ECLI:NL:GHSHE:2024:3827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
20-002171-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op elfjarige zoon door toediening van niet voorgeschreven medicatie door moeder

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op haar elfjarige zoon. De verdachte heeft haar zoon op 12 februari 2020 verschillende soorten medicatie toegediend die niet aan hem waren voorgeschreven, waaronder morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, aangezien zij zich bewust was van de risico's van de medicatie en desondanks doorging met toediening, zelfs toen haar zoon tekenen van ernstige malaise vertoonde. De deskundigen concludeerden dat de combinatie van de toegediende medicatie leidde tot een cardiorespiratoire collaps en uiteindelijk het overlijden van de jongen. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van 15 jaar op, met aftrek van voorarrest, en een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, maar het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een zware straf rechtvaardigde. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders in de zorg voor hun kinderen en de gevolgen van het toedienen van niet voorgeschreven medicatie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002171-23
Uitspraak : 4 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant,
zittingsplaats, van 13 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-159942-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van:
1 primair: doodslag en
2: opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opgelegd.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van:
1 primair: moord en
2: opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd,
zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat het hof aan de verdachte zal opleggen de maatregel van terbeschikkingstelling aan de Staat, met bevel tot verpleging van overheidswege, en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Vernietiging vonnis
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Overneming gronden, al dan niet aangevuld
Hoewel het hof het beroepen vonnis in zijn geheel vernietigt, kan het hof zich voor een groot deel vinden in de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde gronden. Voor zover het hof zich in die gronden kan vinden, heeft het hof die hierna overgenomen. Waar nodig heeft het hof die gronden aangevuld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste
aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), van het leven heeft beroofd, immers heeft zij opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
– zakelijk weergegeven – [slachtoffer] een hoeveelheid van een of meer stoffen/middel(en) bevattende morfine en/of oxycodon en/of zopiclon en/of fluvoxamine toegediend en/of bij hem ingebracht ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, althans in Nederland, aan [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een cardiorespiratoire collaps en/of een hypoxemische hersenbeschadiging en/of globaal hypoxemisch hersenoedeem en/of globale hypoxische hersenbeschadiging, althans een enig hersenletsel, heeft toegebracht door [slachtoffer] , opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een hoeveelheid van een of meer stoffen/middel(en) bevattende morfine en/of oxycodon en/of zopiclon en/of fluvoxamine toe te dienen en/of bij hem in te brengen, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Onder A
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] , haar kind (geboren op [geboortedatum] ) heeft mishandeld door al dan niet na kalm beraad en rustig overleg een hoeveelheid van een of meer stoffen/middel(en) bevattende morfine en/of oxycodon en/of zopiclon en/of fluvoxamine aan [slachtoffer] toe te dienen en/of bij hem in te brengen, waardoor [slachtoffer] pijn en/of letsel bekwam, en welk feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad
en/of
Onder B
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, althans in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, de gezondheid van [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), heeft benadeeld door al dan niet na kalm beraad en rustig overleg een hoeveelheid van een of meer stoffen/middel(en) bevattende morfine en/of oxycodon en/of zopiclon en/of fluvoxamine aan [slachtoffer] toe te dienen en/of bij hem in te brengen, welk feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 12 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, immers, heeft zij (telkens):
aan/bij [slachtoffer] , een hoeveelheid van een of meer stoffen/middel(en), bevattende morfine en/of oxycodon en/of zopiclon en/of fluvoxamine toegediend en/of ingebracht, en/of
gezien en/of gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en/of niet lekker voelde – waarbij [slachtoffer] meermalen ook zelf heeft gezegd dat hij zich echt niet goed voelde en/of gezegd heeft ‘ik vind het niet meer leuk zo’ – en/of flauwviel en/of wegraakte en/of slap werd en/of versuft was en/of in slaap viel en/of (hard) gilde en/of met dubbele tong sprak,
en/of bij [slachtoffer] meermalen lage saturatiemetingen afgenomen (waardes onder
de 82),
en/of (daarbij) niet, niet tijdig en/of niet adequaat een huisarts of een (medewerk(st)er van een) arts van een ziekenhuis/Spoedeisende Hulp, althans medische hulp voor [slachtoffer] , heeft geconsulteerd en/of gealarmeerd en/of ingeschakeld en/of doen of laten alarmeren en/of
inschakelen voor de nodige medische zorg ten behoeve van [slachtoffer] en zodoende [slachtoffer] de nodige medische zorg onthouden en zodoende [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, zulks terwijl vorenstaand handelen en/of nalaten van haar, verdachte, de dood
van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op tijdstippen op 12 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), van het leven heeft beroofd, immers heeft zij opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
– zakelijk weergegeven – [slachtoffer] een hoeveelheid van stoffen/middelen bevattende morfine en oxycodon en zopiclon en fluvoxamine toegediend en/of bij hem ingebracht ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
zij op tijdstippen in de periode van 12 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 in Zevenbergen, gemeente Moerdijk, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , haar kind (geboren [geboortedatum] ), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of verplicht is, in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, immers, heeft zij:
aan/bij [slachtoffer] , een hoeveelheid van stoffen/middelen, bevattende morfine en oxycodon en zopiclon en fluvoxamine toegediend en/of ingebracht, en
gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde – waarbij [slachtoffer] meermalen ook zelf heeft gezegd dat hij zich echt niet goed voelde en gezegd heeft ‘ik vind het niet meer leuk zo’ – en flauwviel en wegraakte en slap werd en versuft was en in slaap viel en (hard) gilde en met dubbele tong sprak,
en bij [slachtoffer] meermalen lage saturatiemetingen afgenomen (waardes onder de 82),
en daarbij niet tijdig medische hulp voor [slachtoffer] heeft geconsulteerd of gealarmeerd of ingeschakeld of doen of laten alarmeren of inschakelen voor de nodige medische zorg ten behoeve van [slachtoffer] en zodoende [slachtoffer] de nodige medische zorg onthouden en zodoende [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, zulks terwijl vorenstaand handelen en nalaten van haar, verdachte, de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
– tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer [nummer] van onderzoek Kogge van de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1304.
Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2022, pagina 1 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
AANLEIDING ONDERZOEK
OVERLIJDEN SLACHTOFFER
Op donderdag 13 februari 2020 om 05.10 uur werd in de woning aan het [adres] [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , zonder hartslag aangetroffen in zijn bed. Hij voelde koud aan.
Door de stiefvader van [slachtoffer] , [betrokkene 1] , werd een reanimatie gestart en zijn de hulpdiensten gebeld. Na intensieve medische behandeling is [slachtoffer] op
13 februari 2020 om 08.22 uur overleden in het [ziekenhuis 1] .
Door de forensisch arts, gemeentelijk lijkschouwer, [arts 1] , werd de schouw verricht. Hij rapporteerde aan de officier van justitie dat hij niet overtuigd was van een natuurlijke doodsoorzaak.
2.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ), zaaknummer [nummer] , aanvraagnummer 1, d.d. 12 juni 2020 (los document), opgemaakt door [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog), voor zover inhoudende:
Resultaten
Tabel 2 Resultaten toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer]
Stof
Stof(groep)
Onderzocht materiaal
Resultaat
Fluvoxamine
antidepressiva
femoraalbloed [ [nummer] ]
hartbloed [ [nummer] ]
urine [ [nummer] ]
0,24 mg/l
0,60 mg/l
aangetoond
Morfine
opioïden
femoraalbloed [ [nummer] ]
hartbloed [ [nummer] ]
urine [ [nummer] ]
0,038 mg/l
0,094 mg/l
aangetoond
Oxycodon
opioïden
femoraalbloed [ [nummer] ]
hartbloed [ [nummer] ]
urine [ [nummer] ]
aangetoond, <0,0050 mg/l
0,0059 mg/l
aanwijzing
Desmethyloxycodon
omzettingsproduct van oxycodon
femoraalbloed [ [nummer] ]
hartbloed [ [nummer] ]
urine [ [nummer] ]
ong. 0,016 mg/l
0,021 mg/l
aangetoond
Zopiclon
slaapmiddelen
femoraalbloed [ [nummer] ]
hartbloed [ [nummer] ]
urine [ [nummer] ]
0,037 mg/l
0,055 mg/l
aanwijzing
Interpretatie van resultaten
Tijdsverloop
Uit verkregen informatie blijkt dat tussen de eerste controle (20:00 uur) van [slachtoffer] en het overlijden (10:00 uur) een periode ligt van tenminste 14 uren. In deze periode nemen concentraties van stoffen in het bloed af door omzetting en uitscheiding. Hierdoor kunnen de gemeten concentraties in het femoraalbloed lager zijn dan bloedconcentraties ten tijde van het slapen gaan.
Herverdeling van stoffen in het bloed na overlijden
Daarom is bloed uit de dijbeenader (dit heet femoraalbloed) het meest geschikte onderzoeksmateriaal om concentraties van stoffen in te bepalen waardoor een indruk kan worden verkregen van de effecten van een stof vlak voor het overlijden. De concentraties zijn onderzocht in femoraalbloed.
Fluvoxamine
Fluvoxamine (merknaam Fevarín®) is een antidepressivum en wordt onder andere toegepast bij de behandeling van depressie en obsessief-compulsieve stoornis.
In het lichaamsmateriaal is fluvoxamine aangetoond. De gemeten fluvoxamineconcentratie in femoraalbloed van 0,24 mg/l past, rekening houdend met postmortaal veranderingen, bij een therapeutische concentratie waarbij effecten van fluvoxamine op kunnen treden.
Fluvoxamine wordt relatief langzaam in het lichaam omgezet en uitgescheiden. De concentratie ten tijde van de eerste controle om 20:00 uur op 12 februari 2020 zal therapeutisch tot hoog therapeutisch zijn geweest.
Volgens verkregen informatie behoort fluvoxamine niet tot de voorgeschreven medicatie aan [slachtoffer] .
Morfine, oxycodon en desmethyloxycodon
Morfine en oxycodon zijn opioïden. Morfine en oxycodon worden toegepast bij de behandeling van chronische of acute hevige pijn.
In het lichaamsmateriaal zijn morfine, oxycodon en desmethyloxycodon aangetoond. Oxycodon wordt in het lichaam omgezet naar desmethyloxycodon. De gemeten oxycodonconcentratie in het femoraalbloed is laag. De gemeten morfineconcentratie in het femoraalbloed van 0,038 mg/l is een therapeutische concentratie, waarbij effecten van morfine optreden.
Indien na het tijdstip van de eerste controle om 20:00 uur geen oxycodon of morfine is ingenomen/toegediend zullen de concentraties toen vele malen hoger hebben gelegen dan gemeten in het femoraalbloed. Morfine zal, met eerder genoemde aanname, ten tijde van de eerste controle aanwezig zijn geweest in een concentratie waarbij (ernstige) toxische verschijnselen optreden en oxycodon zal aanwezig zijn geweest in een therapeutische concentratie.
Volgens verkregen informatie behoren morfine en oxycodon niet tot de voorgeschreven medicatie aan [slachtoffer] .
Zopiclon
Zopiclon is een geneesmiddel dat wordt toegepast bij slaapstoornissen. Bijwerkingen die op kunnen treden na therapeutisch gebruik zijn onder andere: bittere smaak.
In het lichaamsmateriaal is zopiclon aangetoond. De gemeten zopiclonconcentratie in het femoraalbloed van 0,037 mg/l is een therapeutische concentratie. Indien na het tijdstip van de eerste controle om 20:00 uur geen zopiclon is ingenomen/toegediend zullen de concentraties toen hoger hebben gelegen dan gemeten in het femoraalbloed.
Zopiclon zal, met bovengenoemde genoemde aanname, ten tijde van de eerste controle aanwezig zijn geweest in een hoge concentratie waarbij toxische verschijnselen optreden.
Volgens verkregen informatie behoorde zopiclon niet tot de voorgeschreven medicatie van [slachtoffer] .
Beschouwing
In het femoraalbloed van [slachtoffer] zijn fluvoxamine, morfine en zopiclon in therapeutische concentraties gemeten.
Indien tussen 20:00 uur op 12 februari 2020 en het overlijden om 10:00 op 13 februari 2020 uur geen fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon is toegediend en in het lichaam zijn opgenomen, dan zullen de concentraties van deze stoffen op eerst genoemde tijdstip hoger zijn geweest dan hier gemeten. Er zal dan waarschijnlijk sprake zijn geweest van hoge toxische concentraties van morfine en zopiclon en therapeutische concentraties van fluvoxamine en oxycodon.
Morfine, oxycodon en zopiclon zijn geneesmiddelen die allen een dempend effect hebben op het centraal zenuwstelsel en bij gecombineerde aanwezigheid in het lichaam nemen dempende effecten toe. Om 20:00 uur op 12 februari 2020 zullen dan waarschijnlijk dempende effecten hebben opgetreden, zoals bewustzijnsverlies, sedatie en ademhalingsremming.
Volgens verkregen informatie behoorden de fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon niet tot de voorgeschreven medicatie van [slachtoffer] .
Conclusie
Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] is ten tijde van het overlijden beïnvloed door dempende effecten van morfine en zopiclon op het centraal zenuwstelsel. Fluvoxamine kan het gedrag/bewustzijn aanvullend hebben beïnvloed door het optreden van (bij)werkingen, zoals verwardheid en slaperigheid.
Op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen kan een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon al dan niet in combinatie met fluvoxamine het reanimatiebehoeftig worden en daarmee het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2020, pagina 108 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 27 februari 2020 bevond ik mij, verbalisant [verbalisant 2] , in de [apotheek] . Ik sprak daar met de filiaalmanager [apotheker] .
Middels een vordering verstrekking gevoelige gegevens (126nf/126uf Wetboek van Strafvordering) werd door mij bij de voornoemde filiaalmanager van deze apotheek de voorgeschreven medicatie gevorderd van de afgelopen 12 maanden van alle bewoners op het adres [adres] , te weten:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] ;
[betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] ;
[betrokkene 2] , geboren [geboortedatum] ;
[slachtoffer] , geboren [geboortedatum] .
Genoemde [apotheker] heeft vervolgens de gevorderde voorgeschreven medicatie van de
genoemde 4 personen aan mij overgedragen. Deze gegevens zijn als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb vervolgens deze bijlagen onderzocht. Ik zag toen dat in bijlage 2, 3 en 4, de voorgeschreven medicijnen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en het slachtoffer [slachtoffer] , geen medicijnen waren voorgeschreven die overeenkwamen met de aangetroffen voornoemde medicijnen in het bloed van het slachtoffer [slachtoffer] .
Ik zag dat in bijlage 1, de voorgeschreven medicijnen van de moeder van het slachtoffer, [verdachte] , er meerdere medicijnen waren voorgeschreven die overeenkwamen met de medicijnen die werden aangetroffen in het bloed van het slachtoffer. Ik zag dat dit waren:
- Fluvoxamine;
- Zopiclon;
- Morfine;
- Oxycodon.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 oktober 2022, (los document), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Middels een vordering conform artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering werden de gegevens gevorderd omtrent de medicatie die op 13 februari 2020 het slachtoffer [slachtoffer] toegediend zijn bij zijn opname in het [ziekenhuis 1] . Met tussenkomst van de forensisch arts werd de navolgende informatie verstrekt.
Blijkens de medische gegevens van het [ziekenhuis 1] is de volgende medicatie toegediend:
13.02.2020 om 07.38 uur: adrenaline (0,3 mg).
13.02.2020 om 07.37 uur: infusie van glucose 2.5% in een zoutoplossing (100 ml).
13.02.2020 om 07.35 uur: infusie van natriumbicarbonaat 4.2% (50ml).
13.02.2020 om 07.15 uur: infusie van natriumbicarbonaat 4.2% (50ml).
13.02.2020 om 07.15 uur: adrenaline (0,3 mg).
13.02.2020 om 07.05 uur: adrenaline (0,3 mg).
13.02.2020 om 07.00 uur: infusie van natriumbicarbonaat 4.2% (50ml).
13.02.2020 om 06.58 uur: adrenaline (onbekende hoeveelheid).
5.
Het definitief deskundigenverslag van [deskundige 2] van het [ziekenhuis 3] van 12 januari 2023, (los document), voor zover inhoudende:
Persoonsgegevens: [slachtoffer] .
(…)
5. Het postmortem onderzoek verzwaarde hersenen. Het navolgend neuropathologisch onderzoek toonde een beeld (bevestigd door de medische beeldvorming) van ‘globale hypoxie’ en ‘hypoxisch oedeem’. Het betreft hier een veralgemeende, recente aantasting van het hersenweefsel door blootstelling van de hersenen aan zuurstoftekort. Dit is een wezenlijke bevinding. Dergelijke neuropathologische afwijkingen zijn van aard om de dood te kunnen verklaren, dat wil zeggen aanleiding geven tot pathofysiologische stoornissen die kunnen resulteren in een overlijden. De uitlokkende factor van deze pathofysiologische afwijkingen is evenwel niet aan het licht gekomen middels het neuropathologisch/radiologisch onderzoek. Een morfologisch substraat als epileptogene haard lijkt evenwel uitgesloten.
De verzwaarde longen (met intrapulmonale bloeding) zijn het gevolg van hetzij een verlengde agonale periode (onderdrukking centraal zenuwstelsel en ademhalingsstelsel door de kwestieuze medicatie – zie verder punt 6), hetzij de reanimatie, hetzij een combinatie van beide.
6. Het uitgevoerde toxicologisch onderzoek toonde de aanwezigheid van volgende stoffen:
- fluvoxamine (antidepressiva);
- morfine, oxycodon en desmethyloxycodon (opioïden);
- zopiclon (slaapmiddelen).
Bij de interpretatie van deze toxicologische bevindingen dient rekening te worden gehouden met het feit dat er tijdens de reanimatie enkel adrenaline, glucose 10% en natriumbicarbonaat zijn toegediend. De opioïden, fluvoxamine en zopiclon behoren niet tot de aan [slachtoffer] voorgeschreven medicatie.
Dat er tussen het ogenblik van inname/toediening en overlijden enige tijd (mogelijk tot 14 uur) kan verlopen zijn waardoor de antemortem concentraties hoger zullen geweest zijn dan de postmortem aangetroffen concentraties (omwille van afbraak/uitscheiding).
7. Op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen kan een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclone, al dan niet in combinatie met fluvoxamine een cardiorespiratoire collaps hebben veroorzaakt die aanleiding gaf tot reanimatiebehoeftigheid. Tijdens deze episode van ‘inname medicatie tot aanvang reanimatie’ kan er door zuurstoftekort hypoxemische hersenbeschadiging zijn opgetreden. Het hieruit resulterend globaal hypoxemisch hersenoedeem kan het overlijden van [slachtoffer] goed verklaren. Het beeld van globale, recente hypoxische hersenbeschadiging (hetgeen de dood goed kan verklaren) is aldus verklaarbaar door een voorafgaande inname/toediening van hoger beschreven medicatie.’
Het blijkt dat dus vooral morfine/oxycodon/desmethyloxycodon en zopiclon elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering en dat vooral de combinatie van deze medicaties een synergistisch effect (d.i. elkaar versterkend effect) heeft, met name het risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling kunnen bewerkstelligen, zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen. De bijdrage van fluvoxamine is waarschijnlijk beperkt.
6.
De verklaring van de deskundige [deskundige 2] , afgelegd op de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2023, voor zover inhoudende:
In de hersenen is geen letsel zichtbaar dat een verklaring zou kunnen bieden voor een epileptische aanval. Als dat wordt gecombineerd met de medische vaststellingen dan is er geen overtuigend bewijs dat dit kind lijdt aan epilepsie.
U houdt mij voor dat uit mijn rapport twee mogelijke oorzaken voor het zuurstoftekort in de hersenen volgt, namelijk de ademhalingsonderdrukking door (vooral) morfine, oxycodon en zopiclon (individueel of in combinatie)
ende periode zonder bloedsomloop tussen de collaps van het slachtoffer en de professionele reanimatie. Deze twee oorzaken sluiten elkaar niet uit. Het eindresultaat is de som van de twee oorzaken.
Op basis van de elementen waarover ik nu beschik zou ik zeggen dat de medicijnen altijd de eerste oorzaak zijn, alles start met de medicatie. Door inname van een aantal niet voorgeschreven medicijnen, waarvan de reële doses hoger waren dan de aangetroffen hoeveelheden, is bij het kind een collaps ontstaan. Zodra die collaps ontstaat begint hersenschade op te treden en die schade wordt significant indien onvoldoende adequaat wordt ingegrepen. Alles start met de drie niet voorschreven medicijnen die niet geschikt zijn voor een kind van die leeftijd. Die medicatie veroorzaakt de collaps, en dat leidt weer tot zuurstoftekort. Ademhalingsonderdrukking is iets wat overwegend voortvloeit uit die collaps. Ik zie op dit ogenblik geen ander scenario.
De ontwikkelingsachterstand wordt beschreven door het [ziekenhuis 1] . Dat geeft zeer zelden aanleiding tot een acute collaps. Als een kind met een ontwikkelingsachterstand een collaps krijgt dan is dat heel zelden een acuut gebeuren en veel vaker een progressief gebeuren. Dit is niet het beeld van een progressief gebeuren, maar van een acuut incident. Door de ontwikkelingsachterstand is het kind wel fragieler en bestaat eerder het risico op vroegtijdig overlijden. Dit is echter niet een factor die heeft bijgedragen aan een acute collaps en het is zeker niet de aanleiding daartoe.
Uit geen enkel stuk blijkt enige evidentie voor epilepsie. Nergens blijkt dat anti-epileptica zijn toegediend. Vanuit de medische en behandelende kant zie ik weinig overtuiging dat sprake is van epilepsie. Op basis van de beschrijvingen van deze beelden zie ik geen beeld wat voor mij een typische epileptische aanval is. Het wegvallen, in slaap vallen en gillen kan eerder worden toegeschreven aan het toedienen van de medicamenten.
Het aantreffen van die medicijnen is niet verklaarbaar door enige medische tussenkomst. De bevindingen zijn het best verklaarbaar door het toedienen van de drie medicamenten die niet behoren tot de aan [slachtoffer] voorgeschreven medicatie.
Er worden drie mogelijke alternatieve oorzaken geformuleerd. Als eerste de val op het hoofd de dag van te voren. Dat als oorzaak kan worden uitgesloten. Er is geen enkele hersenschade die is toe te schrijven aan de val op het hoofd. Die mogelijkheid kan worden geschrapt. Eerder heb ik al uiteengezet waarom ik van mening ben dat geen sprake is van epilepsie. De ontwikkelingsachterstand is een chronisch probleem en geen acuut probleem.
Als ik over drie medicijnen spreek dan bedoel ik daarmee opioïden, zopiclon en fluvoxamine. Morfine en oxycodon vallen beide onder de opioïden. De medicijnen zijn wat mij betreft de enige oorzaak van het overlijden. De drie groepen medicatie vloeien niet voort uit enig regulier medisch handelen. Er is medicatie toegediend die niet toegediend behoorde te worden. Met deze medicatie, al dan niet in combinatie, kan iets worden opgewekt wat als een toeval gecategoriseerd kan worden. Er kan niet iets opgewerkt worden wat door artsen als epilepsie wordt geduid. Het betreft geen klassiek epileptisch beeld.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2022, (los document), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
De zwarte vuilniszak waarover wordt gesproken (pag. 1139) werd op 18 februari 2020 in beslag genomen door de verbalisant [verbalisant 4] . De zwarte vuilniszak werd in beslag genomen bij de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) te [plaats] . Door medewerkers van deze ambulancedienst was de zwarte vuilniszak op 13 februari 2020 meegenomen uit de woning [adres] .
8.
Het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 24 mei 2020, pagina 1139 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
In verband met een ongeval/onwel persoon te Zevenbergen in de gemeente Moerdijk werd op verzoek van de forensisch coördinator van voornoemd team FO [
hof:forensisch onderzoek], [forensisch coördinator] , op woensdag 19 februari 2020 om 12:00 uur door mij, als forensisch onderzoeker, een onderzoek verricht naar sporen aan onderstaande sporendragers.
Meer specifiek werd mij door genoemde forensisch coördinator verzocht een voedingsspuit voor sondevoeding en bijbehorend slangetje uit een vuilniszak [
hof:bedoeld is de in bewijsmiddel 7 genoemde vuilniszak] veilig te stellen, te bemonsteren op humaan DNA-houdend celmateriaal en deze items vervolgens voor een toxicologisch vervolgonderzoek van de inhoud in te vriezen.
SporendragersGoednummer: [nummer] .
SIN: [nummer] .
Object: Slang.
Bijzonderheden: Slangetje voor sondevoeding.
Het slangetje werd door mij in een ‘breathable evidence bag’ verpakt, inbeslaggenomen en voorzien van het SIN: [nummer] .
9.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (Toxicologisch onderzoek in een medisch hulpmiddel), zaaknummer [nummer] , aanvraagnummer 2, d.d. 15 september 2020, pagina 118 e.v., opgemaakt door [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog), voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving
[nummer]
sondevoedingslang
Onderzoek
De ontvangen sondevoedingslang [ [nummer] ] bestond uit een slang met aan de ene zijde een klein wit koppelstuk en aan de andere zijde een koppelstuk (Luer-Lock) met paarse dopjes, waaraan spuiten gekoppeld kunnen worden.
Voorafgaand aan het toxicologisch onderzoek is het koppelstuk met paarse dopjes los gesneden van de slang. In het koppelstuk was een troebele beige wit vloeistof aanwezig, welke werd veiliggesteld.
Resultaten en conclusie
In een extract van het koppelstuk van de sondevoedingslang [ [nummer] ] is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol en is fluvoxamine aangetoond. In de vloeistof uit het koppelstuk van de sondevoedingslang [ [nummer] ] is een
fluvoxamineconcentratie gemeten van 64 mg/l.
10.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (Toxicologisch onderzoek naar veiliggesteld materiaal uit endeldarm van [slachtoffer] ), zaaknummer [nummer] , aanvraagnummer 2, d.d. 10 november 2020, pagina 1188 e.v., opgemaakt door [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog), voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving
[nummer]
materiaal uit endeldarm
Resultaten en conclusie
Het materiaal [ [nummer] ] bestaat uit diverse triglyceriden en verzadigde vetzuren. De samenstelling past bij de samenstelling van Witepsol. Witepsol wordt gebruikt als (vettige) basis van een zetpil. Het materiaal [ [nummer] ] betreft waarschijnlijk resten van een zetpil.
11.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (Toxicologisch onderzoek naar veiliggesteld materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer] ), zaaknummer [nummer] , aanvraagnummer 4, d.d. 1 juni 2021, pagina 148 e.v., opgemaakt door [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog), voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal
SIN
Omschrijving
[nummer]
materiaal uit endeldarm
Resultaten
In het materiaal uit de endeldarm [ [nummer] ] van [slachtoffer] is morfine aangetoond. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van andere geneesmiddelen (waaronder paracetamol), drugs en/of bestrijdingsmiddelen.
Conclusie
1. Wat is de samenstelling van de brokkelige wit-beige substantie die is veiliggesteld uit de endeldarm tijdens de sectie van [slachtoffer] ?
In het deskundigenrapport van 10 november 2020 (aanvraag 003) is het volgende geconcludeerd:
‘Het materiaal [ [nummer] ] bestaat uit diverse triglyceriden en verzadigde vetzuren. De samenstelling past bij de samenstelling van Witepsol. Witepsol wordt gebruikt als (vettige) basis van een zetpil. Het materiaal [ [nummer] ] betreft waarschijnlijk resten van een zetpil.’
In het materiaal [ [nummer] ] is met dit onderzoek (aanvraag 004) morfine aangetoond. Deze combinatie van deze bevindingen passen goed bij resten van een morfinezetpil. Er kan op basis van toxicologisch onderzoek geen uitspraak worden gedaan over de sterkte van de zetpil.
12.
Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 24 januari 2022, pagina 1120 e.v., opgemaakt door [deskundige 3] (forensisch arts) en [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog), voor zover inhoudende:
Hierbij ontvangt u onze gezamenlijke rapportage over: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , overleden op 13 februari 2020.
Ontvangen gegevens
Wij ontvingen videobestanden en fotobestanden, diverse (medische) stukken, verslagen en processen-verbaal.
Methode van onderzoek
Voornoemde stukken werden door ondergetekende ( [deskundige 3] ) bestudeerd, tezamen met
[arts 2] , kinderintensivist en [arts 3] , kinderorthopeed (beiden NFI-forensisch arts in opleiding), in onderlinge afstemming met ondergetekende ( [deskundige 1] ) voor de forensisch-toxicologische aspecten.
[deskundige 4] , kinderarts, kinderneuroloog in het [ziekenhuis 2] , beoordeelde op verzoek van ondergetekende ( [deskundige 3] ) de videobeelden, specifiek (gezien het deel van de vraagstelling over epilepsie) met betrekking tot de daarop zichtbare ‘aanvallen’ (episodes met schreeuwen en bewegingsonrust).
Bevindingen

1. Beoordeling van videobeelden

Op drie momenten werden de videobeelden in het NFI beoordeeld door ondergetekenden ( [deskundige 3] en [deskundige 1] ), tezamen met voornoemde [arts 2] en [arts 3] .
Voorafgaand daaraan had [arts 2] , in lijn met de vraagstelling, een relevant geachte selectie van videobeelden gemaakt.
Hierna volgt een samenvatting van de bevindingen.
Op 12-02-2020 in de ochtend bij en na het opstaan van het kind werden bij het kind geen bijzonderheden opgemerkt.
Om 13:19 uur kleedt het kind zichzelf uit en gaat het in bed liggen. Het kind toont een normale fijne en grove motoriek.
Om 14:13 uur wordt door moeder, terwijl het kind in bed ligt, een spuit (injectiespuit zonder naald; idem hierna) met voor zover te beoordelen een niet-heldere vloeistof en daarna een tweede spuit met een heldere vloeistof toegediend via een sonde, die door de buikwand heen in de maag is gepositioneerd (hierna: de buiksonde).
Om 14:26 uur, dertien minuten later, ervaart het kind naar eigen zeggen een vieze smaak in zijn mond. In de hierop volgende 32 minuten lijkt het kind slaperig te zijn en zijn er zes kortdurende perioden (van maximaal 1 minuut) met gillen en bewustzijnsverlies. Ook is trage en onduidelijke spraak hoorbaar en is een onrustig bewegingspatroon zichtbaar.
Om 15:12 uur wordt door moeder bij het kind een witte zetpil rectaal ingebracht. Voorafgaande aan die toediening toont het kind geen symptomen van pijn.
Om 15:20 uur, acht minuten later, zegt het kind pijn te hebben zonder dat daar symptomen herkenbaar van zijn.
Om 15:21 uur, terwijl het kind rustig wakker is, reikt moeder het kind een drinkbeker met een rietje aan en geeft zij hem een pilletje dat hij via de mond inneemt. Daarna neemt het kind een slok uit de drinkbeker.
Om 15:31 uur, terwijl het kind onduidelijk spreekt, dient moeder via de buiksonde van het kind met een spuit achtereenvolgens toe:
- een niet-heldere vloeistof;
- een heldere vloeistof uit een kom die op het bed staat;
- tweemaal een witte vloeistof uit een zojuist opengemaakte verpakking (dit zou sondevoeding kunnen betreffen).
Van 15:36 uur tot 16:21 uur raakt het kind frequent korte perioden buiten bewustzijn, geeft hij ‘hartpijn’ aan, schreeuwt hij eenmalig, is zijn spraak toenemend onverstaanbaar en is hij bewegingsarm. Ook zegt het kind zijn moeder dubbel te zien. Om 16:15 uur, 16:16 uur en 16:17 uur meet moeder de saturatie (zuurstofverzadiging van bloed) bij het kind.
Om 16:22 uur brengt moeder een pil rectaal in bij het kind. Vervolgens meet zij de saturatie bij het kind.
Om 16:35 uur valt het kind zittend in slaap. Eén minuut later vertoont het kind tekenen van paniek, angst, motorische en verbale onrust. Direct hierna valt het kind weer in slaap, maar is het te wekken.
Om 16:39 uur drinkt het kind uit de drinkfles met een rietje. Op dit moment zegt het kind ‘door het hoofd van moeder heen te kunnen kijken’, waarna hij angstig oogt, jammert en kortdurend in slaap lijkt te vallen.
Om 16:50 uur kijkt het kind televisie. Om 17:09 uur toont het kind onrust, gilt het zacht en is zijn spraak onduidelijk.
Om 19:06 uur ligt het kind nog in dezelfde houding als om 17:29 uur.
Om 19:14 uur meet moeder de saturatie bij het kind.
Om 19:20 uur verschoont moeder zijn luier, wordt het kind wakker en wordt het kind uit de kamer getild.
Om 19:23 uur ligt het kind in foetushouding in bed, meet moeder de saturatie, en valt het kind om 19:25 uur in slaap.
Om 21:26 uur brengt moeder in de luierregio van het kind een substantie aan, afkomstig uit een flacon die moeder op de bovenzijde indrukt. Tijdens dit aanbrengen kreunt het kind, waarbij hij nauwelijks beweegt. Dit kreunende geluid is herhaaldelijk hoorbaar in de periode tot 22:09 uur.
Om 21:27 uur, 21:28 uur en 21:29 uur voert moeder bij het kind metingen aan verschillende vingers uit. Van enkele laatste metingen maakt zij foto’s waarop navolgende meetwaardes afleesbaar zijn:
- saturatie: 79%, 76%, 81%, 78% en 82%;
- hartfrequentie: 121/min, 122/min, 114/min, 119/min en 115/min.
Om 22:04 uur voert stiefvader twee saturatiemetingen uit bij het kind.
Om 22:06 uur beweegt het kind zijn rechterhand minimaal.
Op 13-02-2020 om 05:11 uur ligt het kind met zijn mond open, stil in bed, met zijn rechterhand in dezelfde positie als om 22:09 uur op 12-02-2020.
Stiefvader meet de saturatie, voelt aan mond en neus van het kind en roept moeder. Om 05:14 uur belt moeder 112. Op aanwijzingen van 112 start stiefvader met reanimeren. Om 05:21 uur komt de ambulance aan op het huisadres.

2 Beoordeling van lichamelijke reacties bij het kind

Hierna volgen bevindingen van beoordeling van lichamelijke reacties bij het kind (op de videobeelden). De alinea’s of zinsdelen die met [TOX] beginnen, betreffen forensisch-toxicologische beoordelingen door ondergetekende [deskundige 1] .
Als het kind op 12-02-2020 om 13:19 uur zelfstandig in zijn bed stapt, toont het kind geen bijzonderheden wat bewustzijn, en grove en fijne motoriek betreft. Er zijn geen aanwijzingen voor ziekte, pijn of ongemak zichtbaar.
[TOX] Op 12-02-2019 om 14:26 uur, dertien minuten na de eerste zichtbare toediening met een spuit (via een buiksonde direct in de maag), meldt het kind een vieze smaak in zijn mond. Dit duiden wij, gelet op de bevindingen van het forensisch-toxicologisch onderzoek, als waarschijnlijk een bijwerking van zopiclon. Een bijwerking van zopiclon is het geven van een bittere smaak in de mond, onafhankelijk van de manier van toediening. De tijdsduur tussen de toediening via de buiksonde rechtstreeks in de maag en het optreden van dit specifieke symptoom, is passend in dit geval.
De combinatie van in slaap vallen, kortdurend bewustzijnsverlies, gillen en bewegingsonrust is meest waarschijnlijk het gevolg van een stof met een centraal dempende en/of een slaapverwekkende werking [TOX] zoals in dit geval zopiclon.
[TOX] Toenemende sufheid, slaperigheid, onduidelijke spraak en afname van bewegingsactiviteit is te verklaren door de dempende werking van de combinatie en interacties van de verschillende medicamenten die zijn gevonden in het lichaam van het kind zoals morfine, oxycodon en zopiclon (zie verder de forensisch-toxicologische rapportages).
[TOX] Het is niet mogelijk op basis van de toedieningen op de videobeelden en de daaropvolgende zichtbare klinische verschijnselen bij het kind aan te geven op welk tijdstip welk specifiek middel, en in welke dosis, is toegediend (met als mogelijke uitzondering zopiclon, zie hiervóór).
Uit de rapportage forensisch-toxicologisch onderzoek van 1 juni 2021 blijkt dat morfine via een zetpil rectaal is toegediend.
De kreunende geluiden, hoorbaar in de periode van 12-02-2020 van 21:26 uur tot 22:09 uur, kunnen in dit geval passen bij een belemmerde ademhaling als gevolg van spierzwakte door een verlaagd bewustzijn.
Verlaagd bewustzijn van het kind werd door meerdere factoren veroorzaakt, zoals door de dempende werking van de (combinatie van) toegediende medicatie, [TOX] in dit geval morfine, oxycodon en zopiclon.
Voorts was sprake van een sterk verlaagd zuurstofgehalte in bloed (variërend tussen 70% en 82%), en tekenen van onvoldoende bloedsomloop (gelet op de, voor een elfjarig kind met verlaagd bewustzijn in rust, verhoogde hartfrequentie van 114-123 per minuut) (NB: hierbij wordt uitgegaan van correcte metingen van zuurstofgehalte en hartfrequentie, zoals beschreven in PV-13).
Het is aannemelijk dat in deze periode van verminderd bewustzijn tevens sprake was van een verhoogd koolzuurgehalte in bloed, hetgeen ook kan leiden tot een verminderd bewustzijn.
Voornoemde factoren zorgden voor een voortgaande en toenemende achteruitgang van ademhaling en bloedsomloop, en uiteindelijk tot het reanimatiebehoeftig worden en het overlijden van het kind.

3 Beoordeling van videobeelden door kinderneuroloog

In Bijlage 3 staan de werkwijze en de bevindingen van de beoordeling door [deskundige 4] , kinderneuroloog in het [ziekenhuis 2] , betreffende door [arts 2] geselecteerde videobeelden, vermeld. [deskundige 4] concludeerde:
- kind met normale grof-motorische en fijn-motorische ontwikkeling;
- kind oogt emotioneel jong ten opzichte van de biologische leeftijd;
- videobeelden waarop aanvallen van schreeuwen en/of bewegingen van ledematen te zien zijn, evenals videobeelden waarop het kind het bewustzijn verliest (daaronder inbegrepen videobeelden van de middag en avond vóór het overlijden): deze videobeelden laten een te variabel beeld zien voor epilepsie, of een andere ziekelijke oorzaak;
- op géén van de videobeelden zijn zogeheten positieve verschijnselen voor epilepsie zichtbaar (zoals: verstijving, verslapping, repetitieve bewegingen);
- de ‘aanvallen’ van het kind passen niet bij epilepsie (of een andere ziekelijke oorzaak) en zijn het meest passend bij angst en/of intoxicatie.
Beantwoording vraagstelling
1. Kunnen de medische handelingen op de beelden [die door verdachte zijn gemaakt] worden geduid?
Zie voor een overzicht: deel 1 ‘Bevindingen bij beoordeling videobeelden’.
Samengevat: op de door ons beoordeelde videobeelden werd een opvallend magere jongen gezien met een normale grof- en fijn-motorische ontwikkeling, en een normale spraak.
Als het kind op 12-02-2020 om 13:19 uur zelfstandig in zijn bed stapt, toont het kind geen bijzonderheden wat bewustzijn, en grove en fijne motoriek betreft.
Er zijn voor ons geen zichtbare aanwijzingen voor ziekte, pijn of ongemak.
Het overlijden op 13-02-2020 wordt voorafgegaan door toediening van verschillende substanties aan het kind door moeder via verschillende toegangswegen (de mond, rectaal en via de buiksonde) met daaropvolgend klinische verschijnselen die te verklaren zijn door bij forensisch-toxicologisch onderzoek vastgestelde aanwezigheid van morfine, oxycodon, zopiclon en/of fluvoxamine in het lichaam van het kind, waarvan de verwikkelingen uiteindelijk geleid hebben tot het overlijden van het kind.
2. Kunnen de lichamelijke reacties van de jongen (op bovenstaande medische handelingen) worden geduid? [Kan al dan niet sprake zijn van epilepsie?]
Zie deel 2 ‘Beoordeling van lichamelijke reacties bij het kind’.
‘Aanvallen’, door ouder(s) aangeduid met de term ‘epilepsie’ zijn, voor zover na te gaan op basis van de ontvangen gegevens, alleen thuis gezien en niet elders zoals bij biologische vader, op het logeeradres, of op school.
Voor epilepsie is geen aanwijzing gevonden bij uitgebreid medisch onderzoek (waaronder EEG, slaapregistratie, MRI) gedurende de laatste minimaal 5 jaar vóór overlijden.
Bij beoordeling van de videobeelden betreffende de ‘aanvallen’ door kinderneuroloog
[deskundige 4] ( [ziekenhuis 2] ) concludeerde zij dat de ‘aanvallen’ van het kind niet passen bij epilepsie of een andere ziekelijke oorzaak, en het meest passend zijn bij angst en/of intoxicatie.
Bij neuropathologisch onderzoek van de hersenen van het kind in [plaats] is geen morfologisch substraat (anatomische afwijking) voor epilepsie gevonden.
Betrokkenheid van een andere persoon met toediening van middelen, is door ons afgeleid bij beoordeling van de videobeelden vanaf de dag vóór het overlijden, in combinatie met forensisch-toxicologische en -pathologische bevindingen.
13.
De verklaring van de deskundige [deskundige 1] , forensisch-toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 oktober 2024, als weergegeven in het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal, pagina 13 e.v., voor zover deze inhoudt:
U vraagt mij of ik mij heb kunnen voorbereiden op dit verhoor. Ja, ik heb het dossier zoals dat bij ons bekend is gelezen. Ook heb ik mijn rapporten van 12 juni 2020, 15 september 2020, 10 november 2020, 1 juli 2021 en 24 januari 2022 opnieuw doorgelezen en heb ik de resultaten van onze metingen wederom bekeken.
U vraagt mij of ik nog steeds achter mijn conclusies sta die ik in mijn genoemde rapporten heb gemaakt. Zeker.
[Hof: de raadsman van de verdachte stelt aan de deskundige de volgende vraag:
‘ [deskundige 2] van het [ziekenhuis 3] heeft op 13 juli 2022 een contra-expertise gedaan, daarin werden onder andere de door u, [deskundige 1] , getekende rapporten beoordeeld. [deskundige 2] concludeert onder andere dat de aldaar genoemde middelen, morfine, oxycodone, desmethuloxycodone en zopiclon, elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering en dat vooral de combinatie van deze medicaties een synergistisch effect (d.i. elkaar versterkend effect) heeft, met name het risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling kunnen bewerkstelligen, zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen. Bent u het eens met deze conclusie van [deskundige 2] ? Kunt u dit nader toelichten?’.
De deskundige verklaart daarop als volgt.]
Ik ben het eens met de conclusie van [deskundige 2] . Als meerdere middelen een dempende werking op de hersenen hebben, kunnen die middelen elkaar versterken.
In dit geval werken morfine en oxycodon op dezelfde manier. Zij hebben daarom een additief effect. Zopiclon heeft een ander aangrijpingspunt. Aangezien Zopiclon op een andere wijze de hersenen dempt, kan dat synergetisch werken met de andere middelen waardoor de sedatie sterker wordt. Dat kan ook gebeuren wanneer sprake is van therapeutische doseringen.
Zoals u zojuist heeft geciteerd, concludeert [deskundige 2] dat de ‘middelen elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ ademhaling hebben bij overdosering en dat vooral de combinatie van deze medicaties een synergistisch effect (d.i. elkaar versterkend effect) heeft, met name het risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling kunnen bewerkstelligen, zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen’. Ik zou aan die laatste zinsnede een toevoeging willen doen, namelijk ‘zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische, maar wel in een therapeutische dosis werd ingenomen’. Er moet namelijk sprake zijn van een werkzame hoeveelheid van die middelen in het lichaam, wil het effect hebben.
Kortom, elk van de genoemde middelen afzonderlijk heeft een dempend effect op de hersenen, maar gezamenlijk hebben zij een nog sterker dempend effect op de hersenen.
(…)
[Hof: op de vraag van de raadsman van de verdachte: ‘Als wordt uitgegaan van de hoeveelheid en samenstelling van de medicatie die aan cliënte was voorgeschreven en er wordt teruggerekend vanaf het moment van de postmortem gemeten concentraties naar het moment van toediening, welk scenario is dan het meest waarschijnlijk, het scenario dat de middelen al vóór 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen of het andere scenario dat dat na 14.13 uur is gebeurd?’ verklaart de deskundige [deskundige 1] als volgt.]
(…) Als ik kijk naar wat ik postmortem heb gemeten en ik rekening houd met de verdere terug rekening in de tijd, want in mijn rapport heb ik slechts teruggerekend naar 20.00 uur, dan zou de concentratie van morfine in het bloed wel erg hoog zijn geweest als deze vóór 14.13 uur zou zijn toegediend. Het is daarom waarschijnlijker dat de morfine na 14.13 uur is toegediend dan dat de morfine vóór 14.13 uur is toegediend. De oudste raadsheer vraagt mij of ik kan preciseren van welke mate van waarschijnlijkheid ik daarbij uitga. Ik ga uit van ‘waarschijnlijker’, waarbij de likelihood-ratio ligt tussen 10 en 100.
Raadsman [raadsman] vraagt mij of ik dezelfde vraag kan beantwoorden voor de andere middelen. Voor wat betreft de fluvoxamine zijn beide hypothesen even waarschijnlijk, omdat die stof een heel lange halfwaardetijd heeft waardoor de concentratie heel langzaam afneemt in het lichaam.
Raadsman [raadsman] vraagt mij of ik mijn antwoord kan verduidelijken. De resultaten van mijn meting zijn even waarschijnlijk als de fluvoxamine vóór 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen als wanneer de fluvoxamine na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen.
Raadsman [raadsman] vraagt mij van welke toegediende hoeveelheid fluvoxamine ik dan uitga. Over de toegediende hoeveelheid kan ik niets zeggen, omdat deze stof een heel lange halfwaardetijd heeft. Het kan zijn dat de stof over meerdere dagen verspreid is toegediend of in elk geval op meerdere momenten of in één keer. Op basis van mijn meting kan ik niet vaststellen welke hoeveelheid wanneer is toegediend.
Raadsman [raadsman] vraagt mij of ik nog weet in welke vorm fluvoxamine is voorgeschreven aan zijn cliënte. Als ik mij goed herinner, was dat in een tablet van 110 mg.
Raadsman [raadsman] vraagt mij of ik in mijn antwoord van zojuist ben uitgegaan van één tablet. Nee, ik weet niet welke hoeveelheid is toegediend. Fluvoxamine kan namelijk stapelen in het lichaam. Je kunt meermalen een lage hoeveelheid toedienen of in één keer een grote hoeveelheid. Op basis van mijn meting kan ik niet vaststellen welke hoeveelheid is toegediend.
Raadsman [raadsman] vraagt mij, uitgaande van één tablet fluvoxamine, wat waarschijnlijker is op basis van de door mij postmortem gemeten concentratie, dat die tablet vóór 14.13 uur is toegediend of na dat tijdstip. Voor fluvoxamine kan ik dus niet zeggen welk scenario waarschijnlijker is. Beide scenario’s zijn even waarschijnlijk.
Voor de zopiclon geldt hetzelfde als voor de morfine: ik acht het waarschijnlijker dat die stof na 14.13 uur is toegediend dan dat die stof vóór 14.13 uur is toegediend, omdat anders de gemeten concentratie wel erg hoog zou zijn.
De jongste raadsheer zegt mij dat ik zojuist de mate van waarschijnlijkheid van de twee scenario’s, toediening vóór 14.13 uur of toediening na 14.13 uur, per middel heb beoordeeld en vraagt mij of ik daarbij rekening heb gehouden met het feit dat meerdere middelen in het bloed van [slachtoffer] zijn aangetroffen. Ik heb de mate van waarschijnlijkheid zojuist per middel aangegeven. Het gaat daarbij niet om het gecombineerde effect dat die middelen hebben. Het feit dat er meerdere middelen in het bloed zijn aangetroffen maakt hetgeen ik heb gezegd over de mate van waarschijnlijkheid van de twee scenario’s per middel niet anders.
Wat betreft de precieze scheidslijn van 14.13 uur wil ik opmerken dat ik bij de beoordeling van de mate van waarschijnlijkheid van de beide scenario’s niet ben uitgegaan van een minuut eerder of later dan 14.13 uur, maar van een ruimere tijdspanne vóór of na 14.13 uur. Ingeval van het scenario van toediening vóór 14.13 uur denk ik dan bijvoorbeeld aan toediening om 12.00 uur of 13.00 uur, dus ruim vóór 14.13 uur.
Als ik zeg dat ik het waarschijnlijker acht dat een middel na 14.13 uur is toegediend, betekent dat dus niet dat ik daarmee toediening om 14.14 uur waarschijnlijker acht dan toediening om 14.12 uur. Zo precies kan ik het niet zeggen.
Wat betreft oxycodon: de postmortem gemeten concentratie oxycodon was zodanig laag, dat de onzekerheid te groot wordt om iets te kunnen zeggen over de mate van waarschijnlijkheid van beide scenario’s.
(…)
[Hof: op verdere vragen verklaart de deskundige [deskundige 1] als volgt.]
De stoffen oxycodon en zopiclon in de hoeveelheid zoals die is opgenomen in een tablet zijn oplosbaar in vloeistof. (…)
Aangezien wij een zopiclon-tablet in huis hadden bij het NFI, heb ik afgelopen week een test gedaan en heb ik die tablet in water opgelost. Het komt er dan uit te zien als een heel fijne suspensie, wit troebel van kleur. Het blijft wit troebel van kleur gedurende ongeveer een half uur. (…)
Kortom, een zopiclon-tablet opgelost in water geeft een witte suspensie.
De andere tabletten die ik heb bekeken geven opgelost in water doorgaans ook een heel fijne suspensie, zodat het er wat troebelachtig uit kan zien. De mate van troebelheid hangt mede af van hoe lang het staat.
[Hof: op de opmerking van de raadsman van de verdachte dat de verdachte zich afvraagt of zij de fluvoxamine die zijzelf had ingenomen in de slang kan hebben geblazen bij het doorblazen van de slang, mede gelet op de lage aangetroffen hoeveelheid in de slang, reageert de deskundige [deskundige 1] als volgt.]
Nee, dat kan niet. In speeksel is de concentratie fluvoxamine lager dan de concentratie die wij in het koppelstuk hebben gemeten. Bovendien zag de vloeistof in het koppelstuk er wit-beige uit, zodat deze niet leek op speeksel.
(…)
[Hof: op verdere vragen verklaart de deskundige [deskundige 1] als volgt.]
Het krijgen van een vieze of bittere smaak in de mond is een bekende bijwerking van zopiclon. Als zopiclon wordt ingenomen via een tablet of wordt toegediend via een sonde heeft het enige tijd nodig alvorens het wordt opgenomen in het bloed. Dertien minuten is genoeg om in de bloedstroom terecht te komen. Via de bloedstroming kan zopiclon in het speeksel terechtkomen, waardoor je een vieze of bittere smaak krijgt. Zopiclon hoeft dus niet oraal te zijn ingenomen of toegediend om een vieze of bittere smaak te krijgen. Via het bloed kan zopiclon in het speeksel terechtkomen en aldus in de mond.
De combinatie van de tijd die zopiclon nodig heeft om opgenomen te worden in het bloed met de genoemde specifieke bijwerking van een vieze smaak en met de aangetroffen hoeveelheid zopiclon in het bloed vind ik passend.
U vraagt mij of zopiclon meer bijwerkingen heeft. Ja, zopiclon heeft meer bijwerkingen. Het is een slaapmiddel. Je wordt er slaperig en suf van. Het dempt je centrale zenuwstelsel. Ook kun je dubbel gaan zien, duizelig en misselijk worden en gaan braken. Veel van deze bijwerkingen zie je ook terug bij andere middelen, zoals bij oxycodon en morfine.
(…)
[Hof: op verdere vragen verklaart de deskundige [deskundige 1] als volgt.]
U vraagt mij of ik op basis van mijn deskundigheid kan zeggen hoe waarschijnlijk ik het vind dat een kind dat alle genoemde medicijnen al in zijn lichaam heeft zich op normale wijze uitkleedt enz. en geen coördinatiestoornissen heeft. Als zich een therapeutische hoeveelheid van die stoffen in het lichaam bevindt, moet er wel versuffing optreden of moeten er coördinatiestoornissen zijn. Dat is een effect van middelen met een dempende werking. Bij een werkzame hoeveelheid van die medicijnen in het lichaam verwacht je werking en bijwerking.
14.
De verklaring van de deskundige [deskundige 4] , kinderarts – kinderneuroloog in het [ziekenhuis 2] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 oktober 2024, als weergegeven in het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal, pagina 8 e.v., voor zover deze inhoudt:
U vraagt mij of ik nog achter mijn conclusies sta die in het Gezamenlijk rapport beeldmateriaal van het NFI van 24 januari 2022 zijn vermeld. Ja.
(…)
Hersencellen communiceren met elkaar via elektrische signalen. Bij epilepsie treedt een plotselinge ontlading van een groep hersencellen of zelfs van alle hersencellen op. Daarbij kunnen uitingen of bewegingen optreden die normaliter door die hersencellen worden aangestuurd. Als je bijvoorbeeld een epileptische aanval krijgt in de hersencellen die je arm besturen, kun je schokkerige bewegingen in je arm krijgen. Dat werkt kruislings, omdat je hersenen kruislings werken. Als je een bepaalde uiting of beweging waarneemt bij iemand, kun je dat herleiden tot een bepaald gebied in de hersenen. Neurologen noemen dat lokaliseren. Op deze wijze kun je dus bij het bekijken van camerabeelden van een patiënt beoordelen of een bepaalde uiting of beweging van die patiënt is te herleiden tot een bepaald gebied in de hersenen en of sprake is van een bekend epilepsiesyndroom. Dat was bij [slachtoffer] niet het geval.
U zegt mij dat de uitingen en/of bewegingen van [slachtoffer] zoals ik die op de camerabeelden heb waargenomen naar mijn mening dus niet passen bij epilepsie of een andere ziekelijke oorzaak. Dat klopt.
U vraagt mij waaruit ik heb afgeleid dat die uitingen en/of bewegingen het meest passend zijn bij angst en/of intoxicatie. De uitingen en bewegingen die ik van [slachtoffer] heb waargenomen passen het beste bij gedrag. Bij gedrag kun je al je hersengebieden aan- of uitzetten afhankelijk van je wil. Bij epilepsie is ook vaak duidelijk sprake van aan of uit, maar is het er ineens. Bij intoxicatie daarentegen verwacht je dat iemand geleidelijk wegzakt.
Voor zover ik mij kan herinneren (…) zag ik een geleidelijk proces bij [slachtoffer] . Om die reden vond ik zijn uitingen en bewegingen passend bij intoxicatie en niet bij een epileptische aanval.
(…)
Bij de voorbereiding van dit verhoor heb ik in de stukken gelezen dat [slachtoffer] op enig moment met dubbele tong sprak. Dat is een verschijnsel dat wij kennen van middelen die een dempende werking hebben op de hersenen.
(…)
Ik vind het uitermate onwaarschijnlijk dat het geleidelijk wegzakken tot de dood erop volgt wordt verklaard door epilepsie.
(…)
U vraagt mij hoe waarschijnlijk ik het vind dat een kind dat alle genoemde medicijnen in zijn lichaam heeft zich op normale wijze uitkleedt enz. en geen coördinatiestoornissen heeft. Het antwoord op die vraag hangt af van de concentraties waarin die medicijnen in het lichaam aanwezig zijn. Ik kan in elk geval zeggen dat ik aan het begin van de camerabeelden een kind zag dat zich motorisch normaal gedroeg.
15.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2021 pagina 161 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 20 mei 2021 werd aan het adres [adres] een doorzoeking gedaan. Bij deze doorzoeking werd een Ezviz IP camera inclusief SD opslagkaart inbeslaggenomen. Deze camera hing op de kamer van het slachtoffer [slachtoffer] , hierna te noemen: ‘ [slachtoffer] ’.
Ik bekeek hierop de beschikbare data op de opslagkaart. Ik zag dat er beelden beschikbaar waren vanaf november 2019 tot en met februari 2020. Ik bekeek hierop de beschikbare beelden van woensdag 12 februari 2020 en donderdag 13 februari 2020.
Bij gesprekken tussen betrokken personen zal het gesprek woordelijk uitgewerkt worden. Hierbij worden de personen als volgt aangeduid:
[slachtoffer] : = [slachtoffer] (slachtoffer).
(…)
Bij het uitkijken van de beelden ondervond ik het volgende:
Datum/tijd: 12-02-2020 14:31:17 uur
[slachtoffer] : Mammie! Ik ben duizelig en moet naar de wc.
Datum/tijd: 12-02-2020 14:39:23 uur
[slachtoffer] ’s lichaam wordt slap en [slachtoffer] lijkt weer flauwgevallen.
Datum/tijd: 12-02-2020 14:41:53 uur
[slachtoffer] : Wat is hier gebeurd? Voel me niet lekker...
Datum/tijd: 12-02-2020 14:48:44 uur
Hierop begint [slachtoffer] erg hard te gillen. Hierbij heeft hij zijn ogen gesloten. [slachtoffer] oogt erg onrustig. [slachtoffer] kreunt en gilt heel erg.
Datum/tijd: 12-02-2020 15:58:10 uur
[slachtoffer] : Ik voel me echt niet goed.
Datum/tijd: 12-02-2020 16:15:30 uur
[slachtoffer] valt weer in slaap maar kort hierna gilt en kreunt [slachtoffer] hevig.
Datum/tijd: 12-02-2020 16:39:19 uur
[slachtoffer] : Ik vind dit gewoon niet leuk.
[slachtoffer] : Ik vind het niet meer zo leuk.
[slachtoffer] huilt...
[slachtoffer] : Ik wil het niet meer.
[slachtoffer] kreunt.
[slachtoffer] : Ik vind het gewoon niet leuk.
Datum/tijd: 12-02-2020 16:47:48
Het valt verbalisant op dat [slachtoffer] versuft, danwel met een dubbele tong spreekt.
Datum/tijd: 12-02-2020 21:26:15 uur
[verdachte] [
hof:de verdachte] stopt [slachtoffer] weer toe en controleert nogmaals [slachtoffer] zijn saturatie. Als [verdachte] weer de slaapkamer inloopt heeft zij een mobiele telefoon vast waar zij kennelijk een foto neemt van de waardes weergegeven op de meter.
16.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 maart 2020, pagina 100 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 16 februari 2020 ben ik naar het adres [adres] gegaan. Ik kan me goed herinneren dat er tegen mij gezegd werd door [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 2] , dat [slachtoffer] nooit bij de medicijnen kon komen omdat hij hier niet bij kon komen.
17.
Het proces-verbaal van bevindingen (verbatim uitwerking verhoor verdachte op 22 juni 2021) d.d. 3 augustus 2021, pagina 738 e.v., voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Met de letter V wordt in deze verslaglegging bedoeld: vraag verhoorster [het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 9] .
Met de letter V1 wordt in deze verslaglegging bedoeld: vraag verhoorster [het hof begrijpt: verbalisant [verbalisant 8] ].
Met de letter A wordt in deze verslaglegging bedoeld: antwoord verdachte [verdachte] .
Met de letters O wordt in deze verslaglegging bedoeld: opmerking.
pg. 739
A: Wat ik eigenlijk nog zeker weet, is dat eh de dag voor het overlijden wat je vroeg, dat eh... dat ik hem toen na school geen medicatie heb gegeven.
V: De dag voor het overlijden?
A: Ja.
A: Tegen ADHD.
A: Ik heb besloten om dat niet te geven omdat hij al hoofdpijn had en hij vrij rustig eigenlijk was. En ik besloot, dan druk ik het liever niet voor de rest eh...
pg. 785
O: Foto 2 wordt getoond.
V: Hier is mijn zelfde vraag, wat zie ik hier?
A: Luiercheck.
V: Dit is nummer 3. Dan krijg je nog een afbeelding te zien. En wat zie je daar? Dit is om 15:21 uur ‘s middags.
A: Geen idee wat dat was. Ik heb echt geen idee wat ik daar vast heb hoor. Nee, kan hier niks uit maken wat... wat het zou kunnen zijn? Nee sorry, ik kan hier echt niets uit maken.
pg. 788
O: Foto 6 wordt getoond.
V: Wat zien wij hier?
A: Ik denk tempen. Als ik zo secuur bezig ben is het meestal tempen [het hof begrijpt: de temperatuur opnemen van [slachtoffer] ].
pg. 791
O: Foto 2 wordt nogmaals getoond.
V: En daar horen de collega’s jou ook iets zeggen.
A: Bij de luiercheck?
V1: Ik heb er een foto van gemaakt. Die foto, is deze tekst.
V: Ja, dan horen ze jou zeggen, ze verstaan een klein stukje niet, en dan zeggen ze: ‘Voor je kontje, paracetamolletje.’ Dat is wat ze jou tegen [slachtoffer] horen zeggen.
A: Oké, dat zou dan zeer zeker, ja.
V: Dat zou kunnen?
A: Dat zou zeer zeker kunnen. Wat ik zeg van, het was of zetpil of Nurofen [MTV] door zijn sonde doen. Eh... toen heb ik blijkbaar gekozen voor zetpil.
O: Foto 6 wordt nogmaals getoond.
V: Daar spreek jij ook met [slachtoffer] . Dat horen de collega’s. En dan vraag jij een klein stukje niet te verstaan. En dan zeg jij: ‘Je nog een klein zetpilletje geven ja.’ Waarop [slachtoffer] ‘ja’ zegt. ‘Tegen de pijn’, zeg jij dan.
A: Ja dat zou kunnen. Dat zou zeer zeker wel kunnen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren verdediging
De verdediging heeft, op de gronden als verwoord in de pleitnota, (primair) integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden, die vrijwel gelijk zijn aan die in eerste aanleg, komen
– kort samengevat – op het volgende neer.
Het kan niet worden bewezen dat de verdachte haar zoontje [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door hem de in de tenlastelegging genoemde stoffen/middelen toe te dienen. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten als gevolg waarvan hij is overleden. Het kan niet met zekerheid worden vastgesteld waar, wanneer en hoe de bedoelde stoffen/middelen in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen.
Op de beelden van de camera die in de slaapkamer van [slachtoffer] hing is niet te zien dat [slachtoffer] de middelen oxycodon en zopiclon oraal heeft ingenomen. Behalve fluvoxamine zijn in de inbeslaggenomen slang en pomp die werden gebruikt voor de sondevoeding geen andere sporen van medicatie aangetroffen. Anders dan – mogelijk – fluvoxamine zijn aan [slachtoffer] geen medicijnen via de sonde toegediend. Ook is er geen reden om aan te nemen dat deze middelen rectaal zijn toegediend.
Er zijn diverse scenario’s denkbaar die het overlijden van [slachtoffer] kunnen verklaren. Zo kan [slachtoffer] zelf op enig moment de pillen van de verdachte hebben gepakt en ingenomen. In dit verband wijst de verdediging op het volgende. [betrokkene 1] , de partner van de verdachte en stiefvader van [slachtoffer] , heeft verklaard dat de pillen van de verdachte tijdens de vakantie van het gezin in Limburg mogelijk ergens hebben gelegen waar [slachtoffer] bij kon. Ook had de verdachte medicatie in haar handtas. De verdachte heeft verklaard dat met enige regelmaat restmedicatie in de woning lag om in te leveren bij de apotheek. In het nachtkastje in de slaapkamer van de verdachte lagen zowel paracetamol- als morfine-zetpillen. Door [slachtoffer] is gezegd dat hij op school al een tabletje had gehad en dat de pilletjes op school niet werkten. Achteraf is in de helikopter van LEGO in de slaapkamer van [slachtoffer] medicatie aangetroffen (oxycodon). Verder zijn in het verleden in de schooltas van [slachtoffer] wel eens medicijnstrips van andere kinderen aangetroffen.
Het scenario dat [slachtoffer] bij zichzelf een zetpil heeft ingebracht, is niet direct het meest logische scenario. Dat [slachtoffer] zelf pilletjes zou hebben ingenomen op school of in de bus naar huis kan echter niet worden uitgesloten. Oxycodon en zopiclon zouden zijn toestand in de bus kunnen verklaren.
Door het NFI is opgemerkt dat het tijdstip van toediening van de medicatie en de toegediende hoeveelheid niet is te bepalen. Praktisch is het niet mogelijk dat de verdachte oxycodon en zopiclon heeft toegediend in de slaapkamer. In de slang van de sondevoeding is weliswaar fluvoxamine aangetroffen, maar het is niet zeker of en zo ja, wanneer dit is toegediend aan [slachtoffer] .
Het kan niet worden uitgesloten dat door de verdachte aan [slachtoffer] een morfinezetpil is toegediend, maar het kan ook niet worden vastgesteld. Mogelijk heeft de verdachte in de snelheid, onder druk van een kind met pijn, of onder de spanning die een gillend kind teweegbrengt, zich vergist bij het pakken van de medicatie uit het nachtkastje en heeft zij [slachtoffer] zodoende een morfine-zetpil toegediend in plaats van een paracetamol-zetpil. Deze pillen lijken op elkaar en hebben een zelfde witte verpakking.
Een andere mogelijkheid is dat [betrokkene 1] de medicijnen aan [slachtoffer] heeft toegediend. [betrokkene 1] was vanaf 15.30 uur thuis en [slachtoffer] was om 16.30 uur niet op zijn slaapkamer.
Hoewel het dossier er weinig aanwijzingen voor biedt, is het ook mogelijk dat iemand anders, bijvoorbeeld iemand op school, in de bus of iemand in de woning van de verdachte, een of meer medicijnen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
Tot slot kan een combinatie van deze scenario’s zich hebben voorgedaan, bijvoorbeeld dat [slachtoffer] zelf iets heeft gepakt en iemand zich heeft vergist bij het toedienen van medicijnen.
Kortom, het kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die opzettelijk de dodelijk gebleken hoeveelheid medicijnen aan [slachtoffer] heeft toegediend. Indien zij per ongeluk een dodelijke combinatie van medicijnen aan hem heeft verstrekt, had zij geen oogmerk op het overlijden van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan hem.
Dat de middelen in onderlinge samenhang een dodelijke uitwerking kunnen hebben is specialistische kennis die de verdachte niet had en evenmin hoefde te hebben. Ook blijkt niet dat zij op voorhand heeft gezocht (bijvoorbeeld op websites en/of via (telefoon)contacten) naar de onderlinge samenhang tussen de desbetreffende medicijnen. Van een vooropgezet plan en dus van voorbedachten rade is dan ook geen sprake.
Met betrekking tot de saturatiemetingen merkt de verdediging op dat het er alle schijn van had dat het apparaat niet goed werkte op kindervingers vanwege de schommelende waardes. De verdachte was er daarom niet van op de hoogte welke waarde kritisch zou zijn, aldus de verdediging.
Oordeel hof
Hoewel het hof bij het onder 1 tenlastegelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank (moord in plaats van doodslag) is het hof het grotendeels eens met de bewijsoverwegingen van de rechtbank. Het hof neemt deze overwegingen hierna dan ook voor een groot deel over en vult deze waar nodig aan.

1.Inleiding

In de vroege ochtend van 13 februari 2020, rond 05.11 uur, treft [betrokkene 1] , de partner van de verdachte, haar zoon [slachtoffer] levenloos aan in bed. De verdachte belde 112; er werd reanimatie gestart en [slachtoffer] werd per ambulance naar het Erasmus Medisch Centrum (hierna: [ziekenhuis 1] ) in Rotterdam gebracht. Daar bleek na meerdere reanimatiepogingen dat er onherstelbare orgaanschade was ontstaan en werd rond 10.00 uur geconstateerd dat [slachtoffer] was overleden.
Vanwege onduidelijkheden rond de doodsoorzaak werd door de behandelend arts de schouw overgedragen aan de gemeentelijk lijkschouwer. Hij gaf bij aard en oorzaak overlijden aan: ‘niet overtuigd van natuurlijke doodsoorzaak’. Door de officier van justitie werd daarop een forensisch radiologisch onderzoek gelast. Dat onderzoek vond plaats op 13 februari 2020. Als een van de bevindingen werd benoemd: ‘Tekenen van doorgemaakt zuurstoftekort in de hersenen’.
Door de lijkschouwer was tijdens de uitwendige lijkschouwing (vanuit een infuus) bloed afgenomen ten behoeve van toxicologisch onderzoek in het [ziekenhuis 1] . Het door het [ziekenhuis 1] uitgevoerde onderzoek toonde diverse medicijnen in het bloed aan, waaronder morfine, zopiclon en fluvoxamine. Uit de bij de apotheek ingewonnen informatie bleek dat deze medicijnen niet aan [slachtoffer] waren voorgeschreven, maar wel aan de verdachte. Mede op basis hiervan werd een Team Grootschalige Opsporing geformeerd onder de naam Kogge.
Verder onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) toonde naast de aanwezigheid van voornoemde medicijnen ook de aanwezigheid van oxycodon in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] aan. Een medicijn dat eveneens niet aan [slachtoffer] maar aan de verdachte was voorgeschreven.
Er werd tevens onderzoek verricht aan de bij [slachtoffer] gebruikte sondevoedingslang, waarin sporen van fluvoxamine werden aangetroffen. Verder werden in zijn endeldarm sporen van morfine aangetroffen.
De verkregen gegevens werden voorgelegd aan [deskundige 2] van het [ziekenhuis 3] (hierna: [ziekenhuis 3] ), waarna hij rapporteerde over de doodsoorzaak.
Na de aanhouding van de verdachte op 18 juni 2021, werd nader onderzoek verricht. Zo werd er informatie ingewonnen bij de school van [slachtoffer] .
[deskundige 2] bracht nog aanvullende rapporten uit over de doodsoorzaak en heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een nadere toelichting gegeven op de doodsoorzaak.
In de slaapkamer van [slachtoffer] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden die beschikbaar waren van 12 februari 2020 zijn voorgelegd aan deskundigen van het NFI. Op basis van de beelden hebben zij een visie gegeven over de mogelijke zichtbare handelingen en lichamelijke reacties van [slachtoffer] in de middag en avond van 12 februari 2020.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn twee deskundigen die bij het onderzoek betrokken zijn geweest, gehoord.
Het hof zal – in navolging van de rechtbank – de bewijsoverwegingen opdelen in een aantal deelvragen. Deze deelvragen luiden:
  • Waardoor is [slachtoffer] overleden?
  • Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
  • Welke tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen?

2.Waardoor is [slachtoffer] overleden?

Nadat de gemeentelijk lijkschouwer had geconcludeerd niet overtuigd te zijn dat de dood van [slachtoffer] ten gevolge van een natuurlijke oorzaak was ingetreden, is een aantal deskundigenonderzoeken verricht op het gebied van onder andere toxicologie en pathologie.
[deskundige 1] , apotheker-toxicoloog bij het NFI, heeft een toxicologisch onderzoek verricht en hierover op 12 juni 2020 gerapporteerd. Hij concludeert dat in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] diverse medicijnen zijn aangetoond.
Van deze stoffen zijn de concentraties gemeten in het femoraalbloed. Dit is bloed uit de dijbeenader die het meest geschikt is voor concentratiebepaling. De concentraties zijn in de periode tussen het gaan slapen en het overlijden van [slachtoffer] afgenomen door omzetting en uitscheiding. Hierdoor kunnen de gemeten concentraties in het bloed lager zijn dan ten tijde van het gaan slapen. Bij de concentratiebepalingen wordt steeds aangenomen dat er na 20:00 uur op 12 februari 2020 geen van deze stoffen meer zijn ingenomen door of toegediend aan [slachtoffer] .
In het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] werd fluvoxamine aangetoond. Fluvoxamine is een antidepressivum en wordt onder andere toegepast bij de behandeling van depressie en obsessief-compulsieve stoornis. De gemeten fluvoxamineconcentratie in het femoraalbloed van 0,24 mg/l past, rekening houdend met postmortale veranderingen, bij een therapeutische concentratie waarbij effecten van fluvoxamine op kunnen treden. Fluvoxamine wordt relatief langzaam in het lichaam omgezet en uitgescheiden. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal therapeutisch tot hoog therapeutisch zijn geweest.
In het lichaamsmateriaal werden ook morfine en oxycodon aangetoond. Morfine en oxycodon zijn opioïden en worden toegepast bij de behandeling van chronische of acute hevige pijn. De gemeten oxycodonconcentratie in het femoraalbloed is laag. De gemeten morfineconcentratie in het femoraalbloed van 0,038 mg/l is een therapeutische concentratie, waarbij effecten van morfine optreden. Morfine en oxycodon worden relatief snel in het lichaam omgezet. De concentraties op 12 februari 2020 om 20:00 uur zullen vele malen hoger zijn geweest dan gemeten in het femoraalbloed. Morfine zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een concentratie waarbij (ernstige) toxische verschijnselen optreden en oxycodon zal aanwezig zijn geweest in een therapeutische concentratie.
In het lichaamsmateriaal werd ook zopiclon aangetoond. Zopiclon is een geneesmiddel dat wordt toegepast bij slaapstoornissen. De gemeten zopiclonconcentratie in het femoraalbloed van 0,037 mg/l is een therapeutische concentratie. De concentratie op 12 februari 2020 om 20:00 uur zal hoger hebben gelegen dan gemeten in het femoraalbloed. Zopiclon zal op dat moment aanwezig zijn geweest in een hoge concentratie waarbij toxische verschijnselen optreden.
Samenvattend rapporteert de deskundige [deskundige 1] dat er op 12 februari 2020 om 20:00 uur waarschijnlijk sprake zal zijn geweest van hoge toxische concentraties van morfine en zopiclon en therapeutische concentraties van fluvoxamine en oxycodon. Morfine, oxycodon en zopiclon zijn geneesmiddelen die allen een dempend effect hebben op het centraal zenuwstelsel en bij gecombineerde aanwezigheid in het lichaam nemen dempende effecten toe. Er zullen waarschijnlijk dempende effecten hebben opgetreden zoals bewustzijnsverlies, sedatie en ademhalingsremming.
De deskundige [deskundige 1] concludeert verder dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden is beïnvloed door de dempende effecten van morfine en zopiclon op het centraal zenuwstelsel. Fluvoxamine kan het gedrag/bewustzijn aanvullend hebben beïnvloed door het optreden van (bij)werkingen, zoals verwardheid en slaperigheid. Op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen kan een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon al dan niet in combinatie met fluvoxamine het reanimatiebehoeftig worden en daarmee het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
Voor zover door de verdediging ook in hoger beroep is aangevoerd dat fluvoxamine niet met zekerheid is aangetoond in het bloed van [slachtoffer] , overweegt het hof dat uit het hierboven besproken toxicologische rapport blijkt dat fluvoxamine in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is aangetoond, zowel in het femoraalbloed, als in het hartbloed en de urine.
Bij het [ziekenhuis 1] zijn de medische gegevens gevorderd omtrent de medicatie die op 13 februari 2020 aan [slachtoffer] is toegediend bij zijn opname. Daarin is bevestigd dat in het [ziekenhuis 1] geen fluvoxamine, morfine, oxycodon of zopiclon is toegediend.
[deskundige 2] , medisch coördinator gerechtelijke geneeskunde bij het [ziekenhuis 3] , heeft een pathologisch onderzoek verricht en hierover op 16 november 2020 gerapporteerd. De deskundige heeft alle op dat moment beschikbare rapporten van het pathologisch, radiologisch en toxicologisch onderzoek bestudeerd en deze overkoepelend geïnterpreteerd.
De deskundige [deskundige 2] rapporteert dat [slachtoffer] verzwaarde hersenen had als gevolg van zuurstoftekort. [slachtoffer] had ook verzwaarde longen met bloeding, als gevolg van onderdrukking van het centraal zenuwstelsel en ademhalingsstelsel door de aanwezigheid van de aangetroffen medicatie, de reanimatie, of beiden.
De deskundige [deskundige 2] concludeert dat op basis van de gemeten concentraties, het tijdsverloop en de aanname dat er na 20:00 uur geen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine zijn toegediend/ingenomen, een combinatie van morfine, oxycodon en zopiclon, al dan niet in combinatie met fluvoxamine, een collaps heeft veroorzaakt, die aanleiding gaf tot reanimatiebehoeftigheid. Tijdens de tijdsspanne vanaf de inname van de medicatie tot de aanvang van de reanimatie kan er door zuurstoftekort hersenbeschadiging zijn opgetreden. Het hieruit resulterend globaal hypoxemisch hersenoedeem [het hof begrijpt: hersenzwelling door zuurstoftekort] kan het overlijden van [slachtoffer] goed verklaren. Dit beeld is dus verklaarbaar door een voorafgaande inname/toediening van de beschreven medicatie.
In een aanvullend rapport van 13 juli 2022 verklaart dezelfde deskundige [deskundige 2] dat vooral morfine, oxycodon en zopiclon elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering. De combinatie van deze medicaties heeft een elkaar versterkend effect. Dit kan met name een risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling opleveren, zelfs als elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen. De bijdrage van fluvoxamine is waarschijnlijk beperkt.
De bevindingen uit voornoemde rapporten worden door de deskundige [deskundige 2] herhaald in zijn definitief verslag van 12 januari 2023.
De deskundige [deskundige 2] is op de zitting van de rechtbank van 2 juni 2023 ingegaan op drie mogelijke alternatieve oorzaken voor het overlijden: een eerdere val op het hoofd, een epileptische aanval of de ontwikkelingsachterstand en (fragiele) gezondheidstoestand van [slachtoffer] . De deskundige verklaarde dat er bij [slachtoffer] geen enkele hersenschade zichtbaar was die wijst op een val op het hoofd. Er waren geen pathologische aanwijzingen voor epilepsie en er was ook geen sprake van letsel dat een epileptische aanval zou verklaren. De ontwikkelingsachterstand en gezondheidstoestand van [slachtoffer] was een chronisch en geen acuut probleem en was geen aanleiding voor de collaps of een factor die hieraan bijdroeg. De periode zonder bloedsomloop tussen de collaps en professionele reanimatie kan hebben gezorgd voor zuurstoftekort in de hersenen, maar de medicijnen blijven de eerste oorzaak. Er is dus geen andere overtuigende oorzaak aangetroffen voor (een bijdrage aan) het overlijden dan de medicatie.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige [deskundige 1] verklaard dat hij het eens is met de conclusie van [deskundige 2] dat de ‘middelen elk op zich een wezenlijk risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling hebben bij overdosering en dat vooral de combinatie van deze medicaties een synergistisch effect (d.i. elkaar versterkend effect) heeft, met name het risico op onderdrukking van het centraal zenuwstelsel/ademhaling kunnen bewerkstelligen, zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische dosis werd ingenomen’. De deskundige [deskundige 1] zou aan die laatste zinsnede een toevoeging willen doen, namelijk ‘zelfs indien elk van deze medicaties op zich niet in een toxische, maar wel in een therapeutische dosis werd ingenomen’. Er moet namelijk wel sprake zijn van een werkzame hoeveelheid van die middelen in het lichaam, wil het effect hebben.
Wat betreft de gezondheidstoestand van [slachtoffer] op 12 februari 2020 heeft de deskundige [deskundige 4] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard – in lijn met hetgeen de deskundige [deskundige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard – dat de uitingen en/of bewegingen van [slachtoffer] zoals zij die op de camerabeelden heeft waargenomen naar haar mening niet passen bij epilepsie of een andere ziekelijke oorzaak. Volgens de deskundige [deskundige 4] passen de uitingen en bewegingen die zij van [slachtoffer] heeft waargenomen het beste bij gedrag. Bij gedrag kun je al je hersengebieden aan- of uitzetten afhankelijk van je wil. Bij epilepsie is ook vaak duidelijk sprake van aan of uit, maar is het er ineens. Bij intoxicatie daarentegen verwacht je dat iemand geleidelijk wegzakt.
Voor zover de deskundige [deskundige 4] zich kan herinneren zag zij een geleidelijk proces bij [slachtoffer] . Om die reden vindt zij zijn uitingen en bewegingen passend bij intoxicatie en niet bij een epileptische aanval. Zij vindt het uitermate onwaarschijnlijk dat het geleidelijk wegzakken tot de dood erop volgt wordt verklaard door epilepsie.
Door middel van een vordering verstrekking gevoelige gegevens is bij de apotheek de voorgeschreven medicatie gevorderd van de afgelopen twaalf maanden van alle bewoners op het adres [adres] . Hieruit is gebleken dat aan [betrokkene 1] , [betrokkene 2] (het zusje van [slachtoffer] ) en [slachtoffer] geen medicijnen waren voorgeschreven die overeenkwamen met de aangetroffen medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] . Fluvoxamine, morfine, oxycodon en zopiclon waren allen wel voorgeschreven aan de verdachte.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer] op 13 februari 2020 is overleden aan de gevolgen van de niet aan hem (maar wel aan de verdachte) voorgeschreven medicatie morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine.

3.Hoe zijn de medicijnen in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?

3.1.
Beschrijving beelden slaapkamer [slachtoffer]
In de slaapkamer van [slachtoffer] in de woning aan de [adres] hing een camera die beelden opnam zodra er beweging was. De beelden van 12 en 13 februari 2020 zijn door de deskundigen [deskundige 3] (forensisch arts) en [deskundige 1] (apotheker-toxicoloog) van het NFI beoordeeld, waarbij ze op relevante momenten werden bijgestaan door [arts 2] (kinderintensivist en forensisch arts in opleiding), [arts 3] (kinderorthopeed en forensisch arts in opleiding) en [deskundige 4] (kinderarts en kinderneuroloog). De deskundigen [deskundige 3] en [deskundige 1] rapporteren op 24 januari 2022 als volgt over de zichtbare handelingen.
Op 12 februari 2020 om 13.19 uur is te zien dat [slachtoffer] zichzelf uitkleedt en in bed gaat liggen, waarbij hij normale fijne en grove motoriek toont.
Om 14.13 uur wordt door de verdachte, terwijl [slachtoffer] in zijn bed ligt, een spuit met een niet-heldere vloeistof, gevolgd door een tweede spuit met heldere vloeistof, toegediend via de buiksonde. Dertien minuten later, om 14.26 uur, ervaart [slachtoffer] naar eigen zeggen een vieze smaak in zijn mond. In de hierop volgende 32 minuten lijkt [slachtoffer] slaperig te zijn en zijn er zes kortdurende perioden (van maximaal 1 minuut) met gillen en bewustzijnsverlies. Ook is trage en onduidelijke spraak hoorbaar en is een onrustig bewegingspatroon zichtbaar.
Om 15.12 uur wordt door de verdachte bij [slachtoffer] een witte zetpil rectaal ingebracht.
Vervolgens reikt de verdachte om 15.21 uur een drinkbeker met een rietje aan [slachtoffer] aan en geeft zij hem een pilletje dat hij via de mond inneemt. Daarna neemt [slachtoffer] een slok uit de drinkbeker.
Terwijl [slachtoffer] onduidelijk spreekt, dient de verdachte om 15.31 uur via de buiksonde met een spuit achtereenvolgens toe: een niet-heldere vloeistof, een heldere vloeistof uit een kom die op bed staat en tweemaal een witte vloeistof uit een zojuist opengemaakte verpakking (dit zou sondevoeding kunnen betreffen).
Van 15.36 tot 16.21 uur raakt [slachtoffer] frequent korte perioden buiten bewustzijn, geeft hij ‘hartpijn’ aan, schreeuwt hij eenmalig, is zijn spraak toenemend onverstaanbaar en is hij bewegingsarm. Ook zegt [slachtoffer] dat hij de verdachte dubbel ziet. Tussentijds om 16.15, 16.16 en 16.17 uur meet de verdachte de saturatie bij [slachtoffer] .
Om 16.22 uur brengt de verdachte een pil rectaal in bij [slachtoffer] . Vervolgens meet zij de saturatie bij [slachtoffer] .
Om 16.35 uur valt [slachtoffer] zittend in slaap. Eén minuut later vertoont hij tekenen van paniek, angst en motorische en verbale onrust. Direct hierna valt [slachtoffer] weer in slaap.
Om 16.39 uur drinkt [slachtoffer] uit de drinkfles met het rietje en zegt ‘door het hoofd van de verdachte heen te kunnen kijken’, waarna hij angstig oogt, jammert en kortdurend in slaap lijkt te vallen. Om 17.09 uur toont [slachtoffer] onrust, gilt hij zacht en is zijn spraak onduidelijk.
Vervolgens meet de verdachte de saturatie van [slachtoffer] om 19.14 uur. Ook om 19.23 uur meet de verdachte de saturatie terwijl [slachtoffer] in foetushouding in bed ligt. Daarna valt [slachtoffer] in slaap.
Om 21.27, 21.28 en 21.29 uur voert de verdachte bij [slachtoffer] metingen aan verschillende vingers uit. Van enkele laatste metingen maakt zij foto’s waarop de navolgende meetwaardes afleesbaar zijn:
- saturatie: 79%, 76%, 81%, 78% 82% [1] ;
- hartfrequentie:121/min, 122/min, 114/min, 119/min 115/min [2] .
De beelden van 12 februari 2020 zijn ook door een verbalisant bekeken. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [slachtoffer] gedurende de middag onder andere het volgende zegt:
- ‘ Ik ben duizelig’ (14.31 uur);
- ‘ Wat is hier gebeurd? Voel me niet lekker…’ (14:41 uur);
- ‘ Ik voel me echt niet goed’ (15.58 uur);
- ‘ Ik vind dit gewoon niet leuk’, ‘Ik vind het niet meer zo leuk’, ‘Ik wil niet meer’, ‘Ik vind het gewoon niet leuk’ (16.39 uur).
Daarnaast beschrijft de verbalisant dat op de beelden te zien en te horen is dat [slachtoffer] huilde, kreunde, flauw viel, slap werd, versuft was, in slaap viel, gilde en met dubbele tong sprak.
3.2.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte op 12 februari 2020 op verschillende momenten oraal, rectaal en via de buiksonde (vloei)stoffen aan [slachtoffer] heeft toegediend.
3.3.
Toxicologisch onderzoek aan de sondevoedingsslang van [slachtoffer]
Uit de woning van de verdachte aan de [adres] is op 13 februari 2020 door de medewerkers van de ambulancedienst een zwarte vuilniszak meegenomen. Uit deze vuilniszak is een sondevoedingsslang (SIN [nummer] ) veiliggesteld. Het NFI heeft deze slang toxicologisch onderzocht en hierover is op 15 september 2020 gerapporteerd. De sondevoedingsslang bestond uit een slang met aan de ene zijde een klein wit koppelstuk en aan de andere zijde een koppelstuk met paarse dopjes, waaraan spuiten gekoppeld kunnen worden. Het koppelstuk met paarse dopjes werd losgesneden van de slang. In het koppelstuk was een troebele beige-witte vloeistof aanwezig, die werd veiliggesteld. In deze vloeistof werd fluvoxamine aangetroffen in een concentratie van 64 mg/l. In een extract van het koppelstuk zelf werd een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol en werd ook fluvoxamine aangetoond.
3.4.
Toxicologisch onderzoek aan het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer]
Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] op 17 februari 2020 is een brokkelige wit-beige substantie uit de endeldarm (SIN [nummer] ) veiliggesteld. Het NFI heeft deze substantie toxicologisch onderzocht en hierover op 10 november 2020 gerapporteerd. Het materiaal bestond uit diverse triglyceriden en verzadigde vetzuren. Deze samenstelling past bij de samenstelling van Witepsol, dat wordt gebruikt als (vettige) basis van een zetpil.
Het NFI heeft vervolgens nader toxicologisch onderzocht of deze substantie morfine dan wel paracetamol bevatte en hierover op 1 juni 2021 gerapporteerd. In het materiaal werd morfine aangetoond en geen paracetamol. Deze bevindingen in combinatie met de eerdere bevindingen omtrent de samenstelling van Witepsol passen goed bij resten van een morfinezetpil.
3.5.
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat in het koppelstuk van de sondevoedingsslang van [slachtoffer] fluvoxamine werd aangetroffen. In de endeldarm van [slachtoffer] werden resten van een morfinezetpil aangetroffen.
3.6.
Heeft [slachtoffer] de medicatie zelf ingenomen, toegediend en/of ingebracht of is deze door een ander toegediend en/of ingebracht?
In het dossier en ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn verschillende scenario’s ter sprake gekomen over de vraag of [slachtoffer] de medicatie zelf heeft ingenomen, toegediend en/of ingebracht of dat de medicatie door een ander is toegediend en/of ingebracht. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.6.1.
Tijdstip waarop de medicatie in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen
Alvorens de verschillende door de verdediging geschetste scenario’s te bespreken, overweegt het hof, dat de deskundige [deskundige 1] ter terechtzitting in hoger beroep op basis van zijn metingen en berekeningen en rekening houdend met de eerdere terug rekening tot 20.00 uur in zijn rapport van 12 juni 2020, voor wat betreft de morfine en de zopiclon heeft verklaard dat het waarschijnlijker is dat deze middelen na 14.13 uur zijn toegediend dan dat deze middelen vóór 14.13 uur zijn toegediend. Voor wat betreft de oxycodon en de fluvoxamine kon de deskundige [deskundige 1] geen uitspraak doen over de waarschijnlijkheid van het moment waarop deze middelen in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof het aannemelijk, dat in elk geval de morfine en de zopiclon op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen. Op dat tijdstip lag [slachtoffer] thuis in zijn bed.
Dit oordeel wordt nog eens bevestigd door het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige [deskundige 1] ook verklaard, op de vraag of hij op basis van zijn deskundigheid kan zeggen hoe waarschijnlijk hij het vindt dat een kind dat alle genoemde medicijnen, dus morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine, al in zijn lichaam heeft zich op normale wijze uitkleedt enz. en geen coördinatiestoornissen heeft [opmerking hof: dat was op 12 februari 2020 om 13.19 uur], dat als zich een therapeutische hoeveelheid van die stoffen in het lichaam bevindt, er wel versuffing moet optreden of er coördinatiestoornissen moeten zijn.
Uit de camerabeelden blijkt evenwel dat als [slachtoffer] zichzelf om 13.19 uur uitkleedt en in bed gaat liggen, hij een normale spraak heeft, hij een normale fijne en grove motoriek vertoont en er geen bijzonderheden zijn wat betreft bewustzijn. Volgens de deskundigen zijn er op dat moment geen zichtbare aanwijzingen voor ziekte, pijn of ongemak bij hem.
Ook de deskundige [deskundige 4] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij aan het begin van de camerabeelden een kind zag dat zich motorisch normaal gedroeg.
3.6.2.
Toediening / inbrenging van medicatie door derden?
Voor het door de verdediging geschetste scenario dat [betrokkene 1] medicatie toegediend zou kunnen hebben, geldt dat de verdachte noch [betrokkene 1] hierover heeft verklaard en dat het dossier, waaronder de beschrijving van de camerabeelden, hiervoor ook overigens geen enkel aanknopingspunt biedt. Het hof acht dit louter op suggestie gebaseerde scenario dan ook niet aannemelijk.
Uit het parro-bericht van 12 februari 2020 van de [school] aan de verdachte blijkt dat door de onderwijsassistent op die dag een paracetamol door de sonde is gespoten, omdat [slachtoffer] last had van hoofdpijn. Paracetamol is ook aangetoond in het bloed van [slachtoffer] . Verder blijkt niet dat door iemand op school andere medicatie is toegediend. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat de school beschikte over (een of meer van) de vier (aan de verdachte voorgeschreven) medicijnen die zijn aangetroffen in het bloed van [slachtoffer] . Daarbij komt dat het aannemelijk is dat in elk geval de morfine en de zopiclon op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen, terwijl [slachtoffer] op dat moment al geruime tijd thuis in zijn bed lag.
Kortom, het scenario dat door iemand van school de medicatie is toegediend is dan ook hoogst onaannemelijk.
Door [betrokkene 3] , de chauffeuse van de taxi, en door [betrokkene 5] , de begeleider op de taxi, is verklaard dat [slachtoffer] op 12 februari 2020 wel wat wegzakte, maar constant bij bewustzijn is geweest. Zij verklaren niet over het toedienen van enige vorm van medicatie. Overigens mogen zij dit ook niet toedienen. Daarnaast bevat het dossier ook ten aanzien van hen geen enkele aanwijzing dat zij over een of meer van de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen (en aan de verdachte voorgeschreven) medicijnen beschikten. Bovendien geldt hier eveneens dat het in elk geval voor wat betreft de morfine en de zopiclon aannemelijk is dat deze middelen op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht zijn gekomen, terwijl hij toen al geruime tijd thuis in zijn bed lag.
Het hof acht het scenario dat door de taxichauffeuse of de begeleider op de taxi de medicatie is toegediend aan [slachtoffer] derhalve hoogst onaannemelijk.
3.6.3.
Heeft [slachtoffer] de medicatie zelf ingenomen, toegediend en/of ingebracht?
Met betrekking tot het door de verdediging geschetste scenario dat [slachtoffer] zelf op enig moment een of meer van de aan de verdachte voorgeschreven medicijnen heeft gepakt en heeft ingenomen, aan zichzelf heeft toegediend of bij zichzelf heeft ingebracht, overweegt het hof als volgt.
In het koppelstuk van de sondevoedingsslang van [slachtoffer] is fluvoxamine aangetoond. Uit de camerabeelden blijkt niet dat [slachtoffer] op 12 februari 2020 zelf iets in de sonde heeft gestopt en evenmin dat hij zichzelf iets met de sonde heeft toegediend. Het hof acht het daarom uitgesloten dat hij zelf de fluvoxamine heeft ingenomen.
In het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer] werd een substantie aangetroffen waarvan de samenstelling past bij een morfine-zetpil. Derhalve mag aangenomen worden dat de morfine rectaal via een zetpil is ingebracht. Zoals het hof hiervóór heeft overwogen, is het aannemelijk dat de morfine op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen. Uit de camerabeelden blijkt echter niet dat [slachtoffer] , nadat hij die dag om 13.19 uur in bed is gaan liggen, bij zichzelf rectaal iets heeft ingebracht.
Ook de mogelijkheid dat hij zichzelf de morfine zou hebben toegediend acht het hof daarom uitgesloten.
Met betrekking tot de zopiclon heeft het hof hiervóór reeds overwogen dat het aannemelijk is dat dit middel op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen. Uit de camerabeelden blijkt niet dat [slachtoffer] , nadat hij die dag om 13.19 uur in bed is gaan liggen, zelf iets heeft ingenomen, aan zichzelf iets heeft toegediend of bij zichzelf iets heeft ingebracht. Het hof acht het daarom hoogst onaannemelijk dat dat middel door zijn eigen toedoen in zijn lichaam terecht is gekomen.
Voor wat betreft de oxycodon overweegt het hof, dat de deskundige [deskundige 1] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, op de vraag of hij op basis van zijn deskundigheid kan zeggen hoe waarschijnlijk hij het vindt dat een kind dat alle genoemde medicijnen, dus morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine, al in zijn lichaam heeft zich op normale wijze uitkleedt enz. en geen coördinatiestoornissen heeft [opmerking hof: dat was op 12 februari 2020 om 13.19 uur], dat als zich een therapeutische hoeveelheid van die stoffen in het lichaam bevindt, er wel versuffing moet optreden of er coördinatiestoornissen moeten zijn. Uit de waarnemingen van de deskundigen op de camerabeelden blijkt evenwel dat als [slachtoffer] zichzelf die dag om 13.19 uur uitkleedt en in bed gaat liggen, hij een normale spraak heeft, hij een normale fijne en grove motoriek vertoont en er geen bijzonderheden zijn wat betreft bewustzijn.
Ook de deskundige [deskundige 4] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij aan het begin van de camerabeelden een kind zag dat zich motorisch normaal gedroeg.
Uit het deskundigenrapport van 24 januari 2022 blijkt dat [slachtoffer] pas in de 32 minuten na 14.26 uur verschijnselen begint te vertonen waaruit kan worden afgeleid dat het niet goed met hem gaat (hij lijkt slaperig te zijn, er zijn zes kortdurende perioden (van maximaal 1 minuut) met gillen en bewustzijnsverlies, er is een trage en onduidelijke spraak hoorbaar en er is een onrustig bewegingspatroon zichtbaar).
Gelet hierop, acht het hof het aannemelijk dat ook de oxycodon pas op 12 februari 2020 na 13.19 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen, terwijl uit de camerabeelden niet blijkt dat hij na dat tijdstip zelf iets heeft ingenomen, aan zichzelf iets heeft toegediend of bij zichzelf iets heeft ingebracht. Het hof acht het daarom niet aannemelijk dat dit middel door zijn eigen toedoen in zijn lichaam terecht is gekomen.
Kortom, het door de verdediging geschetste scenario dat [slachtoffer] zelf op enig moment een of meer, laat staan vier van de aan de verdachte voorgeschreven medicijnen heeft gepakt en heeft ingenomen, aan zichzelf heeft toegediend of bij zichzelf heeft ingebracht, wordt door het hof terzijde geschoven.
3.6.4.
Heeft de verdachte de medicatie toegediend en/of ingebracht?
In het koppelstuk van de sondevoedingsslang en in het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is, zoals gezegd, fluvoxamine aangetoond. Uit de camerabeelden blijkt dat op verschillende momenten door de verdachte aan [slachtoffer] vloeistoffen zijn toegediend via de buiksonde. Niet is gebleken dat door iemand anders vloeistoffen zijn toegediend aan [slachtoffer] via de sonde. Het hof acht het dan ook genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte fluvoxamine aan [slachtoffer] heeft toegediend via de buiksonde.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging de mogelijkheid geopperd dat de verdachte de fluvoxamine die zij zelf had ingenomen in (het koppelstuk van) de slang heeft geblazen bij het doorblazen van de slang teneinde die slang schoon te maken.
In reactie daarop heeft de deskundige [deskundige 1] verklaard dat dat niet kan, dat in speeksel de concentratie fluvoxamine lager is dan de concentratie die in het koppelstuk is gemeten, dat de vloeistof in het koppelstuk er wit-beige uitzag en dat deze niet leek op speeksel. Het hof acht deze door de verdediging geopperde mogelijkheid dan ook niet aannemelijk.
In het materiaal uit de endeldarm van [slachtoffer] werd een substantie aangetroffen waarvan de samenstelling past bij een morfine-zetpil. Er is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van paracetamol. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de verdachte om 15.12 en 16.22 uur rectaal een pil heeft ingebracht bij [slachtoffer] .
Tijdens het verhoor bij de politie is aan de verdachte een aantal screenshots van de camerabeelden van de slaapkamer van [slachtoffer] getoond. Bij foto 2 met tijdstip 15:12:01 uur gaf de verdachte aan dat zij daar een luiercheck bij [slachtoffer] aan het uitvoeren was. Bij foto 6 met het tijdstip 16:21:30 uur gaf de verdachte aan dat zij denkt dat zij de temperatuur van [slachtoffer] aan het meten was. In datzelfde verhoor worden de foto’s 2 en 6 nogmaals getoond met daarbij de tekst die op dat moment te horen is. Toen heeft de verdachte verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij [slachtoffer] twee keer een zetpil paracetamol van 240 milligram heeft gegeven.
Gelet op deze bevindingen stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte (minstens) één morfine-zetpil aan [slachtoffer] heeft toegediend. Ook hier neemt het hof mede in aanmerking dat het aannemelijk is dat de morfine op 12 februari 2020 na 14.13 uur in het lichaam van [slachtoffer] terecht is gekomen, terwijl uit de camerabeelden niet blijkt dat hij, nadat hij die dag om 13.19 uur in bed is gaan liggen, zelf medicatie heeft ingenomen, aan zichzelf heeft toegediend of bij zichzelf heeft ingebracht, en evenmin dat een ander dan de verdachte dat heeft gedaan.
In het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is zopiclon aangetroffen. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte op 12 februari 2020 om 14.13 uur een niet-heldere vloeistof aan [slachtoffer] heeft toegediend via de buiksonde en dat [slachtoffer] dertien minuten later zegt dat hij een vieze smaak in zijn mond heeft.
De deskundige [deskundige 1] heeft in het rapport van 24 januari 2022 aangegeven dat zopiclon ongeacht de manier van toediening een bittere smaak in de mond kan geven. Daar komt bij dat de tijdsduur tussen de toediening via de buiksonde rechtstreeks in de maag en het optreden van dit specifieke symptoom ook passend is bij toediening van zopiclon. Bovendien is volgens deze deskundige de combinatie van in slaap vallen, kortdurend bewustzijnsverlies, gillen en bewegingsonrust het meest waarschijnlijk het gevolg van een stof met een centraal dempende en/of slaapverwekkende werking zoals zopiclon.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige [deskundige 1] desgevraagd verklaard dat het krijgen van een vieze of bittere smaak in de mond een bekende bijwerking van zopiclon is, dat als zopiclon wordt ingenomen via een tablet of wordt toegediend via een sonde het enige tijd nodig heeft alvorens het wordt opgenomen in het bloed, dat dertien minuten genoeg is om in de bloedstroom terecht te komen, dat via de bloedstroming zopiclon in het speeksel terecht kan komen, waardoor je een vieze of bittere smaak krijgt en dat zopiclon dus niet oraal hoeft te zijn ingenomen of toegediend om een vieze of bittere smaak te krijgen. De combinatie van de tijd die zopiclon nodig heeft om opgenomen te worden in het bloed met de genoemde specifieke bijwerking van een vieze smaak en met de aangetroffen hoeveelheid zopiclon, vindt de deskundige [deskundige 1] passend.
Het hof acht het dan ook genoegzaam komen vast te staan dat door de verdachte aan [slachtoffer] zopiclon is toegediend via de buiksonde, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat de deskundige [deskundige 1] ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat als een zopiclon-tablet wordt opgelost in water, het eruit ziet als een heel fijne suspensie, wit troebel van kleur, en dat hij het op basis van zijn metingen en berekeningen waarschijnlijker vindt dat de zopiclon op 12 februari 2020 na 14.13 uur is toegediend dan dat de zopiclon vóór 14.13 uur is toegediend, terwijl uit de camerabeelden niet blijkt dat [slachtoffer] , nadat hij die dag om 13.19 uur in bed is gaan liggen, zelf medicatie heeft ingenomen, aan zichzelf heeft toegediend of bij zichzelf heeft ingebracht, en evenmin dat een ander dan de verdachte dat heeft gedaan.
Wat betreft de oxycodon overweegt het hof als volgt.
Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte op 12 februari 2020 om 15.21 uur een pil aan [slachtoffer] heeft gegeven. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij [slachtoffer] die dag geen ADHD-medicatie (Medikinet) heeft gegeven. Als zij geconfronteerd wordt met de foto van het toedienen van de pil verklaart zij dat zij geen idee heeft wat zij daar vast heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daarentegen verklaard dat zij [slachtoffer] om 15.21 uur een pil Medikinet heeft gegeven. Zij heeft niet verklaard, laat staan gemotiveerd, waarom zij opeens anders verklaarde dan bij de politie.
Op basis van de beelden stelt het hof in elk geval vast dat de verdachte aan [slachtoffer] oraal een pil heeft toegediend. Het hof kan op basis van de beelden echter niet met zekerheid vaststellen, maar ook niet uitsluiten, dat dit oxycodon betreft.
Echter, zoals het hof hiervóór al heeft overwogen, heeft de deskundige [deskundige 1] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, op de vraag of hij op basis van zijn deskundigheid kan zeggen hoe waarschijnlijk hij het vindt dat een kind dat alle genoemde medicijnen, dus morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine, al in zijn lichaam heeft zich op normale wijze uitkleedt enz. en geen coördinatiestoornissen heeft [opmerking hof: dat was op 12 februari 2020 om 13.19 uur], dat als zich een therapeutische hoeveelheid van die stoffen in het lichaam bevindt, er wel versuffing moet optreden of er coördinatiestoornissen moeten zijn. Uit de waarnemingen van de deskundigen op de camerabeelden blijkt evenwel dat als [slachtoffer] zichzelf die dag om 13.19 uur uitkleedt en in bed gaat liggen, hij een normale spraak heeft, hij een normale fijne en grove motoriek vertoont en er geen bijzonderheden zijn wat betreft bewustzijn. Ook de deskundige [deskundige 4] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij aan het begin van de camerabeelden een kind zag dat zich motorisch normaal gedroeg.
In combinatie met hetgeen het hof hiervóór heeft geconcludeerd, dat de verdachte degene is geweest die op 12 februari 2020 morfine, zopiclon en fluvoxamine heeft toegediend aan [slachtoffer] , acht het hof het genoegzaam komen vast te staan dat zij op 12 februari 2020 ook oxycodon aan [slachtoffer] heeft toegediend.
3.6.5.
Verwisseling paracetamol- en morfine-zetpil?
Door de verdediging is ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep aangevoerd dat zowel de paracetamol-zetpillen als de morfine-zetpillen van de verdachte zelf in een witte verpakking zaten en dat beide in het nachtkastje van de verdachte moeten hebben gelegen. Volgens de verdediging is het niet onmogelijk dat de verdachte zich in de snelheid, onder druk van een kind met pijn of onder de spanning die een gillend kind teweegbrengt, heeft vergist en de verkeerde zetpillen heeft gepakt.
Het hof constateert dat de verdachte eerst in hoger beroep heeft verklaard over een mogelijke vergissing. Zowel uit de eerdere verklaringen van de verdachte als uit de aangetroffen medicijnenschema’s van [slachtoffer] blijkt juist dat zij zeer secuur was met medicatie. Zoals hiervóór reeds is overwogen, heeft de verdachte zopiclon en fluvoxamine, medicijnen die aan haar waren voorgeschreven, opzettelijk aan [slachtoffer] toegediend. Het hof schuift daarom de mogelijkheid, dat de verdachte zich bij de toediening van de morfine opeens zou hebben vergist in de zetpil, als niet aannemelijk terzijde.
3.7.
Conclusie
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en hetgeen het hof hiervóór heeft overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 12 februari 2020 aan [slachtoffer] de niet aan hem voorgeschreven medicijnen fluvoxamine, morfine, zopiclon en oxycodon heeft toegediend en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden.

4.Welke tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen?

Nu het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 februari 2020 aan [slachtoffer] de niet aan hem voorgeschreven medicijnen morfine, oxycodon, zopiclon en fluvoxamine heeft toegediend en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden, is de volgende vraag welke tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.1.
Feit 1
Onder 1 is aan de verdachte primair moord tenlastegelegd.
4.1.1.
Opzet
Voor moord is in de eerste plaats vereist dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Met de advocaat-generaal en de verdediging en in navolging van de rechtbank acht het hof niet bewezen dat de verdachte het oogmerk had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Echter, zij heeft op 12 februari 2020 wel vier verschillende soorten medicijnen die niet aan hem waren voorgeschreven, in het tijdsbestek van een aantal uren aan de elfjarige [slachtoffer] toegediend. Zelfs toen zij het gedrag van [slachtoffer] zag veranderen en hem ook telkens hoorde gillen en zag wegvallen, is zij door blijven gaan met het toedienen van die medicijnen. Door toediening van deze (combinatie) niet voorgeschreven medicijnen aan een elfjarig jongetje met een licht gewicht, bestaat er een aanmerkelijke kans op zijn overlijden, waarvan de verdachte zich naar het oordeel van het hof ook bewust moet zijn geweest. De verdachte kreeg de medicijnen immers zelf voorgeschreven en wist wat de effecten ervan waren op een volwassene, laat staan op een jongetje van elf jaar dat een ontwikkelingsachterstand had en klein en licht was voor zijn leeftijd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden met haar gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] aan de gevolgen van de door haar toegediende combinatie van de medicatie zou overlijden, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk (in voorwaardelijke vorm) van het leven heeft beroofd.
4.1.2.
Voorbedachten rade
De volgende vraag is of de verdachte hierbij met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. Hoge Raad 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963; Hoge Raad 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058 en Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2907).
Uit de gebruikte bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen blijkt dat de verdachte de genoemde medicatie op verschillende momenten in een tijdsbestek van een aantal uren aan [slachtoffer] heeft toegediend, oraal, via de sonde en rectaal. Het gaat om handelingen, zoals het toedienen van één (of meer) morfinepil(len), het vermalen van één of meer tabletten en het toedienen daarvan via een voedingssonde, die welbewust worden ondernomen. Gedurende die tijd heeft de verdachte meermalen de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Zij is echter welbewust door blijven gaan met het toedienen van niet voorgeschreven medicatie aan [slachtoffer] , zelfs toen zij zag dat daardoor het gedrag van [slachtoffer] veranderde en zij hem hoorde gillen en zag wegvallen. Het tijdsverloop en het aantal toedieningsmomenten sluiten naar het oordeel van het hof uit dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Anders dan de rechtbank en de verdediging, acht het hof daarom met de advocaat-generaal wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
4.2.
Feit 2
Vaststaat dat de verdachte de niet aan [slachtoffer] voorgeschreven medicatie fluvoxamine, morfine, zopiclon en oxycodon aan hem heeft toegediend. De verdachte heeft gezien en gehoord dat [slachtoffer] zich duizelig en niet lekker voelde. [slachtoffer] heeft ook meermaals aangegeven dat hij zich niet goed voelde en dat hij het niet meer leuk vond. Daarnaast heeft de verdachte gezien dan wel gehoord dat [slachtoffer] flauwviel, wegraakte, slap werd, versuft was, in slaap viel, (hard) gilde en met dubbele tong sprak. Uit het NFI-rapport blijkt dat de referentiewaarde van saturatie voor een elfjarig kind boven de 95% is. Voor de hartfrequentie betreft de referentiewaarde 70-120/min. Uit de metingen die door de verdachte omstreeks 21.28 uur bij [slachtoffer] zijn verricht, blijkt dat de saturatie varieerde tussen de 76 en 82% en de hartfrequentie tussen 114 en 122/min. Het hof stelt vast dat de saturatiewaardes van [slachtoffer] sterk afweken van de referentiewaarde.
De verdachte was krachtens de wet verplicht tot het onderhoud, de verpleging en de verzorging van haar minderjarige zoon [slachtoffer] . Door aan [slachtoffer] niet aan hem voorgeschreven medicatie toe te dienen heeft zij hem in hulpeloze toestand gebracht. Ook heeft zij [slachtoffer] in hulpeloze toestand gelaten, door niet tijdig medische hulp voor hem in te schakelen, terwijl de beschreven gezondheidssituatie van [slachtoffer] die bewuste middag daartoe alle aanleiding gaf. Het handelen en nalaten van de verdachte heeft de dood van [slachtoffer] ten gevolge gehad.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] in hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten en dat dit zijn door dood ten gevolge heeft gehad.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het al niet goed ging met [slachtoffer] toen hij op 12 februari 2020 werd thuis gebracht van school, dat hij op school ‘aanvallen’ had gehad en dat hij, toen hij thuis gebracht was, in zijn rolstoel begon te krijsen. Volgens de verdachte was dit niet ongebruikelijk en had [slachtoffer] vaker van dergelijke ‘aanvallen’. Ook de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [betrokkene 1] (de partner van de verdachte en stiefvader van [slachtoffer] ) en [betrokkene 6] (de pleegmoeder van de verdachte) hebben verklaard over eerdere ‘aanvallen’ van [slachtoffer] .
Voor zover de verdachte hiermee heeft bedoeld te betogen dat er voor haar in de periode van 12 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 in redelijkheid geen aanleiding bestond om medische hulp voor [slachtoffer] in te schakelen, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat uit het deskundigenrapport van het NFI d.d. 24 januari 2022 blijkt dat ‘aanvallen’, door de verdachte en haar partner [betrokkene 1] aangeduid met de term ‘epilepsie’, alleen thuis zijn gezien en niet elders, zoals bij de biologische vader, in het logeerhuis, of op school.
Voor epilepsie is geen aanwijzing gevonden bij uitgebreid medisch onderzoek (waaronder EEG, slaapregistratie, MRI) gedurende de laatste minimaal vijf jaar vóór overlijden.
Bij de beoordeling van de videobeelden betreffende de ‘aanvallen’ heeft de deskundige [deskundige 4] geconcludeerd dat de ‘aanvallen’ van [slachtoffer] niet passen bij epilepsie of een andere ziekelijke oorzaak, en het meest passend zijn bij angst en/of intoxicatie. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij dit oordeel toegelicht en heeft zij verklaard dat epilepsie er ineens is, terwijl je bij intoxicatie verwacht dat iemand geleidelijk wegzakt. Zij zag bij [slachtoffer] een geleidelijk proces en vond zijn uitingen en bewegingen daarom passend bij intoxicatie en niet bij een epileptische aanval.
Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat [slachtoffer] niettemin eerder ‘aanvallen’ heeft gehad (in welk geval het hof, gelet op het vorenstaande, niet uitsluit dat die ook zijn veroorzaakt door intoxicatie door de verdachte), ontsloeg dat de verdachte naar het oordeel van het hof niet van de plicht om in de periode van 12 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 voor [slachtoffer] medische hulp in te schakelen nadat zij hem medicatie had toegediend die niet aan hem was voorgeschreven en zij bovendien zag en hoorde hoe zijn gezondheidstoestand als gevolg daarvan verslechterde.
4.3.
Slotsom
Het hof acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is weergegeven.
De door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging zij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen en laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Op grond van de hierna onder het kopje ‘Op te leggen sanctie’ te bespreken bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Verweer verdediging
De verdediging heeft op de gronden als verwoord in de pleitnota (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd, dat voor een groot deel gelijk is aan het strafmaatverweer dat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Deze gronden komen – zeer kort samengevat – op het volgende neer.
Indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging om kritisch te kijken of bij de verdachte sprake is van een stoornis. De verdediging betwist de waarschijnlijkheidsdiagnose van de gedragsdeskundigen dat de verdachte lijdt aan het syndroom van Münchausen by proxy. Ook overigens is niet voldaan aan de vereisten voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling aan de Staat met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging).
Volgens de deskundigen is het recidiverisico laag en kan dit slechts in zeer beperkte situaties toenemen. Volstaan kan worden met oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: GVM).
Tot slot verzoekt de verdediging de tijd gedurende welke de voorlopige hechtenis van de verdachte in eerste aanleg geschorst is geweest, aan te merken als huisarrest / thuisdetentie en ook die tijd in mindering te brengen op een eventueel op te leggen gevangenisstraf.
Oordeel hof
Het hof sluit zich voor een groot deel aan bij de overwegingen van de rechtbank en neemt die hierna dan ook grotendeels over, met dien verstande dat het hof bij feit 1 uitgaat van moord in plaats van doodslag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich op 12 februari 2020 schuldig gemaakt aan moord op haar elfjarige zoontje [slachtoffer] , door hem verschillende soorten medicatie toe te dienen die niet aan hem maar aan haar waren voorgeschreven.
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, is zichtbaar dat [slachtoffer] op de bewuste dag erg moet hebben geleden. De beelden en het daarbij opgenomen geluid, in het bijzonder het gillen en krijsen van [slachtoffer] , maar ook zijn verdrietige opmerkingen dat hij het niet meer leuk vond, zijn zeer indringend.
Ondanks het feit dat [slachtoffer] meermalen aangaf dat hij zich niet goed voelde en dat hij het niet meer leuk vond, dat hij flauwviel, meermalen wegraakte en slap werd, versuft was, gilde en met dubbele tong sprak, heeft de verdachte ervoor gekozen medicatie te blijven toedienen en heeft zij niet tijdig medische hulp ingeschakeld, terwijl [slachtoffer] steeds verder wegzakte.
Pogingen om [slachtoffer] te reanimeren hebben niet meer mogen baten en [slachtoffer] is overleden aan de gevolgen van de combinatie van de toegediende medicatie. Dit is onvoorstelbaar wreed en gruwelijk. Een ouder is bij uitstek een persoon die voor het kind zorgt en bij wie het kind zich volledig veilig moet kunnen voelen. [slachtoffer] was, toen hij door de medicijnen fysiek en mentaal zo kwetsbaar was, totaal overgeleverd aan de verdachte, die niets voor hem deed. Zij liet hem volledig aan zijn lot over. Dit terwijl uit de beelden van de twee weken voorafgaand aan de bewuste dag blijkt dat [slachtoffer] een energiek, blij en zelfstandig jongetje was. Ook door de [school] en het logeerhuis is [slachtoffer] omschreven als een vrolijk, sociaal en creatief kind.
De verdachte heeft met haar handelen het meest fundamentele recht dat [slachtoffer] toekwam, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dat terwijl [slachtoffer] pas elf jaar oud was en nog een heel leven voor zich had.
Daarnaast heeft zij door haar daad een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan de biologische vader en het zusje van [slachtoffer] . Het zusje van [slachtoffer] heeft haar broer levenloos in bed zien liggen en was daardoor zichtbaar in shock. Zij zal moeten opgroeien zonder haar grote broer, nota bene in de wetenschap dat haar eigen moeder daarvoor verantwoordelijk is geweest. Haar gevoel van veiligheid is hierdoor in grote mate aangetast.
Ook in bredere kring heeft de dood van [slachtoffer] een grote schok teweeggebracht en dan met name bij degenen die ook voor hem zorgden, zoals de medewerkers van de [school] en het logeerhuis en niet te vergeten zijn klasgenootjes.
Gevangenisstraf
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, waaronder de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst blijkt dat zij niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Het hof komt tot een hogere gevangenisstraf dan de rechtbank, omdat het hof – anders dan de rechtbank – bij feit 1 moord bewezen acht. Op dit feit staat een zwaardere straf dan op doodslag. Bovendien vindt het hof de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan dermate ernstig, dat naar het oordeel van het hof ook om die reden een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden is.
In navolging van de rechtbank merkt het hof huisarrest en thuisdetentie in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis niet aan als vrijheidsbeneming, maar als een verregaande beperking van de vrijheid. De bewegingsvrijheid van de verdachte is daarmee in hoge mate beperkt, maar zij heeft binnen haar woning en tuin wel de volledige vrijheid gehad om te doen en laten wat zij wilde. Daarmee is die situatie niet gelijk te stellen aan detentie in een huis van bewaring of een gevangenis. Het hof zal de periode waarin de voorlopige hechtenis in eerste aanleg geschorst is geweest dan ook niet aanmerken als voorarrest dat in mindering dient te worden gebracht op de opgelegde straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
TBS en/of GVM?
Over de persoon van de verdachte is in eerste aanleg een aantal rapporten uitgebracht. Ook zijn in eerste aanleg gedragsdeskundigen op zitting gehoord. In hoger beroep is aanvullend gerapporteerd.
In het multidisciplinair onderzoek van 9 februari 2022 hebben de gedragsdeskundigen [deskundige 5] (psychiater), [deskundige 6] (GZ-psycholoog) en [deskundige 7] (forensisch milieuonderzoeker) gerapporteerd over de verdachte.
In het rapport wordt door de psychiater en psycholoog geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde somatische symptoom of symptoomgerelateerde stoornis, een nagebootste stoornis opgelegd aan een ander (ook wel Münchhausen by proxy genoemd), als waarschijnlijkheidsdiagnose, en van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling met vooral borderline, theatrale en ontwijkende kenmerken, mogelijk op het niveau van een persoonlijkheidsstoornis. Dit was ook ten tijde van het tenlastegelegde het geval en bij een bewezenverklaring is een beïnvloeding c.q. doorwerking aannemelijk.
Vanwege de ontkenning door de verdachte kan de vraag naar doorwerking niet worden beantwoord. Hierdoor is het namelijk niet mogelijk geweest te onderzoeken wat de onderliggende dynamiek precies is geweest, wat de verdachte heeft gedacht, gevoeld en welke afwegingen zij heeft gemaakt. Een scenario van niet toerekenen is echter niet aannemelijk, nu er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van een verwardheidsbeeld of andere psychische condities die haar handelen volledig bepaalde(n). De stoornis levert risico op, op het moment dat aan haar zelfbeeld/gevoel van eigenwaarde wordt geappelleerd. Dat is met name het geval als de verdachte opnieuw verantwoordelijk wordt voor onmondige en afhankelijke anderen, zoals jonge kinderen en mogelijk ook ouderen of anderen die aan haar zorg worden toevertrouwd.
De stoornissen zijn ernstig, complex en chronisch. Er is geen motivatie voor behandeling, omdat er immers bij de verdachte geen sprake is van ziektebesef of ziekte-inzicht. Slechts in een langdurige klinische behandeling kan voldoende behandeldruk worden uitgeoefend om verandering te bewerkstelligen. Het is de vraag in hoeverre het opleggen van een dergelijke behandeling door middel van een maatregel in verhouding staat tot het recidivegevaar dat slechts in beperkte situaties kan oplopen. Behandeling in het kader van een TBS met dwangverpleging geeft de meeste waarborg, omdat de verdachte dan langdurig kan worden behandeld in een forensische kliniek met voldoende behandeldruk. Behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden wordt alleen zinvol geacht indien de verdachte bereid is haar problematiek te erkennen en zich te willen conformeren aan een langdurige en intensieve klinische behandeling.
De rapporteurs hebben ook gedacht aan de mogelijkheid een GVM op te leggen. Op die manier is het mogelijk om (levens)lang toezicht op de verdachte te houden en maakt dit het mogelijk in te grijpen indien er een potentieel risicovolle situatie ontstaat.
Op verzoek van de verdediging zijn in eerste aanleg aanvullende stukken, te weten: de dagrapporten van de A-stroom, het overdrachtsformulier van de A naar de B-stroom, het rapport van de begeleidingscommissie en de onderwijsverminderingsrapportage aan de psychiater en psycholoog verstrekt. Zij hebben op 26 april 2023 een aanvullend rapport uitgebracht.
Uit dat rapport blijkt dat de nieuwe informatie niet leidt tot verandering van inzicht met betrekking tot de diagnostiek, inschatting van het recidivegevaar en het advies. De eerder geconstateerde diagnostiek is gebaseerd op de levensloop van de verdachte (dit wil zeggen op de informatie die betrokkene en derden hierover verstrekten) en daarnaast op basis van de contactindrukken en observaties (het klinisch onderzoek) en testpsychologisch onderzoek. Nieuwe informatie over de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] , zal het beeld hiervan dat gebaseerd is op een veelheid van eerdere informatie, wel aanvullen en mogelijk aanscherpen, maar niet doen kantelen. Datzelfde geldt voor informatie over [slachtoffer] .
Op de terechtzitting van de rechtbank van 2 juni 2023 heeft de deskundige [deskundige 5] (psychiater) daaraan nog toegevoegd dat bij een bewezenverklaring gesproken kan worden van doorwerking van de stoornis in het delict en dan is verminderd toerekenen aan de orde. Het ingeschatte recidiverisico is in het algemeen laag, maar zal op termijn, alleen binnen een zeer specifieke context, kunnen oplopen tot matig, namelijk wanneer iemand wederom aan haar zorg is toevertrouwd. Dan is de vraag wat het meest passende kader is. Een TBS met voorwaarden is lastig haalbaar, dat blijkt uit het maatregelenrapport. Het is ook de vraag of TBS met dwangverpleging passend is, gezien de moeilijke behandelbaarheid van de stoornis, afgezet tegen het specifieke recidiverisico. Bij de oplegging van een TBS met dwangverpleging zal een zeer moeizaam traject volgen. De verwachting is dat de verdachte zal blijven ontkennen nu dat ook onderdeel van de stoornis is. Het is dan de vraag wat die TBS-maatregel gaat opleveren, behalve dat de verdachte uit de samenleving wordt gehaald. Om die reden is ook de optie van de GVM naar voren gebracht. De verdachte zal dan gedurende een lange periode onder intensief toezicht van de reclassering staan en zij zou (kortdurend) opgenomen kunnen worden indien nodig. Daarmee kan het recidiverisico ook worden beteugeld. Dat is een behoorlijk effectieve manier in deze specifieke casus. De GVM moet zien op intensief toezicht door de reclassering, waarbij de verdachte en vooral haar omstandigheden goed gemonitord dient te worden, nu daar specifiek het recidiverisico ligt.
Onder intensieve monitoring door de reclassering verstaat de deskundige frequent contact van minimaal één keer per week of twee weken, of zoveel meer als nodig is. Dat kan in de vorm van contact met een gedragsdeskundige, zoals een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige, die spreekt en spart met de verdachte over wat haar bezighoudt. Het gaat dan meer om een klankbord zijn op gedragsniveau. Dat kan ambulant plaatsvinden.
Op de terechtzitting van de rechtbank van 19 juni 2023 heeft de deskundige [deskundige 6] (psycholoog) daaraan nog toegevoegd dat bij een bewezenverklaring, gelet op de driepuntschaal, verminderd toerekeningsvatbaarheid aan de orde zou zijn. De stoornis is heel moeilijk behandelbaar. De deskundige heeft er een hard hoofd in dat die behandelmotivatie bij de verdachte zal komen. Er is bij haar immers gebrek aan probleeminzicht en ziektebesef. Er is sprake van ernstige psychopathologie en een recidivegevaar dat onder zeer beperkte omstandigheden kan oplopen. De behandeling binnen het TBS-kader zal zeer langdurig worden. Het zou mogelijk moeten zijn om het recidivegevaar in te perken met een GVM, door middel van toezicht en controle. De deskundige kan zich aansluiten bij het advies van de deskundige [deskundige 5] dat de gesprekken in het kader van een GVM plaats zouden moeten vinden met een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet alle door de gedragsdeskundigen geraadpleegde bronnen als objectief en juiste informatie kunnen worden bestempeld. Wat betreft de nagebootste stoornis is er volgens de verdediging sprake van een atypisch beeld bij de verdachte. De verdediging verzoekt met voorzichtigheid en tegelijk kritisch te kijken naar het multidisciplinair onderzoek.
Anders dan de verdediging is het hof met de rechtbank van oordeel dat de bevindingen van het multidisciplinair onderzoek niet slechts zijn gebaseerd op het rapport van Veilig Thuis dat onder andere is gevoed met informatie vanuit de [school] en het logeerhuis. Het multidisciplinaire rapport is gebaseerd op verschillende andere bronnen van informatie. Bij het milieuonderzoek is medische informatie over de verdachte opgevraagd en zijn diverse (familie)referenten gesproken. Dit heeft inzicht gegeven in de levensloop van de verdachte. Ook hebben alle gedragsdeskundigen de verdachte zelf gezien en gesproken. De psychiater heeft de verdachte zes keer gesproken en de psycholoog heeft de verdachte zelfs acht keer gesproken. Zij hebben zich ook gebaseerd op de contactindrukken en observaties (klinisch onderzoek) en het testpsychologisch onderzoek. Daar komt bij dat in het rapport volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de diagnosen niet worden gesteld, uitsluitend/vanwege het ontbreken van medische onderbouwing van verdachtes en [slachtoffer] ziektebeelden. De diagnosen blijven overeind als er alsnog (enige) medische onderbouwing wordt gevonden. Verder wordt opgemerkt dat de waarschijnlijkheidsdiagnose nagebootste stoornis opgedrongen aan iemand anders, recidiverende episoden (Münchhausen by proxy) ook overeind blijft als het tenlastegelegde niet bewezen wordt geacht, vanwege de regressie bevorderende benadering van [slachtoffer] . Er is geen sprake van diagnostiek op de tenlastegelegde feiten.
Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
Het voorgaande maakt dat het hof met de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de overwegingen en de conclusies van de deskundigen. Het hof sluit zich dan ook aan bij die conclusies. Het hof acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen reden om een hoger recidiverisico aan te nemen dan door de gedragsdeskundigen is vastgesteld. Het hof gaat ervan uit dat het risico dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt laag is en pas onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval van onmondigen die aan haar zorg zijn toevertrouwd. Dat die specifieke omstandigheden zich in de toekomst zullen voordoen, nadat de verdachte haar gevangenisstraf zal hebben uitgezeten, is thans niet voorzienbaar.
Door de reclassering kon het risico op recidive niet worden ingeschat. Er is negatief geadviseerd over TBS met voorwaarden. Zij ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een GVM op te leggen. Dit standpunt is op de terechtzitting van de rechtbank van 19 juni 2023 door de deskundige [deskundige 8] bevestigd.
In hoger beroep hebben de gedragsdeskundigen [deskundige 5] en [deskundige 6] voornoemd aanvullend gerapporteerd d.d. 11 november 2024. Ten behoeve van dat onderzoek hebben de gedragsdeskundigen onder meer opnieuw separaat met de verdachte gesproken en hebben zij informatie ingewonnen van een derde ( [betrokkene 7] , behandelcoördinator bij het [penitentiaire inrichting] ).
In dit onderzoek kwamen geen nieuwe gezichtspunten naar voren ten aanzien van diagnostische conclusies, doorwerking vanuit de psychopathologie, advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid, de inschatting van het recidiverisico en advies. De klinische bevindingen sloten opnieuw naadloos aan op de eerdere onderzoeken. Er zijn geen nieuwe bevindingen die leiden tot een wijziging van inzichten.
Op 13 november 2024 heeft ook de reclassering opnieuw over de verdachte gerapporteerd.
Nu de gedragsdeskundigen [deskundige 5] en [deskundige 6] in hun aanvullend rapport d.d. 11 november 2024 niet tot andere inzichten zijn gekomen en de behandelprognose somber is, blijft de reclassering bij haar eerder gegeven advies dat het opleggen van een GVM wenselijk is. Deze beveiligingsmaatregel maakt het mogelijk om, na einde van een gevangenisstraf of een TBS-maatregel, toezicht op de betrokkene te houden en in te grijpen indien er een potentieel risicovolle situatie ontstaat.
Uit voormelde rapporten volgt dat een TBS met voorwaarden geen mogelijkheid is, omdat de verdachte geen ziektebesef en ziekte-inzicht en daardoor ook geen intrinsieke behandelmotivatie heeft.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de door de advocaat-generaal gevorderde TBS met dwangverpleging moet worden opgelegd. Volgens de wettekst van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechter de TBS met dwangverpleging bevelen indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging
eist. Er moet sprake zijn van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat maakt dat dwangverpleging geboden is.
Het hof heeft hiervóór overwogen dat het op grond van de conclusies van de gedragsdeskundigen uitgaat van een laag recidiverisico, dat onder specifieke omstandigheden met een lange aanloop kan oplopen, voornamelijk in het geval van onmondigen die aan de zorg van de verdachte zijn toevertrouwd. De concrete situatie rondom de verdachte maakt dat zij niet, in ieder geval niet op korte termijn, de zorg zal krijgen over onmondigen. De verdachte wordt immers veroordeeld tot een lange gevangenisstraf, haar dochter woont sinds het overlijden van [slachtoffer] bij haar biologische vader en is inmiddels op een leeftijd dat zij niet meer volledig afhankelijk is van de zorg van de verdachte. Het ligt ook niet in de rede dat zij, op korte termijn, de zorg zal krijgen over ouderen in haar omgeving (bijvoorbeeld haar moeder of pleegouders).
Het hof is van oordeel dat bij dit lage recidiverisico en de omstandigheden zoals die in onderhavige zaak gelden de TBS met dwangverpleging niet wordt geëist. Het hof zal daarom niet overgaan tot het opleggen van een TBS met dwangverpleging. Het hof gaat er op basis van de adviezen van de gedragsdeskundigen van uit dat voor het beperken van het recidiverisico kan worden volstaan met het opleggen van een GVM.
Nu het hof de gevangenisstraf aan de verdachte heeft opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, is aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een GVM als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr voldaan. Met deze maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte na afloop van de gevangenisstraf onder toezicht te stellen teneinde dreigende recidive te kunnen signaleren en daarop te kunnen acteren. De problematiek van de verdachte blijft zeer waarschijnlijk de rest van haar leven aanwezig, waardoor gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden na de gevangenisstraf passend en geboden zijn. Het hof zal daarom in navolging van de rechtbank tot de oplegging van de GVM overgaan, zodat – indien aangewezen – na afloop van de gevangenisstraf en op vordering van het Openbaar Ministerie door de rechter, na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM kan worden bevolen.
Het hof geeft daarbij de volgende voorwaarden in overweging:
- geen vrijwilligerswerk waarbij zorg voor anderen wordt uitgeoefend;
- geen zorg voor minderjarigen, ouderen (onder wie de pleegouders van de verdachte) of andere kwetsbaren;
- een forensisch ambulante behandeling bestaande uit gesprekken met een psycholoog, psychiater of specialistisch verpleegkundige.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 38z, 57, 255, 257 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en A.C. Klop MSc, griffiers,
en op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Scheele is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het NFI merkt hierbij op dat de referentiewaarde voor een 11-jarig kind boven de 95% is.
2.Het NFI merkt hierbij op dat de referentiewaarde voor een 11-jarig kind 70-120/min is.