ECLI:NL:GHSHE:2024:4109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.345.796_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming verhuizing en wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de moeder vervangende toestemming is verleend om met de kinderen naar België te verhuizen. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen deze verhuizing, omdat hij vreest dat dit negatieve gevolgen zal hebben voor de kinderen. De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 juni 2024 geoordeeld dat de verhuizing in het belang van de kinderen is, en dat de impact op hun welzijn minimaal is. De vader heeft in hoger beroep zijn verzoek om wijziging van de zorgregeling ingetrokken, maar blijft bij zijn standpunt dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is. De moeder heeft betoogd dat de verhuizing goed is voor de kinderen en dat zij zich in België goed hebben aangepast. Het hof heeft de argumenten van de vader en de moeder afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing naar België is toegestaan. Het hof heeft ook geoordeeld dat er geen noodzaak is voor een raadsonderzoek, omdat de belangen van de kinderen voldoende zijn gewaarborgd. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.345.796/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/330918 / FA RK 24-1837
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.M.J.M.G. Cuijpers,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.D.D. Burhenne.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd en mede kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 september 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
de moeder te gebieden om met de kinderen uit [plaats] te België te verhuizen en haar te bevelen om met de kinderen binnen twee weken na betekening van de nog in deze af te geven beschikking terug te verhuizen naar haar voormalige woning gelegen en staande in [plaats] aan het adres [adres] , althans naar een woning gelegen en staande in Nederland binnen een straal van drie kilometer van Basisschool [basisschool] ;
te bepalen dat de beschikking van 28 augustus 2019, waarvan het ouderschapsplan deel uitmaakt en de beschikking van 24 maart 2022, voor wat betreft het daarbij vastgestelde hoofdverblijf van de kinderen worden gewijzigd, in dier voege, dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is en dat de kinderen op het woonadres van de vader in te [plaats] , de [adres] , worden ingeschreven;
te bepalen dat de beschikking van 28 augustus 2019, waarvan het ouderschapsplan deel uitmaakt en de beschikking van 24 maart 2022, voor wat betreft de daarbij vastgelegde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) worden gewijzigd, in dier voege, dat
primairde kinderen in de ene week van vrijdag na school tot vrijdag na school bij de vader verblijven en de kinderen in de andere week van vrijdag na school tot vrijdag na school bij de moeder verblijven, en vervolgens om toerbeurt en dat
subsidiairde kinderen in de (on)even weken van vrijdag na school tot woensdagochtend voor schooltijd bij de vader verblijven en dat de kinderen van woensdagmiddag na school tot de week daarna in de (on)even weken tot vrijdag na school bij de moeder verblijven en vervolgens om toerbeurt, waarbij de vakanties en de feestdagen bij helfte worden verdeeld, althans een zodanige zorgregeling te bepalen, die het hof juist acht;
de raad te gelasten om een raadsonderzoek te doen en te rapporteren aan het hof:
Over de vervangende toestemming van de internationale verhuizing:
  • Hoe zit het met de financiering van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening wanneer de kinderen in België staan ingeschreven?;
  • Hoe zit het met de draagkracht van de kinderen in het kader van de internationale verhuizing?;
  • Wat is het advies van de raad inzake de verhuizing?;
  • Wat komt het beste tegemoet aan de belangen van de kinderen?;
Over het hoofdverblijf van de kinderen:
- Is het in het belang van de kinderen om hun hoofdverblijf bij de vader te hebben?;
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen en welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad?;
Over de zorgregeling:
- Welke zorgregeling (tussen de kinderen en de ouder bij wie zij niet het hoofdverblijf hebben) komt het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen?;
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?;
  • Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2024, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, voor zover nodig onder verbetering van de gronden c.q. de motivering van de beschikking, zoals in het verweerschrift is opgenomen. Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschriften met producties inzake [minderjarige 1] respectievelijk [minderjarige 2] , beide ingekomen ter griffie op 25 oktober 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 november 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Cuijpers;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Burhenne;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] , bijgestaan door mr. I. Gelissen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, twee andere door de vader bij dit hof aanhangig gemaakte zaken behandeld omtrent – kort gezegd – de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (zaaknummer 200.345.184/01) en het verzoek van de GI om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te wijzigen op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) (zaaknummer 200.345.798/01).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Cuijpers overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 20 september 2014 te Roermond gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat het aangehechte door partijen op 2 juli 2019 respectievelijk 3 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
  • bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben;
  • bepaald dat de zorgregeling conform het aangehechte ouderschapsplan zal zijn.
3.3.
De kinderen staan sinds 7 juni 2021 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 juni 2025.
3.4.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft bij beschikking van 24 maart 2022 op verzoek van de GI de eerder tussen partijen in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling gewijzigd.
De rechtbank heeft een (gewijzigde) zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de vader verblijven en de vader de kinderen op vrijdag tussen 17:00 en 18:00 uur bij de BSO ophaalt (of bij de moeder wanneer de kinderen niet bij de BSO zijn) en op zondag om 19:00 uur weer naar de moeder terugbrengt.
Verder heeft de rechtbank een regeling inzake de verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.5.
Bij e-mailbericht van 18 december 2022 heeft de moeder de vader ervan op de hoogte
gesteld dat zij in 2023 samen met de kinderen naar [plaats] (België) zal verhuizen.
Eind april 2024 heeft zij aan de man kenbaar gemaakt daadwerkelijk te gaan verhuizen. Op 30 april 2024 heeft de vrouw zich uitgeschreven in Nederland.
3.6.
De vader heeft de moeder op 1 mei 2024 bericht dat hij geen toestemming heeft
gegeven voor de verhuizing naar België en dat hij zich daarom genoodzaakt ziet de kinderen
bij zich te houden.
3.7.
De moeder heeft daarop een procedure in kort geding geëntameerd Bij vonnis van 30 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de vader geboden om de kinderen uiterlijk op 31 mei 2024 aan de moeder af te geven, op straffe van een door de vader te betalen dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij hier niet aan voldoet, tot een maximum van € 5.000,-.
3.8.
Op 17 mei 2014 heeft de moeder zich in Nederland ingeschreven op het adres in [plaats] van haar broer. Op 3 juli 2024 heeft zij zich van dit adres uitgeschreven en op dezelfde datum heeft zij zichzelf en de kinderen ingeschreven in België op het adres [adres] .
De procedure in eerste aanleg
3.9.
De moeder heeft in eerste aanleg de rechtbank
primairverzocht om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats] (België) te verhuizen, en
subsidiairverzocht om te bepalen dat de vader zijn medewerking verleent aan de voornoemde verhuizing, bij gebreke waarvan de af te geven beschikking in de plaats zal treden van c.q. dezelfde kracht zal hebben als de (schriftelijke) toestemming van de vader voor de verhuizing van de kinderen naar België. Kosten rechtens.
3.10.
De vader heeft in eerste aanleg
primairverzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en
subsidiairverzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen. De vader heeft daarbij tevens een aantal zelfstandige verzoeken gedaan omtrent – kort gezegd – een verzoek om terugverhuizing van de moeder naar [plaats] of een andere woning gelegen binnen een straal van drie kilometer van Basisschool [basisschool] , de wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen, de wijziging van de zorgregeling en een door de raad te gelasten onderzoek.
3.11.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • aan de moeder vervangende toestemming verleend voor de ontbrekende instemming van de vader, om samen met de kinderen naar [plaats] (België) te verhuizen;
  • het verzoek van de vader tot terugverhuizing van de moeder en de kinderen naar [plaats] afgewezen;
  • het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen afgewezen;
  • de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de vraag hoe de zorgregeling qua vorm en frequentie in het belang van de kinderen vormgegeven dient te worden.
De procedure in hoger beroep
3.12.
De vader kan zich met de beslissingen van de rechtbank niet verenigen en hij is daarvan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.13.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking enkele feiten en omstandigheden incompleet en onjuist weergegeven. Ook heeft de rechtbank de standpunten van partijen niet volledig uiteengezet. De vader verwijst in dat kader naar zijn grieven 1 tot en met 7 en grief 10. De vader heeft niet zozeer een probleem met de verhuizing van de kinderen naar België, maar hij heeft wel een probleem met de gang van zaken rondom (de aankondiging van) die verhuizing en met de huidige partner van de moeder. De moeder en de GI hadden de vader moeten betrekken. De vader vindt dat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming ten onrechte niet ‘de overige omstandigheden van het geval’ heeft meegenomen. Zo heeft de rechtbank de brief van Veilig Thuis van 20 oktober 2023 – waarin er zorgen over de gezinssituatie van de moeder en haar partner worden benoemd – ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Ook de GI en de hulpverlening hebben genoemde zorgen van de vader niet serieus genomen. Verder heeft de verhuizing van de kinderen naar België – het land van de partner van de moeder – een impact op de kinderen. De kinderen zijn in Nederland geboren en opgegroeid. Zij zijn in [plaats] geworteld. De vader is bang dat de kinderen in België zullen integreren. Hij vreest ook dat de moeder in de toekomst opnieuw binnen België zal gaan verhuizen en dat de afstand tussen de vader en de kinderen daardoor groter zal worden. Tot slot heeft een verhuizing naar België gevolgen voor eventuele juridische conflicten over de kinderen, waaronder de verlenging van de ondertoezichtstelling in juni 2025. Het Belgisch recht zal dan van toepassing zijn. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom een ander toepasselijk recht in het belang van de kinderen zou zijn. Dat de moeder en haar partner om financiële en/of fiscale redenen geen huis in Nederland konden kopen, heeft echter niets te maken met de noodzaak om te verhuizen; de rechtbank heeft deze omstandigheid ten onrechte wél meegewogen.
Verder dient het hoofdverblijf van de kinderen te worden gewijzigd. Indien de moeder met haar partner in België woont en alles voor de kinderen in Nederland blijft, dan kan het juridische hoofdverblijf van de kinderen net zo goed bij de vader in Nederland worden bepaald. De vader handhaaft het verzoek om wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen wanneer het hof zou beslissen dat de moeder naar Nederland moet terugverhuizen. De vader heeft zijn verzoek om wijziging van de zorgregeling tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ingetrokken. De vader acht het van belang dat de raad zowel voor de beslissing op het verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing als de beslissing op het verzoek om wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen een uitgebreid onderzoek doet. De rechtbank heeft ten onrechte dit verzoek van de vader afgewezen.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat het goed met de kinderen en dat zij het naar hun zin lijken te hebben in België
3.14.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een juiste belangenafweging gemaakt en aan de moeder vervangende toestemming voor de verhuizing naar België verleend. De rechtbank is bij die beslissing van de juiste informatie uitgegaan. Ook heeft de rechtbank de standpunten van partijen en de raad in de bestreden beschikking goed weergegeven. De belangen van de moeder bij de verhuizing wegen zwaarder dan de belangen van de vader bij de afwijzing van het verzoek. De bezwaren van de vader tegen de verhuizing zijn niet duidelijk. Bovendien lijken die bezwaren meer gericht te zijn tegen het proces rondom de verhuizing dan tegen de daadwerkelijke verhuizing. De moeder erkent dat dit proces anders had gemoeten, maar dat zij verkeerd is geïnformeerd door de GI. De moeder zou bij de juiste informatie meteen een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank hebben ingediend.
Zij heeft de verhuizing voldoende doordacht en voorbereid. De verhuizing heeft slechts minimale gevolgen voor de kinderen (gehad). Ook zijn alle vragen van de vader over de internationale verhuizing tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank aan bod gekomen en door de moeder beantwoord. De kinderen blijven in Nederland op school zitten. Ook de hobby’s van de kinderen en hun sociale leven spelen zich nog steeds grotendeels in Nederland af. De zorgregeling tussen de vader en de kinderen is onveranderd.
Verder is de moeder niet voornemens om – vanwege de kinderen van haar partner – opnieuw binnen België te verhuizen en de reisafstand tussen partijen te vergroten. Inmiddels wonen de kinderen een half jaar met de moeder in België. De kinderen vinden de woning in België fijn, zij ervaren rust en duidelijkheid en zij hebben hun draai gevonden. De vader heeft in het afgelopen half jaar kunnen ervaren dat er weinig voor de kinderen is veranderd. De angst van de vader dat de kinderen in België zullen integreren is daarom ongefundeerd. Verder is de moeder bereid om met de vader in gesprek te gaan over het opstellen van een nader ouderschapsplan en het daarin vastleggen van een forumkeuze zodat de Nederlandse rechter bevoegd blijft.
De (overige) bezwaren van de vader hebben voornamelijk betrekking op de huidige partner van de moeder. De vader heeft zich altijd negatief over de partner van de moeder uitgelaten en zaken rondom hem uitvergroot. Er bestaat zicht op de opvoedsituatie bij de moeder. De ondertoezichtstelling van de kinderen loopt na de verhuizing nog gewoon door en onlangs is de hulpverlening van [instantie 1] opgestart. Het is vreemd dat de vader – ondanks de door hem gestelde zorgen over de partner van de moeder – wél kan instemmen met een co-ouderschapsregeling wanneer de kinderen bij de moeder en haar partner in Nederland zouden wonen. Het is daarom onduidelijk welk belang de vader heeft bij de afwijzing van het verzoek om vervangende toestemming verhuizing. Terugverhuizing acht de moeder niet in het belang van de kinderen.
De door de vader verzochte wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen en de door hem verzochte verruiming van de zorgregeling acht de moeder ook niet in het belang van de kinderen. Er bestaan namelijk wel zorgen over de opvoedsituatie bij de vader. De door de vader gevoerde strijd tegen de moeder en haar partner heeft invloed op de kinderen. Het ontbreekt de kinderen aan emotionele toestemming van de vader om onbelast contact met de moeder (en haar partner) te hebben. De kinderen hebben een goede band met de partner van de moeder, maar zij voelen zich niet vrij om dit in het bijzijn van de vader te uiten. Verder belast de vader de kinderen met volwassenzaken. Tot slot kan de moeder zich niet verenigen met het door de vader verzochte brede raadsonderzoek.
3.15.
De GI voert in de verweerschriften, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Voor de GI is de impact van de verhuizing op de kinderen van belang en niet de beweegredenen van de ouders daartoe. De vader heeft nagelaten om enige verantwoordelijkheid te nemen in het actief anticiperen op de aanstaande verhuizing. Hij heeft de verantwoordelijkheid voor de verhuizing ten onrechte bij de GI neergelegd.
Volgens de GI heeft de verhuizing weinig impact op de kinderen; de GI heeft geen zorgen over de verhuizing. De vader heeft een structureel wantrouwen in de partner van de moeder. Deze partner is echter al geruime tijd de medeopvoeder van de kinderen. De GI heeft zicht op de opvoedsituatie bij de moeder. Zij ontvangt hulpverlening van onder meer [instantie 2] . De door de vader geuite zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en haar partner worden niet door de GI, de hulpverlening en Veilig Thuis bevestigd.
De kinderen zijn inderdaad in [plaats] geworteld. De verhuizing heeft in de situatie van de kinderen echter niet veel veranderd, behalve dat de moeder zeven kilometer verderop is gaan wonen. De kinderen geven aan dat zij de nieuwe woning in België prettig vinden. De moeder lijkt er actief voor te zorgen dat de kinderen ook in [plaats] geworteld blijven. Zo is [minderjarige 2] na de verhuizing op turnen gegaan in [plaats] . De huidige zorgregeling tussen de vader en de kinderen bestaat uit een weekendregeling. Deze regeling wordt nog steeds tussen partijen uitgevoerd. De kinderen hebben het ook fijn bij de vader. De GI heeft echter wel zorgen over de contacten tussen de vader en de kinderen en de dynamiek tussen de ouders. De kinderen vertonen na het contact met de vader ander gedrag in de thuissituatie bij de moeder. De rechtbank heeft in de beschikking van 30 januari 2024 geoordeeld dat de vader therapeutische en professionele begeleiding moet zoeken. De GI kan echter alleen een bepaling voor jeugdhulp afgeven. De GI heeft de rechtbank daarom verzocht om de zorgregeling te wijzigen en een BOR-3 regeling vast te stellen. Via deze weg kan de GI ook hulpverlening voor de ouders inzetten.
Verder zijn de juridische gevolgen van de verhuizing naar België beperkt. Voor geschillen inzake ouderlijke verantwoordelijkheden kunnen de ouders op grond van artikel 10 van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) een forumkeuze overeenkomen. Bovendien kunnen de ouders de rechtbank verzoeken om zich bevoegd te verklaren omdat de kinderen nog steeds meer binding met Nederland dan met België hebben. Voor nu is er ook geen probleem met de financiering van de ondertoezichtstelling. Op een gegeven moment moet de ondertoezichtstelling via de Centrale Autoriteit aan de Belgische jeugdbescherming worden overgedragen. Of het zover komt is onder meer afhankelijk van het verloop van het onlangs gestarte hulpverleningstraject bij [instantie 1] . De GI is van mening dat geen van de door de vader aangevoerde grieven tot een vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden.
3.16.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende verklaard.
De raad heeft geen directe zorgen over de kinderen die verband houden met de verhuizing. De door de vader genoemde argumenten tegen de verhuizing zien met name op het proces rondom de verhuizing en niet zozeer op het feit dat de kinderen nu in België wonen. De rechtbank vond een raadsonderzoek naar de verhuizing niet noodzakelijk. Er bestaat zicht op de opvoedsiuatie bij de moeder. De moeder heeft een lange tijd hulpverlening gehad. Op dit moment is [instantie 1] betrokken. De kinderen hebben vooral rust en duidelijkheid nodig. Een onderzoek door de raad zou die duidelijkheid voor de kinderen wel kunnen geven, maar als daaruit een besluit volgt dan dient dat besluit wel door beide ouders te worden gedragen. De raad refereert zich, voor wat betreft het door de vader verzochte raadsonderzoek, aan het oordeel van het hof. In een raadsonderzoek wordt vooral gekeken naar ‘het hier en nu’ en naar de toekomst. Er wordt ook beperkt naar het verleden gekeken, maar er wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. De vader zal betrokken worden in de onderzoeksopzet. De raad heeft wel zorgen over hoe het proces rondom de verhuizing is verlopen en wat voor invloed dat op de kinderen heeft (gehad). Deze zorgen zijn met name gelegen in de dynamiek tussen de ouders. De raad ziet geen reden om het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen. De dynamiek tussen de ouders verandert daar niet door. Bovendien bestaat er geen zicht op de opvoedsituatie bij de vader en de raad heeft daar wel zorgen over. Het raadsonderzoek naar de wijziging van de zorgregeling is nog niet gestart. De raad wacht eerst de uitspraak van het hof in deze zaak af.
De motivering van de beslissing
3.17.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.17.1.
In de eerste plaats moet het hof beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat de kinderen door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking sinds 3 juli 2024 in België wonen.
3.17.2.
De rechtsmacht kan in deze zaak worden gebaseerd op artikel 7 lid 1 Brussel II-ter. Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt.
3.17.3.
De moeder heeft haar inleidend verzoek bij de rechtbank ingediend op 13 mei 2024. Dit was in de roerige periode van de voorgenomen feitelijke uitvoering van de verhuizing van de moeder, de bezwaren van de vader daartegen en de kort-geding procedure hierover. De kinderen waren op 13 mei 2024 uitgeschreven van het oude adres van de moeder in [plaats] . Inschrijving elders, ofwel in [plaats] , België ofwel in [plaats] op het adres van de broer van de moeder, lukte niet omdat partijen niet tot overeenstemming hierover konden komen. Of het feitelijk verblijf in België bestendig zou zijn, was nog niet duidelijk.
Gelet op voorgaande feitelijke situatie, stelt het hof vast dat de gewone verblijfplaats van de kinderen op 13 mei 2024 nog ongewijzigd en dus in Nederland was.
De Nederlandse rechter is daarom bevoegd om kennis te nemen van het inleidend verzoek. Dat de gewone verblijfplaats van de kinderen nadien door de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking is gewijzigd heeft – vanwege het perpetuatio fori-beginsel – geen invloed op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
3.17.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Raadsonderzoek
3.17.5.
Voor zover de vader het hof heeft verzocht om een nader raadsonderzoek te gelasten, zal het hof dit verzoek afwijzen. Het hof is van oordeel dat een raadsonderzoek over de in hoger beroep voorliggende geschilpunten niet noodzakelijk is. Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Daarbij komt dat het hof het ook in het belang van de kinderen acht dat er zo snel mogelijk duidelijkheid voor hen komt over of zij in België kunnen blijven wonen en of hun hoofdverblijfplaats zal wijzigen.
Vervangende toestemming verhuizing
3.17.6.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt met zich dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.17.7.
Conform vaste rechtspraak (vgl. HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487) dient de rechter bij de beslissing over een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af te wegen. In voorkomend geval kan dat er ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te maken belangenafweging. Onder meer de navolgende omstandigheden en belangen kunnen worden gewogen:
  • het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van het contact na de verhuizing;
  • de belangen van de minderjarige, zijn leeftijd en de mate waarin hij geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen.
Hierbij worden slechts de criteria die in de desbetreffende zaak relevant zijn bij de beoordeling in aanmerking genomen.
3.17.8.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar [plaats] (België) te verhuizen dient te worden toegewezen.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
3.17.9.
De vader heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. Het hof constateert dat het overgrote deel van de grieven van de vader ziet op de gang van zaken rondom (de aankondiging van) de verhuizing en de wijze waarop de rechtbank in de bestreden beschikking de standpunten heeft weergegeven. Gelet op het toetsingskader in de onderhavige zaak behoeven die grieven geen nadere bespreking omdat – ook al zouden die grieven slagen – dit niet tot een ander oordeel van het hof kan leiden.
3.17.10.
Het hof stelt verder vast dat de rechtbank in de bestreden beschikking het verzoek van de moeder heeft getoetst aan de in de vaste jurisprudentie genoemde “verhuiscriteria” en op grond daarvan een belangenafweging heeft gemaakt. Niet valt in te zien dat deze belangenafweging – in het licht van al hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd – thans anders zou moeten uitvallen. De bezwaren van de vader tegen de verhuizing lijken vooral betrekking te hebben op de huidige partner van de moeder. De door de vader geuite zorgen over de partner van de moeder en de opvoedsiuatie bij de moeder thuis worden echter niet door de GI, Veilig Thuis en de betrokken hulpverleners bevestigd. Veilig Thuis concludeert in genoemde brief van 20 oktober 2023 – naar aanleiding van het gesprek dat zij met de kinderen heeft gevoerd – dat er geen signalen van seksueel misbruik zijn. De GI en de betrokken hulpverleners hebben zicht op de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Dat de verhuizing in de toekomst mogelijk gevolgen heeft voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake juridische geschillen over de ouderlijke verantwoordelijkheden en de verlenging van de ondertoezichtstelling, is evenmin voldoende om tot een andere belangenafweging te komen. Vast staat dat op dit moment de ondertoezichtstelling van de kinderen nog steeds door de Nederlandse GI in België wordt uitgevoerd en dat er ook geen problemen zijn met de financiering hiervan. Verder kan en zal het hof niet vooruitlopen op een eventuele verlenging van de ondertoezichtstelling in juni 2025 omdat het op dit moment nog niet zonder meer vast staat dat de kinderen dan nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bovendien heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij bereid is om met de vader in gesprek te gaan over het opstellen van een nader ouderschapsplan en het daarin vastleggen van een forumkeuze zodat de Nederlandse rechter bevoegd blijft. Verder kunnen partijen de rechtbank verzoeken om zich bevoegd te verklaren omdat de kinderen nog steeds meer binding met Nederland dan met België hebben. Mocht de uitvoering van de Nederlandse ondertoezichtstelling in België in de toekomst alsnog tot problemen leiden dan kan de ondertoezichtstelling via de Centrale Autoriteit aan de Belgische jeugdbescherming worden overgedragen.
Daarbij komt dat inmiddels is gebleken dat de verhuizing inderdaad geen ingrijpende gevolgen voor de kinderen heeft gehad. Zo staat vast dat de kinderen nog op dezelfde basisschool in Nederland zitten, dat het merendeel van de hobby’s en sociale activiteiten van de kinderen zich nog steeds in Nederland afspelen en dat ook de zorgregeling tussen de vader en de kinderen ongewijzigd wordt uitgevoerd. Niet valt in te zien waarom dat in de toekomst zal veranderen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de moeder weliswaar nu met de kinderen in België woont, maar dat [plaats] slechts circa zeven kilometer van [plaats] is gelegen. Verder acht het hof het van belang dat ook de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat het nu goed gaat met de kinderen en dat zij het naar hun zin lijken te hebben in België. Gelet op genoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank terecht aan de moeder vervangende toestemming verleend om met de kinderen naar [plaats] in België te verhuizen en heeft de rechtbank terecht het verzoek van de vader om terugverhuizing van de moeder met de kinderen afgewezen.
Hoofdverblijfplaats
3.17.11.
Ingevolge artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW kan het geschil bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
3.17.12.
In het door partijen op 2 juli 2019 respectievelijk 3 juli 2019 ondertekende ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Ook volgt hieruit dat de kinderen in het kader van de zorgregeling twaalf van de veertien dagen bij de moeder verblijven en dat daarmee het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen bij de moeder ligt. Vast staat dat er sinds de opstelling van genoemd ouderschapsplan sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijziging bestaat eruit dat de moeder inmiddels met de kinderen naar België is verhuisd om aldaar te gaan samenwonen met haar huidige partner.
3.17.13.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de vader zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen in hun belang noodzakelijk dan wel wenselijk is. Ook de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof geadviseerd om geen wijziging in het hoofdverblijf van de kinderen aan te brengen, hetgeen het hof – gelet op de hierna genoemde feiten en omstandigheden – onderschrijft.
Allereerst is de zorgregeling ondanks de verhuizing ongewijzigd gebleven, zodat het zwaartepunt van de zorg voor de kinderen nog steeds bij de moeder ligt. Verder worden de door de vader geuite zorgen over de partner van de moeder en de opvoedsiuatie bij de moeder thuis niet door de GI, Veilig Thuis en de betrokken hulpverleners bevestigd. De GI en de betrokken hulpverleners hebben zicht op de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Bovendien ontbreekt het de GI aan zicht op de opvoedsituatie bij de vader thuis. Tot slot bestaan er bij de GI en de raad ook ernstige zorgen over het contact tussen de vader en de kinderen omdat hij hen belast met volwassenzaken en het contact niet onbelast is. De GI heeft hierin zelfs aanleiding gezien om bij de rechtbank een verzoek tot wijziging van de zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW in te dienen. De GI heeft de rechtbank in dat kader verzocht om een BOR 3-regeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen. De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling in eerste aanleg aanleiding gezien om een raadsonderzoek te gelasten en iedere verdere beslissing over de zorgregeling aan te houden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat dit raadsonderzoek nog niet is opgestart.
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook op dit punt bekrachtigen.
Zorgregeling
3.17.14.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn verzoek om de wijziging van de zorgregeling ingetrokken, zodat dit verzoek geen inhoudelijke behandeling meer behoeft. Dit brengt tevens met zich dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek.
De slotsom
3.18.
Op grond van het voorgaande zal het hof beslissen als hierna onder 4 vermeld.
Proceskosten
3.19.
Het hof zal – gelet op de familierechtelijke aard van de zaak – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 19 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.