ECLI:NL:GHSHE:2024:3494

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
200.333.188_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsvoorziening na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over zijn kinderen te verkrijgen werd afgewezen. De vader, die de Iraakse nationaliteit heeft, en de moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn sinds 2009 met elkaar getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om het gezag over de kinderen te delen, maar de rechtbank oordeelde dat de eerdere beschikking van 13 december 2018, waarin het gezag alleen aan de moeder was toegewezen, in stand moest blijven. De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de eerdere beslissing op onjuiste of onvolledige gegevens is gebaseerd. Hij stelt dat hij altijd betrokken is geweest bij het leven van zijn kinderen, ondanks zijn verblijf in Irak. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat er aanzienlijke communicatieproblemen zijn tussen de ouders, wat de situatie bemoeilijkt. De raad voor de kinderbescherming is betrokken bij de zaak en heeft geadviseerd om een aanvullend raadsonderzoek te gelasten. Het hof heeft besloten om de verdere behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van dit onderzoek, dat moet uitwijzen of de ouders in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen en hoe de communicatie tussen hen verbeterd kan worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 november 2024
Zaaknummer : 200.333.188/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/274203 / FA RK 20-451
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Kloth,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. R.J. van der Heijden.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , Irak,
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [woonplaats] ,
    hierna te noemen: [minderjarige 2] .
hierna samen te noemen: de kinderen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 6 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2023, heeft de vader verzocht, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de ouders beiden worden belast met het gezag over de beide kinderen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 januari 2024, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 april 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kloth;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van der Heijden;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] .
2.3.1.
Tijdens deze mondelinge behandeling was de tolk niet tijdig aanwezig. De mondelinge behandeling is daarop, in afwachting van een nog te bepalen datum waarop de voorgezette mondelinge behandeling kan plaatsvinden, aangehouden. Vervolgens is een mondelinge behandeling gepland op 30 mei 2024. Omdat ook voor deze mondelinge behandeling geen tolk beschikbaar bleek, is de mondelinge behandeling wederom aangehouden.
2.4.
De voorgezette mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 26 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vader, bijgestaan door mr. Kloth en door M. Kadro, tolk Irakees-Arabisch (tolknummer: 20643);
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Heijden;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 9 april 2024 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 20 juli 2021 en 10 januari 2023;
- het V8-formulier met bijlagen d.d. 25 oktober 2023 van de advocaat van de vader;
- het V8-formulier met bijlagen d.d. 8 november 2023 van de advocaat van de vader;
- het V6-forumulier met bijlagen d.d. 2 april 2024 van de advocaat van de moeder;
- de tijdens de voortgezette mondelinge behandeling van het hof op 26 september 2024 door de advocaat van de moeder overgelegde pleitaantekeningen
.

3.De feiten

3.1.
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Iraakse nationaliteit.
3.2.
Partijen zijn op 21 januari 2009 te [plaats] , Syrië, met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen zijn de kinderen geboren.
3.3.
Bij beschikking van 13 december 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 mei 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts bepaald dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt.
3.4.
De vader heeft in eerste aanleg, bij verzoek van 31 januari 2020, verzocht een omgangsregeling te bepalen. Bij aanvullend verzoek van 9 december 2020 heeft hij verzocht de (echtscheidings-)beschikking van 13 december 2018 te wijzigen en hem opnieuw te belasten met het gezag over de kinderen.
3.5.
Bij beschikking van 15 januari 2021 heeft de voornoemde rechtbank de raad verzocht een onderzoek te doen naar onder meer de vraag of een wijziging van het gezag, conform het verzoek van de vader, in het belang van de kinderen is.
3.6.
De raad heeft in het raadsrapport van 29 maart 2021 de rechtbank geadviseerd om een nader raadsonderzoek te bepalen ten aanzien van het gezag en de beslissing over het gezag aan te houden in afwachting van de door de raad - in het kader van de omgang tussen de vader en de kinderen - geadviseerde begeleide omgangsregeling.
3.7.
Bij beschikking van 6 augustus 2021 heeft de voornoemde rechtbank bepaald dat de contacten tussen de vader en de kinderen voorlopig zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 2 onder begeleiding van [instantie] . De rechtbank heeft de raad verzocht de rapportage over de BOR bij de rechtbank in te dienen en de opdracht gegeven nader onderzoek te doen en advies uit te brengen over de omgangsregeling en het gezag. Iedere verdere beslissing met betrekking tot het gezag en de omgang is aangehouden.
3.8.
In het raadsrapport van 11 juli 2022 heeft de raad - kort gezegd - geadviseerd het verzoek van de vader (om de ouders het gezamenlijk gezag toe te kennen) toe te wijzen.
3.9.
De vader heeft daarna zijn verzoeken gewijzigd bij brief van 22 juli 2022. Voor zover van belang heeft hij verzocht om de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 13 december 2018 te wijzigen en hem opnieuw te belasten met het gezag over de kinderen.
3.10.
Bij beschikking van 17 februari 2023 van de voornoemde rechtbank is een omgangsregeling bepaald tussen de vader en de kinderen. Partijen kregen de gelegenheid zich uit te laten over de rechtsoverwegingen 6.4 tot en met 6.7 (waarin de rechtbank kort gezegd is teruggekomen op de bindende eindbeslissing in de beschikking van 6 augustus 2021 waar ten aanzien van het gezag een wijziging van omstandigheden is aangenomen ex artikel 1:253o BW). Iedere verdere beslissing op het verzoek van de vader met betrekking tot het gezag is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader, tot wijziging van de beschikking van 13 december 2018 en om hem opnieuw mede te belasten met het gezag over de kinderen, afgewezen.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Standpunten van partijen
5.1.
De vader voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat in de beschikking van 13 december 2018 de rechtbank bij het nemen van die beslissing niet is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
De moeder heeft in het echtscheidingsverzoek verzocht om met het eenhoofdig gezag over de kinderen te worden belast. Hierbij heeft zij stukken overgelegd waaruit zou volgen dat de vader zich in Irak bevond, maar dat zij niet precies wist waar, dat zij een aantal maanden geen contact met de vader had, dat de vader op geen enkele wijze zijn medewerking wilde verlenen en dat de vader geen invulling gaf aan zijn ouderlijk gezag en dat niet verwacht werd dat hij dat in de toekomst wel zou doen. Omdat de vader geen verweer heeft gevoerd, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van deze stellingen van de moeder. De vader is het daarmee niet eens. De ouders woonden, reeds voor het indienen van het echtscheidingsverzoek, gescheiden, waarbij er contact was tussen de vader en de kinderen. De vader heeft altijd een actieve vaderrol in het leven van de kinderen gehad. Op het moment van de echtscheidingsprocedure verbleef hij noodgedwongen in Irak omdat zijn verblijfs-status in België was geëindigd. De vader heeft de moeder ingelicht over zijn vertrek naar Irak en over zijn verblijfplaats. De moeder kende dit adres omdat zij daar ook samen verbleven voordat zij naar Nederland verhuisden. De moeder wist derhalve - in tegenstelling tot hetgeen zij heeft gesteld in haar echtscheidingsverzoek - waar de vader zich bevond. Volgens de vader erkent de moeder dit in haar verweer, aangezien zij aangeeft dat de familie van de vader heeft geprobeerd te bemiddelen ten aanzien van het huwelijk van partijen. Door zijn verblijf in Irak wist de vader niet van het echtscheidingsverzoek, terwijl het op de weg van de moeder had gelegen om hem op de hoogte te stellen op dit adres, dan wel dit adres door te geven aan de rechtbank. Ook de stelling dat de moeder geen contact kon leggen met de vader is onjuist. De moeder wist dat de vader sinds 25 februari 2018 niet meer in België of Nederland verbleef. De moeder had contact met de vader en zijn familie gedurende het verblijf van de vader in Irak. Bovendien heeft de vader wekelijks geprobeerd contact te krijgen met de kinderen. Ook heeft de vader de kinderen, via familieleden die in Nederland wonen, meerdere keren kleding, speelgoed en geld gestuurd. Nadat de vader in 2019 een nieuwe verblijfstitel op grond van gezinshereniging heeft gekregen, heeft hij direct na zijn aankomst in Nederland een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ingediend. De vader heeft er daarom altijd alles aan gedaan om invulling te geven aan zijn ouderlijk gezag.
De moeder heeft derhalve de rechtbank onjuist en onvolledig geïnformeerd, waardoor de vader geen mogelijkheid heeft gehad om verweer te voeren. Bovendien is niet gebleken dat de rechtbank destijds heeft onderzocht of onder de omstandigheden van het geval eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van de kinderen was. De rechtbank heeft de stellingen van de moeder overgenomen en omdat de vader niet in de gelegenheid is geweest verweer te voeren heeft er geen verder onderzoek plaatsgevonden.
Verder heeft de rechtbank volgens de vader ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake is gewijzigde omstandigheden. Het verzoek ingevolge artikel 1:253o BW kan worden toegewezen op grond van gewijzigde omstandigheden sinds de eerdere beslissing. Het moet hierbij gaan om zodanige wijziging van omstandigheden dat het niet langer in het belang van de kinderen is om het eenhoofdig gezag in stand te houden. Op het verzoek om gezamenlijk met het gezag te worden belast dient artikel 1:253c lid 2 BW analoog te worden toepast (ECLI:NL:GHARL:2021:5953, r.o. 5.1.). De rechtbank gaat, volgens de vader, ten onrechte voorbij aan hetgeen zij in de tussenbeschikking van 6 augustus 2021 heeft onderkend, namelijk dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid. Dit gezien het verblijf van de vader in Nederland, zijn wens om tot contactherstel met de kinderen te komen en zijn wil om uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag. Ook heeft de rechtbank toen vastgesteld dat de moeder dit niet heeft betwist. Daarnaast overwoog de rechtbank dat de omstandigheden van de vader zich verder in positieve zin hebben gewijzigd. De vader beschikt over een eigen woning in [woonplaats] met slaapkamers voor de kinderen. Teneinde deze criteria van artikel 1:253c lid 2 BW en de belangen van de kinderen te onderzoeken heeft de rechtbank de raad meerdere keren verzocht om onderzoek te doen en te rapporteren. Ook is er via [instantie] BOR 2-hulpverlening ingeroepen. Al deze rapporten laten een positief beeld van de vader zien.
De raad heeft geadviseerd het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe te wijzen, nu zij geen zwaarwegende gronden ziet om af te zien van gezamenlijk gezag. Geconcludeerd kan worden dat blijkt dat er geen sprake is van het klemcriterium of andere belangen van de kinderen die afwijzing van het verzoek zouden staven.
5.2.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De moeder wijst erop dat de beschikking van 13 december 2018 reeds in kracht van gewijsde is gegaan en de stellingen van de vader tegen deze beschikking daarom te laat zijn ingediend.
Volgens de rechtbank heeft de vader onvoldoende onderbouwd welke gegevens de rechtbank niet heeft betrokken én welke gegevens tot een andere uitkomst hadden moeten leiden.
De rechtbank heeft zich uitgelaten over de door de vader genoemde feiten en standpunten en geoordeeld dat deze worden gepasseerd. De vader herhaalt in het beroepschrift deze standpunten, zonder nadere onderbouwing.
Partijen wonen sinds 2017 niet meer bij elkaar. In 2017 besloot de vader terug naar Irak te gaan en verhuisde de moeder met de kinderen van België naar Nederland. In de periode 2017 tot 2019 werd de moeder overspoeld met telefoontjes van familie van de vader met het verzoek om bij de vader terug te keren. Daarnaast werd de moeder stelselmatig bedreigd. In 2018 was de vader kort in Nederland en bespraken partijen de wens van de moeder om te scheiden. De vader weigerde en uiteindelijk heeft de moeder het echtscheidingsverzoek ingediend. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Hij heeft derhalve de kans gehad om verweer te voeren. Om naar Islamitisch recht te kunnen scheiden is tussenkomst van een imam nodig. Ondanks diverse gesprekken met de imam, bleef de vader weigeren en heeft de imam uiteindelijk de echtscheiding naar Islamitisch recht uitgesproken. De stelling dat de vader geen enkele weet had van het echtscheidingsverzoek is dan ook onjuist. Partijen spreken nog steeds niet met elkaar. Rechtstreeks overleg over de kinderen is niet mogelijk en op advies van [instantie] wordt uitsluitend via [instantie] gecommuniceerd. De raad heeft ook geconcludeerd dat de communicatie tussen partijen ronduit slecht is.
5.3.
De raad adviseert tijdens de voortgezette mondelinge behandeling van het hof
- samengevat - om een (aanvullend) raadsonderzoek te gelasten. De raad heeft zorgen om de kinderen nu de ouders niet althans nauwelijks met elkaar communiceren, de vader op afstand blijft en tijdens de voortgezette mondelinge behandeling gebleken is dat de moeder niet de door de vader benodigde gegevens (kopieën van de ID-kaarten van de kinderen) wil verstrekken die hij nodig heeft voor het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning. Indien de vader als gevolg daarvan geen recht op verblijf meer heeft in Nederland zal dit ook voor de kinderen vergaande gevolgen hebben
.Het raadsonderzoek kan, indien de raad dit nodig vindt, worden uitgebreid met een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel
.De raad adviseert de ouders (en de advocaten), om vooruitlopend op een eventueel door het hof te bepalen raadsonderzoek, alvast hulp bij de gemeente te vragen ten aanzien van de onderlinge communicatieproblemen. Dit kan dan ook in het onderzoek worden betrokken.
Beoordeling hof
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.4.1.
Deze zaak kent een internationaal karakter nu de moeder de Nederlandse nationaliteit en de vader de Iraakse nationaliteit heeft. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna: Brussel II-bis). Deze verordening is weliswaar op 1 augustus 2022 vervangen door Verordening (EU) nr. 2019/1111 (Brussel II-ter), maar ingevolge artikel 100 lid 2 van Brussel II-ter blijft Brussel II-bis van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld voor 1 augustus 2022. Het inleidend verzoekschrift is ingediend voor 1 augustus 2022, namelijk op 31 januari 2020 (ingekomen bij de rechtbank op 4 februari 2020). Op grond van de hoofdregel van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats had op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig werd gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
5.4.2.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Inhoudelijke beoordeling
5.4.3.
Ingevolge artikel 1:253o BW kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4.4.
De rechtbank heeft in de beschikking van 6 augustus 2021 overwogen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253o BW.
In de beschikking van 17 februari 2023 is de rechtbank (ambtshalve) teruggekomen op deze
deze bindende eindbeslissing. De rechtbank heeft overwogen dat het haar ambtshalve is gebleken dat zij in haar beschikking van 6 augustus 2021 niet heeft onderkend dat het in artikel 1:253o BW genoemde criterium om te komen tot gezamenlijk gezag een ander beoordelingskader heeft. Nadat de rechtbank partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich hierover uit te laten heeft de rechtbank in de bestreden beschikking - kort samengevat - overwogen dat de door de vader op grond van de door hem gestelde wijziging van omstandigheden (hij woont inmiddels 3,5 jaar in Nederland, hij heeft meegewerkt aan een traject bij [instantie] en tijdens de zitting van 10 januari 2023 is hij met de moeder tot een afspraak gekomen over de omgang, en de omgang loopt goed), wijzigingen zijn in de (leef)situatie van de vader, de moeder en de kinderen ontvankelijk is in zijn verzoek.
Deze omstandigheden kwalificeren volgens de rechtbank echter niet als wijzigingen in de zin van artikel 1:253o BW, dus als wijzigingen op grond waarvan herstel van het gezag van de vader mogelijk is. Het zijn volgens de rechtbank geen omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de situatie sinds de beschikking van 13 december 2018 zodanig is gewijzigd dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag over hen voortaan weer aan de ouders gezamenlijk toekomt. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat er op dit moment onvoldoende basis is om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag over de kinderen.
5.4.5.
Uitgangspunt voor de beoordeling van het verzoek van de vader is de echtscheidingsbeschikking van 13 december 2018, waarbij, hoewel het handhaven van gezamenlijk gezag na echtscheiding uitgangspunt is, is bepaald dat het gezag alleen aan de moeder toekomt. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de wijziging van het gezamenlijk gezag van de ouders naar het eenhoofdig gezag van de moeder in dit geval in het belang van de kinderen noodzakelijk was omdat de vader zich in Irak bevond en nergens aan mee wilde werken. Volgens de rechtbank gaf de vader geen invulling aan zijn ouderlijk gezag en kon niet worden verwacht dat hij dit in de toekomst wel zou gaan doen.
5.4.6.
In de echtscheidingsprocedure heeft de moeder weliswaar betoogd dat de man ergens in Irak was en zij hem niet kon bereiken, maar de vader heeft gemotiveerd betwist dat hij destijds niet bereikbaar was. Hij heeft aangevoerd dat partijen, die aanvankelijk samen met de kinderen in België woonden, weliswaar sinds 2017 feitelijk niet meer met elkaar samenleefden maar dat er wel steeds contact tussen hem en de kinderen was. Omdat zijn verblijfsvergunning in België niet werd verlengd, hetgeen hij met stukken heeft onderbouwd, is hij in februari 2018 tijdelijk teruggekeerd naar Irak. Volgens de vader wist de moeder waarom hij naar Irak was teruggekeerd, dat hij in Irak bij familie verbleef waar hij en de vrouw destijds ook hebben verbleven tijdens het begin van hun huwelijk en dat hij gewoon voor haar en de kinderen bereikbaar was. Hij heeft steeds vanuit Irak geprobeerd in contact te komen met de kinderen, maar volgens de vader gaf de moeder daar geen gehoor aan. Ook cadeaus voor de kinderen die de vader via familieleden in Nederland aan de kinderen deed toekomen werden niet geaccepteerd door de moeder. Derhalve was volgens de vader geenszins sprake van een situatie waarin hij geen invulling gaf of wilde geven aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid. De moeder heeft dit in hoger beroep niet althans niet voldoende concreet betwist. Verder heeft zij tijdens de mondelinge behandeling bevestigd in die tijd in een goede verhouding tot de familie van de vader, althans tot zijn ouders, te hebben gestaan. Gebleken is voorts dat de vader, onmiddellijk nadat hij in Nederland is teruggekeerd, stappen heeft gezet om tot contact met de kinderen te komen. De enkele omstandigheid dat de vader in de echtscheidingsprocedure niet is verschenen en op dat moment in Irak verbleef, rechtvaardigt gelet op voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, dan ook niet althans niet zonder meer de conclusie dat de vader ten tijde van de echtscheidingsbeschikking nergens aan wilde meewerken en geen invulling gaf aan het gezag althans niet kon worden verwacht dat hij dit in de toekomst wel zou gaan doen zoals de rechtbank op 13 december 2018 heeft overwogen. Dit klemt te meer nu het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten dateert van 5 maart 2018, derhalve kort na het vertrek van de vader naar Irak op 25 februari 2018. Voorts is van belang dat in de echtscheidingsbeschikking staat dat de moeder nog op 20 mei 2018 contact heeft gehad met de vader. Verder is het het hof niet gebleken dat de moeder op problemen is gestuit door het gezamenlijk gezag. Ook van procedures tot het verkrijgen vervangende toestemming om gezagsbeslissingen te kunnen nemen, is het hof niet gebleken. Daarom is voldoende aannemelijk dat de rechtbank bij het nemen van de beschikking van 13 december 2018 voor wat betreft het gezag over de kinderen is uitgegaan van onjuiste althans onvolledige informatie.
5.4.7.
Aan het hof ligt daarmee vervolgens ter beoordeling voor de vraag of er sprake is van zodanig ernstige (communicatie)problemen tussen de ouders of dat het anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat het eenhoofdig gezag moet worden gecontinueerd. Weliswaar is duidelijk dat thans sprake is van forse communicatieproblemen tussen de ouders, maar anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft geconcludeerd, leidt het hof uit de echtscheidingsbeschikking van 13 december 2018 en gelet op het vorenstaande daaruit niet af dat daarvan ook ten tijde van die beschikking sprake was.
5.4.8.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
5.4.9.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep volgt dat er sprake is van (communicatie)problematiek tussen de ouders waarin beide ouders een rol hebben. Afgezien van een beperkt contact over de omgangsregeling vindt er geen overleg plaats tussen de ouders. De ouders beschikken over en weer niet over elkaars telefoonnummers en de wijze van informatieverschaffing door de moeder aan de vader zoals deze liep ten tijde van het BOR-traject heeft zij gestopt en is niet meer hervat. Ook tijdens de voortgezette mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat het wantrouwen over en weer groot is.
In hoger beroep komt naar voren dat de moeder met name bang is voor de gevolgen zodra zij officieel gaat samenwonen met haar nieuwe partner en welke risico’s dit voor de kinderen meebrengt. Zij vreest dat de vader met de kinderen naar Irak vertrekt zonder dit echter met nadere concrete feiten of omstandigheden te onderbouwen. Zij heeft verklaard dat er al langdurig geen contact is met familieleden van de vader, dat zij niet meer door hen wordt benaderd en dat er ook geen bedreigingen in haar richting meer zijn geuit. Niet door familieleden of kennissen van de vader noch door de vader zelf.
De vader maakt zich op zijn beurt zorgen over de rol van de nieuwe partner van de moeder ten aanzien van de kinderen. Hij betwist dat hij de kinderen mee zou willen nemen naar Irak. Hij ziet dat de kinderen in Nederland zijn geworteld en wil daar geen verandering in brengen. Integendeel, juist om die reden hoopt hij in aanmerking te komen voor een verblijfstitel in Nederland zodat hij een rol in hun leven kan blijven spelen. Het is volgens hem in het belang van de kinderen dat de vrouw haar medewerking verleent aan het verstrekken van documenten die hij aan de IND moet over leggen, hetgeen zij tot op dit moment heeft geweigerd.
Gebleken is dat het de ouders niet lukt om in gesprek te gaan om deze zorgen, die over en weer bestaan. Tot op heden is, afgezien van het BOR-traject tijdens de procedure in eerste aanleg, niet ingezet op verbetering van de onderlinge communicatie en verstandhouding. Mede gelet hierop heeft het hof, net als de raad, zorgen over de kinderen.
Het hof kan echter op dit moment (nog) niet beoordelen of en in hoeverre verbetering van de situatie mogelijk is en of de ouders (in de toekomst) in staat kunnen worden geacht tot gezamenlijke gezagsuitoefening althans of het eenhoofdig gezag van de moeder moet worden gecontinueerd.
Daarom volgt het hof het advies van de raad om ter zake een raadsonderzoek te gelasten. Beide ouders hebben desgevraagd verklaard mee te zullen werken aan het raadsonderzoek en zijn bereid om eventueel geadviseerde hulp te aanvaarden. In dit raadsonderzoek dient bijzondere aandacht te zijn voor de vraag - kort gezegd - in hoeverre partijen in staat moeten worden geacht om (in de toekomst) op een structurele en constructieve manier met elkaar te communiceren.
5.4.10.
Concreet verzoekt het hof de raad een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over in ieder geval de volgende vragen:
- in hoeverre dienen partijen in staat te worden geacht om op een structurele en constructieve manier te communiceren, waarbij partijen oog hebben voor de eigen manier van communiceren en die van de ander en hoe zij daarmee kunnen omgaan?
- is sprake van dusdanig ernstige communicatieproblemen dat deze voortzetting van het eenhoofdig gezag van de moeder noodzakelijk maken?
- is het anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat het eenhoofdig gezag van de moeder wordt gecontinueerd?
- welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad voor gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen?
- wat acht de raad nodig om de eventuele belemmeringen weg te nemen?
- wat is het advies van de raad ten aanzien van het gezag?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in het kader van voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
5.4.11.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vijf maanden aanhouden om het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.4.10. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 10 april 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M Antens, E.M.D.M. van der Linden, A.M. van Riemsdijk en is op 7 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.