangerschap ziek, maar verkeerde in het tweede en derde trimester in een blakende gezondheid.
De akte van huwelijkse voorwaarden is op 30 augustus 2012 uitgebreid met partijen besproken. Het beleid op het notariskantoor is om bij enige twijfel een tolk in te schakelen. In 2009 werd bij het ondertekenen van het samenlevingscontract een tolk nog nodig geacht. In 2012 bij het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden was er geen noodzaak meer voor een tolk. De notaris was er vol van overtuigd dat de vrouw volledig begreep wat zij ging tekenen en ook de gevolgen van de inhoud van de akte overzag.
Dat de man door de vrouw wordt beticht van bedrog, dwaling en misbruik acht hij zeer kwalijk. De man, alsook de notaris, ontkent expliciet dat hij de vrouw heeft bedrogen, heeft laten dwalen of dat hij misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. De vrouw stelt en motiveert niet wat de man dan gedaan zou hebben waardoor het bedrog, dwaling en/of misbruik van omstandigheden zou opleveren.
Partijen zijn in 2006 gaan samenwonen. De man wilde dat het huis alleen van hem zou zijn, vandaar dat hij het huis in 2011 op eigen naam heeft gekocht. De man wilde helemaal niet trouwen omdat hij al eens gehuwd was geweest. Na jarenlang aandringen van de vrouw heeft hij in 2012 ingestemd met een huwelijk omdat er een kind op komst was, maar alleen op huwelijkse voorwaarden zodat het huis van hem zou blijven. De vrouw wist wat de bedoeling en inhoud was van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft deze in het Nederlands en het Spaans aan haar uitgelegd. Partijen hebben ook de concept-akte helemaal samen doorgenomen voordat ze naar de notaris gingen. De vrouw wist van begin af aan dat het huis van de man bleef. Daar gingen juist altijd hun echtelijke ruzies over, zeker de afgelopen drie jaren.
De vrouw is volwassen, woont al 17 jaar (sinds 2006) in Nederland en kan voor zichzelf beslissen. Zij heeft geen verstandelijke- of geestelijke beperking.
Na 2009 heeft de vrouw intensief onderwijs in de Nederlandse taal gevolgd. In Nederland en België volgde zij twee jaar lang dagonderwijs en heeft dit afgerond. Dit diploma werd in Nederland niet erkend, waardoor de vrouw nog een paar jaar heeft moeten inburgeren in Nederland. Ten tijde van het huwelijk in september 2012 moesten nog enkele praktijktesten worden afgenomen, waarna de vrouw begin 2013 haar inburgering succesvol heeft afgerond. Ten tijde van het huwelijk sprak de vrouw heel redelijk Nederlands. Dat kwam onder andere door haar werk bij [bedrijf] in [plaats] . De jaren erna verslechterde het Nederlands van de vrouw aangezien haar contract niet werd verlengd, zij geen Nederlandse les meer had en zich alleen maar in een Spaanstalige kring begaf.
Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg gaf de vrouw steeds zelf antwoord in het Nederlands op de Nederlandse vragen van de rechter zonder haar Spaanstalige tolk dit eerst te laten vertalen.
12.23.
Het
hofoverweegt als volgt.
Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat een beroep wordt gedaan op dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden.
Art. 3:44 lid 1 BW bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen.
Ingevolge lid 3 van genoemd artikel is bedrog aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
Ingevolge lid 4 van genoemd artikel is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
Art. 6:228 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Ter toelichting op het beroep op bedrog heeft de advocaat van de vrouw desgevraagd aangegeven dat zij opzettelijk is overgehaald om de akte te ondertekenen die voor haar belastend [het hof begrijpt: nadelig] zou zijn. Uit het beroepschrift blijkt dat de vrouw zich er verder op beroept dat zij ten tijde van het ondertekenen van de akte ziek was, de Nederlandse taal niet machtig was en door de notaris en de man niet is geïnformeerd over de betekenis van de akte en de gevolgen daarvan. De man heeft deze stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw daartegenover onvoldoende gesteld. Dat sprake is van het opzettelijk doen van onjuiste mededelingen of verzwijgen of een andere kunstgreep is niet komen vast te staan. Zowel de man als de notaris hebben aangegeven dat zij de vrouw hebben geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de akte. De man heeft daarnaast aangevoerd dat hij de akte ook in het Spaans heeft uitgelegd. Als het de vrouw niet duidelijk was waarvoor de huwelijkse voorwaarden zouden worden aangegaan en wat daarvan de gevolgen waren, had het op haar weg gelegen om dat tegenover de man en de notaris kenbaar te maken en uitleg daarover te vragen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dit heeft gedaan. De vrouw is bij het ondertekenen van de samenlevingsovereenkomst op 30 augustus 20212 bijgestaan door een tolk. Als de vrouw van mening was dat zij ten tijde van de ondertekening van de huwelijksakte ook nog behoefte had aan een tolk, had het op haar weg gelegen om dat ook aan de man en de notaris kenbaar te maken. Dat de vrouw ziek was is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, evenmin komen vast te staan. Al hetgeen de vrouw verder heeft aangevoerd leidt niet tot een geslaagd beroep op bedrog.
Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden heeft de vrouw eveneens onvoldoende gesteld. Het hof verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Van welke bijzondere omstandigheden sprake zou zijn heeft de vrouw niet toegelicht. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is niet komen vast te staan dat de vrouw ziek was, zodat, voor zover de vrouw zich daarop beroept, geen sprake is van een abnormale geestestoestand. Evenmin is gesteld of gebleken dat de man de vrouw tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden heeft bevorderd terwijl hij wist of moest begrijpen dat hij haar daarvan zou behoren te weerhouden.
Ter toelichting op het beroep op dwaling heeft de advocaat van de vrouw ter zitting aangegeven dat het de vrouw niet duidelijk was waar het om ging en dat zij niet wist wat de huwelijkse voorwaarden inhielden.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw ook voor een beroep op dwaling onvoldoende gesteld. Het hof verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor is overwogen. Niet is gebleken dat de vrouw niet wist wat de huwelijkse voorwaarden inhielden. Evenmin is gebleken dat de gestelde dwaling aan de man is te wijten. De man heeft dit gemotiveerd betwist door aan te voeren dat de vrouw door de notaris en door hem is geïnformeerd over de huwelijkse voorwaarden en dat hij de huwelijkse voorwaarden ook in het Spaans aan de vrouw heeft uitgelegd.
Uit het voorgaande volgt dat grief IX van de vrouw faalt.
12.24.
Het hof passeert het bewijsaanbod van de vrouw bij gebrek aan voldoende onderbouwing van de stellingen waarop het aanbod betrekking heeft.
Proceskosten
12.25.
De
manheeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Hij voert daartoe onder meer samengevat aan dat hij gedurende drie jaar nodeloos veel geld kwijt was aan advocaat- en griffiekosten voor de procedures met de vrouw. De vrouw heeft een toevoeging en de man dient zijn advocaat zelf te betalen. De vrouw heeft een vechtscheiding gestart, blokkeert de mogelijkheid van mediation door naar Cuba te vertrekken en de rekt de procedures onnodig. Gelet op de door de man aangevoerde feiten en omstandigheden is een kostenveroordeling op zijn plaats.
De
vrouwvoert verweer.
12.26.
Het
hofziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure en zal de kosten compenseren omdat partijen gewezen echtgenoten zijn.

13.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
13.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.
13.2.
Het hof heeft berekeningen gemaakt van de draagkracht van partijen, de aanvullende behoefte van de vrouw en de verdeling van de kosten voor [minderjarige] . Deze berekeningen worden aan deze beschikking gehecht.

14.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 23 februari 2023 voor wat betreft de te betalen kinderalimentatie en voor wat betreft de te betalen partneralimentatie, maar dan uitsluitend vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking tot 1 maart 2024, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] moet voldoen:
  • met ingang van 1 maart 2023 tot 1 januari 2024 € 452,-- per maand;
  • van 1 januari 2024 tot 1 maart 2024 € 480,-- per maand;
  • met ingang van 1 maart 2024 € 348,-- per maand;
telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw aan de man de teveel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 1 maart 2023 tot 1 maart 2024 van in totaal € 98,-- aan de man dient terug te betalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud zal betalen:
  • in de periode van 17 oktober 2023 tot 1 januari 2024: € 814,-- per maand;
  • in de periode van 1 januari 2024 tot 1 maart 2024: € 868,-- per maand;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M.J. Peters, A.J.F. Manders en G.M. Goes en is op 15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.