9.2.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten:
[appellanten] exploiteren een melkveebedrijf aan de [adres 1] te [plaats] .
[geïntimeerden] . drijven een autoschadeherstelbedrijf aan de [adres 2] te [plaats] .
Bij akte van toedeling van 6 april 2006 is de ruilverkaveling Lage Maaskant vastgesteld. Door deze ruilverkaveling zijn [appellanten] eigenaar geworden van de percelen, kadastraal bekend gemeente Oijen, [perceel 1] en [perceel 2] ( [sectieletter] , [sectienummer 1] en [sectienummer 2] ). Ten behoeve van deze percelen en ten laste van de percelen van [geïntimeerden] . , kadastraal bekend gemeente Oijen, [perceel 3] en [perceel 4] ( [sectieletter] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ), is met de akte van toedeling een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, om te komen en te gaan van en naar de openbare weg, genaamd [de openbare weg] , op de minst bezwarende wijze.
De percelen [perceel 1] en [perceel 2] worden door [appellanten] gebruikt voor het weiden van koeien.
In oktober 2006 hebben [geïntimeerden] . de toegang tot hun percelen, kadastraal bekend gemeente Oijen, [perceel 3] en [perceel 4] ( [sectieletter] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ) vanaf de openbare weg afgesloten met een hek.
Tussen partijen zijn problemen ontstaan over de uitoefening van de erfdienstbaarheid, in verband waarmee partijen al meerdere gerechtelijke procedures tegen elkaar hebben gevoerd.
Bij vonnis van 29 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant [geïntimeerden] . veroordeeld om de erfdienstbaarheid te respecteren, meer in het bijzonder door iedere keer binnen vijf minuten na een telefonisch verzoek van [appellanten] daartoe, op alle dagen tussen 10.00 en 22.00 uur, zon- en feestdagen niet uitgezonderd, [appellanten] de vrije toegang te verschaffen tot de percelen, kadastraal bekend gemeente Oijen, [sectieletter] [sectienummer 3] en [sectienummer 4] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat [appellanten] hiermee in strijd handelen.
Bij vonnis van 14 april 2009 zijn in een kort geding twee vorderingen van [geïntimeerden] afgewezen:
de vordering tot veroordeling van [appellanten] tot het verwijderen van gierresten omdat de gierresten al waren verwijderd, en
de vordering om te bepalen dat [appellanten] de erfdienstbaarheid op de minst belastende wijze moeten uitoefenen omdat deze te onbepaald is.
Bij vonnis van 15 september 2010 heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerden] . tot opheffing van de erfdienstbaarheid afgewezen.
Bij vonnis van 26 augustus 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van [appellanten] om [geïntimeerden] . te veroordelen tot het respecteren van de erfdienstbaarheid, tot verruiming van de tijden waarbinnen de verplichting uit het vonnis van 29 mei 2008 geldt en tot verwijdering en verwijderd houden van alle objecten en gedragingen die een onbelemmerd gebruik frustreren, afgewezen.
In de zomer van 2016 hebben [geïntimeerden] . een tweede hek geplaatst, bij de doorgang van het perceel van [geïntimeerden] . naar het perceel van [appellanten]
De procedure bij de rechtbank
9.3.1.In deze procedure vorderden [appellanten] in het geding bij de rechtbank in de zaak 16-460 veroordeling van [geïntimeerden] . tot betaling van € 181.000,- aan verbeurde dwangsommen, vermeerderd met wettelijke rente. In het geding bij de rechtbank in de zaak 16-792 vorderden [appellanten] veroordeling van [geïntimeerden] om:
I. de erfdienstbaarheid te respecteren;
II. ervoor zorg te dragen dat [appellanten] dit recht op alle dagen van de week en elk uur van de dag/nacht onbelemmerd kunnen gebruiken;
III. te verwijderen en verwijderd te houden alle objecten die een onbelemmerd gebruik frustreren, met name de door [geïntimeerden] . geplaatste hekken op de weg en geparkeerde vrachtwagens;
IV. zich te onthouden van alle gedragingen die een onbelemmerd gebruik frustreren
op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en met veroordeling van [geïntimeerden] . in de kosten van de procedure.
9.3.2.In het vonnis van 6 juni 2018 heeft de rechtbank:
- in de zaak 16-460 [geïntimeerden] . veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan verbeurde dwangsommen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en
- in de zaak 16-792 de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
9.4.1.[appellanten] hebben in principaal hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en het alsnog toewijzen van hun vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerden] . in de proceskosten.
9.4.2.[appellanten] hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd/vermeerderd. [appellanten] vorderen nu om
I. [geïntimeerden] . te veroordelen tot betaling van € 181.000,- aan verbeurde dwangsommen;
II. [geïntimeerden] . :
a. te veroordelen om de erfdienstbaarheid te respecteren door zich te onthouden van alle gedragingen die een onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid frustreren en ervoor zorg te dragen dat [appellanten] zonder voorafgaand contact met [geïntimeerden] . van dit recht op alle dagen van de week en elk uur van de dag onbelemmerd gebruik kunnen maken door te verwijderen en verwijderd te houden alle objecten die een onbelemmerd gebruik frustreren, met name de door [geïntimeerden] . geplaatste hekken op de weg en geparkeerde vrachtwagens, dan wel door [appellanten] de mogelijkheid te geven deze hekwerken zelfstandig en zonder medewerking van [geïntimeerden] . te openen,
b. te verbieden om gedurende een periode van één jaar na betekening van het in deze te wijzen arrest op welke wijze dan ook (persoonlijk, schriftelijk of telefonisch) contact te hebben met [appellanten]
op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met dien verstande dat bij samenloop slechts eenmaal de dwangsom verschuldigd zal zijn en met een maximum van € 500.000,-.
9.4.3.[geïntimeerden] . hebben de grieven van [appellanten] bestreden en in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd. [geïntimeerden] . hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover de vordering van [appellanten] ter zake verbeurde dwangsommen is toegewezen en tot afwijzing van alle vorderingen van [appellanten]
9.4.4.Tijdens de comparitie van partijen op 1 december 2020 hebben partijen afspraken gemaakt over de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid voor de duur van één jaar. Daarna zouden zij in overleg treden over continuering van de afspraken. Onderdeel hiervan was doorhaling van de procedure, waarbij gold dat de meest gerede partij de mogelijkheid had de zaak opnieuw op te brengen. Met de hiervoor onder 8 genoemde akte, hebben [appellanten] de zaak opnieuw opgebracht. Dit betekent dat het hof het principale en incidentele hoger beroep alsnog dient te beoordelen.
9.4.5.Met de grieven in het principale en incidentele hoger beroep is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven hieronder dan ook gezamenlijk behandelen aan de hand van de vorderingen van [appellanten]
Zijn dwangsommen verbeurd?
9.5.1.Volgens [appellanten] hebben [geïntimeerden] . in het eerste half jaar van 2016 gedurende 181 dagen in strijd gehandeld met de veroordeling in het vonnis van de voorzieningenrechter van 29 mei 2008 om de erfdienstbaarheid te respecteren door [appellanten] iedere keer binnen vijf minuten na een telefonisch verzoek daartoe, vrije toegang te verschaffen. Hierdoor hebben [geïntimeerden] . een bedrag van € 181.000,- aan dwangsommen verbeurd.
[geïntimeerden] . betwisten dat zij in strijd hebben gehandeld met de veroordeling in het vonnis van 29 mei 2008.
9.5.2.Vast staat dat de zoon van [appellanten] op 3 juni 2016 bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid is aangevallen door [geïntimeerde 1] en zijn zonen. [geïntimeerde 1] en zijn meerderjarige zoon zijn hiervoor strafrechtelijk veroordeeld en de minderjarige zoon van [geïntimeerde 1] is schuldig verklaard zonder strafoplegging.
Naar het oordeel van het hof staat hiermee ook vast dat [geïntimeerden] . op 3 juni 2016 de veroordeling om de erfdienstbaarheid te respecteren, hebben geschonden. De veroordeling om de erfdienstbaarheid te respecteren, impliceert immers dat [appellanten] de erfdienstbaarheid veilig en ongestoord moeten kunnen uitoefenen. Dat [geïntimeerde 1] en zijn zonen zich zodanig hebben gedragen dat zij hiervoor strafrechtelijk zijn veroordeeld dan wel schuldig verklaard, betekent dat een veilige en ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid niet mogelijk was. Dat volgens [geïntimeerden] . de aanleiding voor het incident was dat [geïntimeerde 1] welbewust bijna werd aangereden door de zoon van [appellanten] , maakt dit niet anders. Dit laat immers onverlet dat veilige en ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid door [appellanten] niet mogelijk was. Het rechtvaardigt ook niet de strafrechtelijk verwijtbare handelwijze van [geïntimeerde 1] en zijn zonen.
Aan het voorgaande doet niet af dat de zoon van [appellanten] het perceel na het incident wel heeft kunnen bereiken en ook weer verlaten. Ook dit is iets anders dan een veilige en ongestoorde uitoefening van de erfdienstbaarheid.
9.5.3.Volgens [appellanten] hebben [geïntimeerden] . in het eerste half jaar van 2016 bovendien voortdurend in strijd gehandeld met de veroordeling in het vonnis van 29 mei 2008. Telkens als [appellanten] gebruik wilden maken van de erfdienstbaarheid, werd de telefoon niet beantwoord of werd de hoorn op de haak gegooid en belemmerden [geïntimeerden] . de toegang tot de percelen door een vrachtwagen of door er zelf voor te gaan staan.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank hierover terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellanten] onvoldoende concreet hebben gemaakt dat hen daadwerkelijk de toegang werd geweigerd nadat zij daarom hadden verzocht. Ondanks dat zij dit in de memorie van grieven wel hebben aangekondigd, hebben [appellanten] ook in hoger beroep geen transcripties van de bewuste telefoongesprekken overgelegd. Zij hebben in hoger beroep wel drie foto’s overgelegd die volgens [appellanten] zijn gemaakt op 21 en 25 mei 2016 en 3 juni 2016. Hierop is te zien dat dat de doorgang wordt belemmerd doordat er een vrachtwagen op het perceel [geïntimeerden] . staat en/of doordat [geïntimeerde 1] zelf aanwezig is. [appellanten] hebben niet gesteld dat er uiteindelijk geen doorgang is verleend door [geïntimeerden] . en dit blijkt ook nergens uit. [geïntimeerden] . betwisten bovendien dat er geen doorgang is verleend.
Dit alles maakt dat niet voldoende concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat [geïntimeerden] . in het eerste half jaar voortdurend in strijd hebben gehandeld met de veroordeling in het vonnis van 29 mei 2008, en ook niet dat [geïntimeerden] . op 21 en 25 mei 2016 in strijd met de veroordeling hebben gehandeld. Voor wat betreft de gebeurtenissen op 3 juni 2016 verwijst het hof naar rov. 9.5.2. hiervoor. Aan bewijslevering komt het hof gezien het voorgaande niet toe.
9.5.4.Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht: (i) heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] . een dwangsom van € 1.000,- hebben verbeurd en (ii) de vordering van [appellanten] ter zake verbeurde dwangsom in het eerste half jaar van 2016 voor het overige heeft afgewezen.
Onbelemmerd gebruik van de erfdienstbaarheid?
9.6.1.Het betoog van [appellanten] komt erop neer dat [geïntimeerden] . ervoor moeten zorgen dat [appellanten] op ieder moment van de dag en zonder voorafgaand telefonisch contact onbelemmerd gebruik moeten kunnen maken van de erfdienstbaarheid. Dit zouden zij moeten doen door de hekken te verwijderen dan wel door [appellanten] van die hekken een sleutel te geven zodat zij de hekken zelfstandig kunnen openen.
9.6.2.Het hof stelt voorop dat artikel 5:48 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Deze bevoegdheid bestaat ook als dat erf belast is met een erfdienstbaarheid van weg. Maakt de eigenaar van die bevoegdheid gebruik, dan dient hij ervoor te zorgen dat de eigenaar van het heersend erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienend erf teneinde de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel zal dit betekenen dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. In concreto betekent dit in een geval waarin het dienend erf met een hek is afgesloten, dat de eigenaar van het dienend erf aan de eigenaar van het heersend erf permanent een sleutel ter beschikking stelt waarmee, tot het zojuist genoemde doel, het hek kan worden geopend (Hoge Raad 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6598). 9.6.3.Hieruit volgt dat [appellanten] niet van [geïntimeerden] . kunnen verlangen de beide hekken te verwijderen. Omdat [appellanten] wel recht hebben op onbelemmerde doorgang, zonder daarbij afhankelijk te zijn van [geïntimeerden] . om toegang tot het dienend erf te verkrijgen, dienen [geïntimeerden] . aan [appellanten] permanent (de) sleutel(s) ter beschikking te stellen die passen op de sloten van de beide hekken.
De oplossing van de voorzieningenrechter in het vonnis van 29 mei 2008 is naar het oordeel van het hof niet voldoende om te bewerkstelligen dat [appellanten] onbelemmerd toegang hebben tot het perceel van [geïntimeerden] . om hun erfdienstbaarheid uit te oefenen. [appellanten] zijn dan immers afhankelijk van de medewerking van [geïntimeerden] . en bovendien gebonden aan bepaalde uren. Een dergelijke beperking volgt ook niet uit de akte van toedeling van 6 april 2006 waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd. Het hof wijst erop dat het hof als bodemrechter ook niet is gebonden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
9.6.4.[geïntimeerden] . hebben in dit verband nog aangevoerd dat de oplossing van de voorzieningenrechter in het vonnis van 29 mei 2008 tot gevolg heeft dat de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze wordt uitgevoerd en dat om die reden de vorderingen van [appellanten] op dit punt moeten worden afgewezen.
Het hof volgt [geïntimeerden] . hierin niet. Uitgangspunt is inderdaad dat uitoefening van de erfdienstbaarheid moet geschieden op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze. Dit volgt uit artikel 5:74 BW en uit de akte van toedeling van 6 april 2006, waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd. Dit laat echter onverlet dat de erfdienstbaarheid betekent dat [appellanten] voor de uitoefening hiervan onbelemmerde toegang tot het perceel van [geïntimeerden] . moeten hebben (zie rov. 9.6.3. hiervoor). Het hof acht in dit kader mede van belang dat vast staat dat er tussen partijen en hun familieleden voortdurend conflicten ontstaan, waarbij ook fysiek geweld jegens elkaar wordt gebruikt. Het ligt derhalve niet voor de hand om te bepalen dat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid door [appellanten] medewerking van [geïntimeerden] . noodzakelijk is.
Het voorgaande doet overigens niet af aan de verplichting van [appellanten] om invulling te geven aan die uitoefening op de voor [geïntimeerden] . minst bezwarende wijze. Dit betekent dat overlast moet worden beperkt, onder andere door: (i) te zorgen dat de erfdienstbaarheid alleen wordt uitgeoefend voor het bereiken van het betreffende weiland , (ii) door het perceel van [geïntimeerden] . schoon achter te laten, (iii) door de hekken te sluiten na uitoefening van de erfdienstbaarheid en (iv) door eventuele contacten met [geïntimeerden] . op een betamelijke wijze te laten verlopen (welke verplichting uiteraard ook voor [geïntimeerden] . geldt).
9.6.5.[appellanten] hebben ter onderbouwing van hun vordering tot het verwijderen van de twee hekken nog gesteld dat de maaier en de hakselaar niet door het in 2016 geplaatste tweede hek passen en dat loonwerkers er ook niet altijd door kunnen. Het betreffende hek is ongeveer 350 cm en de maaier is 360 cm, aldus [appellanten] [geïntimeerden] . betwisten dat [appellanten] met bepaalde landbouwvoertuigen niet door de doorgang kunnen. [geïntimeerden] . hebben bovendien aangevoerd dat de doorgang bij beide hekken 3,5 meter is, terwijl de maximale breedte van voertuigen zonder ontheffing 3 meter is.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] hun stellingen op dit punt onvoldoende hebben onderbouwd. Het had gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] . op de weg van [appellanten] gelegen om nader toe te lichten dat bepaalde voertuigen niet door de doorgang passen. Het hof acht in dit licht van belang dat niet is gesteld en ook nergens uit blijkt dat [appellanten] hun percelen sinds 2016, het jaar waarin het tweede hek is geplaatst, niet op de door hen gewenste wijze hebben kunnen onderhouden. De enkele foto waaruit zou blijken dat de maaier van [appellanten] 360 cm breed is dan ook onvoldoende ter onderbouwing van de stellingen van [appellanten] op dit punt.
9.6.6.Dit alles maakt dat het hof [geïntimeerden] . zal veroordelen om de met akte van toedeling van 6 april 2006 gevestigde erfdienstbaarheid te respecteren. Meer in het bijzonder dienen [geïntimeerden] . [appellanten] binnen vier weken na de datum van dit arrest een sleutel van de hekken te geven of, indien de hekken niet met een sleutel worden geopend en gesloten, [appellanten] anderszins de mogelijkheid te geven deze hekken zelfstandig en zonder medewerking van [geïntimeerden] . te openen.
9.6.7.Het hof zal aan de veroordeling met het oog op het openen van de hekken een dwangsom verbinden.
Aan de veroordeling van [geïntimeerden] . om de erfdienstbaarheid te respecteren, zal geen dwangsom worden verbonden. Uit hetgeen door partijen is aangevoerd, volgt dat tussen partijen regelmatig ruzies ontstaan waarbij ook met fysiek geweld wordt gedreigd. In deze procedure hebben [appellanten] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dit uitsluitend aan [geïntimeerden] . te wijten is.
[appellanten] hebben bovendien niet, althans niet voldoende onderbouwd, gesteld dat [appellanten] de doorgang wordt geweigerd. Dit blijkt ook nergens uit. Dat de toegang tot het perceel van [geïntimeerden] . op enig moment wordt geblokkeerd doordat er een voertuig staat, betekent niet dat de erfdienstbaarheid niet wordt gerespecteerd. In een dergelijke situatie is het aan [appellanten] om [geïntimeerden] . te verzoeken het voertuig te verwijderen, waarna [geïntimeerden] . zo snel mogelijk aan dit verzoek gehoor moeten geven. Het gaat, mede in het licht van hetgeen hiervoor in rov. 9.6.4. is overwogen, te ver om van [geïntimeerden] . te verwachten dat zij de doorgang op hun perceel altijd vrij houden. [geïntimeerden] . voeren immers een autoschadeherstelbedrijf, en [appellanten] maken ook niet dagelijks en voortdurend gebruik van de erfdienstbaarheid.
Het door [appellanten] gevorderde contactverbod