Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep
- een V8-formulier van de zijde van de vrouw van 17 mei 2024, ingekomen op 22 mei 2024, met als bijlage een brief van diezelfde datum, waarin namens de vrouw wordt verzocht om de heer [getuige] van [bedrijf] te horen als getuige;
- een V6-formulier van de zijde van de vrouw van 28 juni 2024, ingekomen op diezelfde datum, met als bijlagen producties 13 tot en met 17,;
- een brief van de zijde van de vrouw van 2 juli 2024, met als bijlagen een meer leesbare versie van bij het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediende producties 2 en 5.
- een V8-formulier van mr. Raaben van 3 oktober 2024, ingekomen op 4 oktober 2024, met als bijlage het rapport van [bedrijf] van 4 september 2024;
- een V8-formulier van mr. Cilissen van 18 oktober 2024, ingekomen op diezelfde datum.
3.De feiten
- partijen zijn op 31 mei 2006 te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen;
- op 24 december 2019 is het verzoek van de vrouw tot echtscheiding bij de rechtbank ingekomen;
- bij beschikking van 18 mei 2021 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de echtscheidingsbeschikking is op 10 juni 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.De omvang van het geschil
- (abusievelijk nogmaals) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast zoals overwogen in die beschikking en het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep
manis dat partijen overeenstemming hadden over de verdeling van de motoren en de vervoermiddelen en dat deze overeenstemming is neergelegd in een (concept)convenant. De vrouw is daar later op teruggekomen, voor zover het de motoren betrof. De man heeft daarin aanleiding gezien om zich niet langer gebonden te voelen aan de (gemaakte afspraken over de) verdeling van de camper en de Porsche.
vrouwzijn er afspraken gemaakt, maar is nimmer volledige overeenstemming bereikt. Voor de vervoermiddelen is een deelafspraak tussen partijen tot stand gekomen. Die deelafspraak hield in dat de camper en Suzuki aan de man zouden worden toegedeeld en de Smart en de Porsche aan de vrouw. Partijen zouden daardoor ieder een min of meer vergelijkbare waarde toegedeeld krijgen. De verdeling van de vervoermiddelen is een feit. Zij wijst ter onderbouwing naar WhatsApp-berichten (bijlage 13 behorende bij brief van de zijde van de vrouw d.d. 25 oktober 2022). De man gaf daarna, toen partijen het niet helemaal eens werden met elkaar, aan dat de vrouw de Porsche aan de gemeenschap had onttrokken. Over de verdeling van de motoren bestaat een geschil, in die zin dat partijen het er over eens zijn dat de motoren aan de man kunnen worden toegedeeld, maar dat zij het niet eens zijn over de waarde van de motoren. De vrouw schat de waarde van de Aprillia MD VX 89, Kawasaki en KTM tezamen op ongeveer € 20.000,--.
hofstelt het volgende voorop. De vraag óf tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand is gekomen (de vraag naar de uitleg van de overeenkomst) zijn nauw met elkaar verbonden. Beide vragen dienen te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Dat tussen de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst en die naar de inhoud van de overeenkomst een nauw verband bestaat, blijkt ook uit het arrest van HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens c.s.), waarin het ging om een voor misverstand vatbare uitdrukking en de vraag aan de orde was of wel of niet een overeenkomst tot stand was gekomen, maar ook de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand was gekomen: zoals de ene partij of juist zoals de andere partij de inhoud van de overeenkomst begreep.
manheeft in voornoemd V8-formulier bovenstaande conclusies van [bedrijf] aangehaald en het hof gevraagd om een eindbeschikking te wijzen.
vrouwheeft bij het door haar in rov. 2.6 genoemde V8-formulier haar verzoeken sub I en V, die op de cryptovaluta betrekking hebben, ingetrokken.