Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
4.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 16 mei 2023;
- de akte na tussenarrest van C2C, tevens houdende overlegging producties, tevens houdende incidentele vordering uitlaten rechtsopvolging aan de zijde van Afterpay van 12 september 2023;
- de antwoordakte na tussenarrest van Riverty GmbH, tevens houdende producties, tevens verzoek tot aanpassing partijaanduiding van Afterpay van 10 oktober 2023;
- een e-mailbericht van het hof aan partijen van 12 april 2024 met instructies betreffende de onderwerpen die het hof tijdens de mondelinge behandeling in ieder geval behandeld wenste te zien;
- de mondelinge behandeling na tussenarrest waarbij namens partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd;
- een bij H3-formulier van 11 april 2024 overgelegde akte uitlaten rechtsopvolging, tevens rectificatie (subsidiair: eiswijziging) rentevordering en overlegging productie van C2C, genomen tijdens de mondelinge behandeling na tussenarrest.
5.De verdere beoordeling
“Negatieve GBA + melding AFP[=Afterpay, toevoeging hof]
”. C2C heeft haar meer subsidiaire positie tijdens de mondelinge behandeling na tussenarrest nader toegelicht aan de hand van het zojuist genoemde excel-bestand.
vanaf21 februari 2016 aan Afterpay zijn gemeld, zonder daar verdere beperkingen aan te verbinden zoals Afterpay voorstaat. Wat door Afterpay tijdens de mondelinge behandeling na tussenarrest verder nog is aangevoerd over de hier aan de orde zijnde vorderingen houdt niet een voldoende concrete weerlegging in van de meer subsidiaire positie van C2C. Naar het oordeel van het hof heeft C2C haar meer subsidiaire positie en de daarvan deel uitmakende berekening van haar vordering, met productie 47 en de daarop gegeven nadere toelichting in haar akte na tussenarrest en tijdens de mondelinge behandeling na tussenarrest voldoende onderbouwd.
“debiteuren van de webshops waarvan de incassodossiers zijn gesloten met als reden “debiteur spoorloos” en waarbij aanleiding bestaat om de afleverbewijzen op te vragen”. Het hof begrijpt uit de algehele context van de e-mail dat dit ziet op consumenten ten aanzien waarvan toen (dus in februari 2016) was vastgesteld (aan de hand van een GBA-check) dat zij niet bekend zijn op het bij de bestelling opgegeven adres. Uit de daarop gevolgde brief van de raadsman van Afterpay van 23 februari 2016 (derde blad, derde volledige alinea van onderen) volgt dat Afterpay toen had vernomen dat inderdaad een GBA-check was gedaan. Van een betwisting dat daadwerkelijk een GBA-check was verricht, blijkt daarbij niet. Van een dergelijke betwisting is het hof ook in latere correspondentie niet gebleken. Zo maakt van productie 43 van C2C ook deel uit een e-mail van [persoon A] namens C2C van 2 december 2016 waarin deze in hoofdletters reageert op een door [persoon B] namens Afterpay opgesteld telefoonverslag. Daarin wordt onder andere gerefereerd aan de specificatie van de door C2C gepretendeerde vordering op Afterpay wegens de geclaimde retro-cessie van 22/23 februari 2016 (reactie namens C2C bij punt 3). Daarbij wordt ook uitdrukkelijk ingegaan op door de deurwaarder eerder verrichte GBA-check (punten 11 en 13). Ook daarop is toen van de zijde van Afterpay geen betwisting gevolgd dat een GBA-check was verricht. Ook in dit geding is door Afterpay niet eerder betwist, althans niet op voldoende kenbare wijze, dat indertijd, voorafgaand aan de door C2C geclaimde terugbetaling van de koopsommen die verband houden met vorderingen op consumenten die niet bekend zijn op het bij de bestelling opgegeven adres, daadwerkelijk een GBA-check heeft plaatsgevonden. Afterpay heeft dat, als zodanig kenbaar, pas voor het eerst betwist in haar antwoordakte na tussenarrest. In zoverre is sprake van een tardief nieuw verweer en gaat het hof er daarom aan voorbij.