In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde voor het jaar 2021 vastgesteld op € 588.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het hier niet mee eens en had bezwaar gemaakt, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende ging in hoger beroep bij het hof, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende.
Tijdens de zitting op 7 december 2023 werd de zaak behandeld. De belanghebbende voerde aan dat de door de heffingsambtenaar gebruikte referentieobjecten te luxe waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verschillen in objectkenmerken. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De referentieobjecten waren qua type, bouwjaar en ligging vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste wijze had vastgesteld en dat de WOZ-waarde van € 588.000 niet te hoog was.
Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kosten van het beroep werden niet vergoed, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.