ECLI:NL:GHSHE:2024:3487

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
200.328.041_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot cryptovaluta en motoren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2023, waarin onder andere de echtscheiding opnieuw was uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap was aangehouden. De vrouw verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en om te beslissen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder cryptovaluta en motoren. De man had in incidenteel hoger beroep verzocht om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.800,--. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank abusievelijk de echtscheiding opnieuw had uitgesproken, terwijl deze al eerder was uitgesproken op 18 mei 2021. Het hof heeft deze beslissing vernietigd. Wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft het hof de peildatum voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap vastgesteld op 23 december 2019, zoals door partijen was afgesproken. De vrouw had verzocht om de man te veroordelen tot betaling van bedragen met betrekking tot cryptovaluta en motoren. Het hof heeft geoordeeld dat de man de helft van de verkoopopbrengst van de motoren, zijnde € 1.025,--, aan de vrouw moet voldoen. De overige verzoeken van de vrouw zijn afgewezen, en het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.328.041/01
zaaknummer rechtbank : C/01/354073 / FA RK 19-6237
beschikking van de meervoudige kamer van 7 november 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.H.J.M. Cilissen te Geldrop,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G. Raaben te Assen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 18 mei 2021 en van 9 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 7 juni 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 9 maart 2023. Het beroepschrift bevat de bijlagen 1 tot en met 18.
2.2
De man heeft op 28 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met de producties 1 tot en met 12 ingediend.
2.3.
De vrouw heeft op 20 september 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep met de bijlagen 19 en tot en met 25 ingediend.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een V8-formulier van de zijde van de vrouw van 17 mei 2024, ingekomen op 22 mei 2024, met als bijlage een brief van diezelfde datum, waarin namens de vrouw wordt verzocht om de heer [getuige] van [bedrijf] te horen als getuige;
  • een V6-formulier van de zijde van de vrouw van 28 juni 2024, ingekomen op diezelfde datum, met als bijlagen producties 13 tot en met 17,;
  • een brief van de zijde van de vrouw van 2 juli 2024, met als bijlagen een meer leesbare versie van bij het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediende producties 2 en 5.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 10 juli 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en overeenkomstig gepleit.
2.6.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • een V8-formulier van mr. Raaben van 3 oktober 2024, ingekomen op 4 oktober 2024, met als bijlage het rapport van [bedrijf] van 4 september 2024;
  • een V8-formulier van mr. Cilissen van 18 oktober 2024, ingekomen op diezelfde datum.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
  • partijen zijn op 31 mei 2006 te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen;
  • op 24 december 2019 is het verzoek van de vrouw tot echtscheiding bij de rechtbank ingekomen;
  • bij beschikking van 18 mei 2021 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de echtscheidingsbeschikking is op 10 juni 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
4.2.
Bij de bestreden beschikking van 9 maart 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
  • (abusievelijk nogmaals) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast zoals overwogen in die beschikking en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3.
De grieven van partijen hebben betrekking – met uitzondering van de peildatum ter zake de omvang en samenstelling van de (ontbonden) huwelijksgemeenschap – op de afwijzing door de rechtbank van hetgeen zij “meer of anders verzocht” hebben. Het hof zal dit hieronder nader specificeren.
4.4.
De vrouw verzoekt het hof, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 9 maart 2023 deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. te beslissen dat de man zijn aandeel in de tot de gemeenschap behorende cryptovaluta, voor zover thans bekend: 63.1403 ETH, aan de vrouw verbeurt, althans dat de tot de gemeenschap behorende cryptovaluta in gelijke helften tussen partijen worden verdeeld;
II. de man te veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 5.445,-- ter zake van de kosten die zij moest maken om een deskundigenrapport op te stellen met betrekking tot de tot de gemeenschap behorende cryptovaluta;
III. de man te veroordelen om binnen een week na betekening van de te nemen beschikking aan de vrouw af te geven de Yamaha motorfiets in de staat zoals weergeven in bijlage 18;
IV. de man te veroordelen om, in het geval een taxatie van de motoren, Aprillia MD VX 89, Kawasaki en KTM, niet meer kan plaatsvinden, aan de vrouw te betalen een bedrag van € 10.000,--, zijnde de helft van de geschatte waarde, althans een bedrag van € 1.025,-, althans een door het hof in redelijkheid te bepalen bedrag;
V. de man te veroordelen om volledige en correcte informatie te verstrekken over alle accounts, wallets e.d. die op de peildatum tot de gemeenschap waarin partijen gehuwd waren behoorden.
4.5.
De man heeft in het principaal hoger beroep verzocht tot afwijzing van hetgeen de vrouw verzoekt onder I, II, V van IV voor zover dit het bedrag van € 1.025,-- te boven gaat en tot referte van het bedrag van € 1.025,-- wat onder IV subsidiair verzocht is.
In incidenteel hoger beroep heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van € 10.800,-- aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek, zoals verwoord in haar petitum onder III, ingetrokken.
4.6.
De vrouw heeft verzocht om het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Echtscheiding
5.1.
Het hof stelt allereerst vast dat de rechtbank bij de bestreden beschikking van 9 maart 2023 abusievelijk de echtscheiding tussen partijen opnieuw heeft uitgesproken. Immers, de rechtbank had dit reeds bij de door haar op 18 mei 2021 gegeven beschikking gedaan. Die beschikking is op 10 juni 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het huwelijk van partijen was derhalve al door echtscheiding ontbonden.
Het hof zal daarom, overeenkomstig het door partijen tijdens de mondelinge behandeling daartoe gedane verzoek de door de rechtbank in de bestreden beschikking van 9 maart 2023 uitgesproken echtscheiding, vernietigen.
Peildatum omvang en samenstelling
5.2.
De rechtbank heeft de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap in rov. 2.2.1 van de beschikking van 9 maart 2023 vastgesteld op 24 december 2019. De vrouw heeft hiertegen een grief gericht. Zijstelt dat partijen hebben afgesproken om voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap 23 december 2019 als peildatum te hanteren. De man erkent deze afspraak over de peildatum. Het hof zal daarom, 23 december 2019 hanteren als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgemeenschap.
Yamaha
5.3.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar verzoek zoals hiervoor in rov. 4.4. weergegeven onder III, ingetrokken. Aldus behoeft dit geen verdere bespreking meer.
Paragliders
5.4.
De man heeft in het lichaam van zijn verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep de vrouw aangeboden om één van de twee paragliders die de man in zijn bezit heeft, aan de vrouw te doen toekomen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat zij de paraglider niet wil en dat de man deze mag behouden. Nu er ter zake geen verzoek aan het hof is voorgelegd, zal het hof met betrekking tot de paragliders ook niet beslissen.
Vervoermiddelen (camper en Porsche) / Motoren (Aprillia MD VX 89, Kawasaki, KTM)
5.5.
De rechtbank heeft over de vervoermiddelen het volgende overwogen:
“2.2.20. De rechtbank stelt vast dat tot de vervoermiddelen behoren een Suzuki, een Smart,
een camper en een Porsche en dat met betrekking tot deze laatste twee vervoermiddelen nog
een geschil bestaat. Daar bestond eerder geen geschil over. Partijen hadden overeenstemming
bereikt over toedeling van de Porsche aan de vrouw en toedeling van de camper met inboedel
aan de man. Blijkens de stukken dateert deze overeenstemming van bijna driejaar geleden.
Thans zijn partijen een andere mening toegedaan. De man stelt zich nu op het standpunt,
althans dat leidt de rechtbank uit de stukken af, dat de vrouw door de verdeling van de
Porsche en camper met inboedel voor een bedrag van € 10.000,- is overbedeeld en dat zij
derhalve een bedrag van € 5.000,- aan de man dient te betalen.
2.2.21.
De rechtbank stelt vast dat de Porsche en camper inmiddels (na de peildatum) zijn
verkocht, zonder dat partijen met elkaar over de verkoop daarvan hebben gecommuniceerd.
Gelet op de omstandigheid dat de vervoermiddelen inmiddels zijn verkocht en de door
partijen ingenomen inconsistente standpunten (zoals in 2.2.20. weergegeven) kan de
rechtbank niet vaststellen wat de waarde is en derhalve voor welk bedrag de ene of andere
partij wordt overbedeeld. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat een taxatie, zoals door
de man voorgesteld, niet tot een ander oordeel kan leiden. Zo zijn beide vervoermiddelen
verkocht en is ook niet bekend waar de Porsche zich thans bevindt. Een taxatie behoort dan
ook niet tot de mogelijkheden.
2.2.22.
Het verzoek met betrekking tot de verdeling van de camper en inboedel en Porsche
en het vaststellen van de overbedelingsvordering zal dan ook worden afgewezen.”
Over de motoren heeft de rechtbank overwogen:
“2.2.23. De rechtbank stelt vast dat de volgende motoren tot de gemeenschap behoren:
Yamaha, Aprillia Atlantic 500, Aprillia MD VX 89, Kawasaki en KTM. Met betrekking tot
deze laatste drie motoren bestaat nog een geschil. Tussen partijen is immers niet in geschil
dat de Yamaha aan de vrouw wordt toebedeeld en de Aprillia Atlantic 500 aan de man,
althans dat is wat de rechtbank uit de stukken afleidt. De drie motoren, waarover nog een
verschil van mening bestaat, zijn inmiddels door de man verkocht. De KTM op 19 januari
2022 voor een bedrag van € 350,-, de Aprillia MD VX 89 op 4 januari 2021 voor een bedrag
van € 1.200,- en de Kawasaki op 4 januari 2021 voor een bedrag van € 500,-.
2.2.24.
Gelet op de omstandigheid dat de drie motoren waarover nog een geschil bestaat
inmiddels zijn verkocht en de door partijen aan elkaar ingenomen tegenstrijdige standpunten
kan de rechtbank niet vaststellen wat de waarde is en derhalve voor welk bedrag de man zou
worden overbedeeld indien wordt uitgegaan van een toedeling aan de man. Zo stelt de vrouw
dat de waarde van de Kawasaki € 10.000,- is en heeft de man deze motor voor een bedrag
van € 500,- verkocht en stelt de vrouw dat de waarde van de Aprillia MD VX 89 € 9.000,- is
en heeft de man deze motor voor een bedrag van € 1.200,- verkocht. Ten overvloede
overweegt de rechtbank dat een taxatie, zoals door de vrouw voorgesteld, niet tot een ander
oordeel kan leiden. Zo zijn de motoren verkocht en is ook niet bekend waar deze zich thans
bevinden.
2.2.16.
Het verzoek met betrekking tot het vaststellen van de overbedelingsvordering ter
zake de drie motoren zal dan ook worden afgewezen.”
5.6.
Het meest verstrekkende standpunt van de
manis dat partijen overeenstemming hadden over de verdeling van de motoren en de vervoermiddelen en dat deze overeenstemming is neergelegd in een (concept)convenant. De vrouw is daar later op teruggekomen, voor zover het de motoren betrof. De man heeft daarin aanleiding gezien om zich niet langer gebonden te voelen aan de (gemaakte afspraken over de) verdeling van de camper en de Porsche.
5.7.
Volgens de
vrouwzijn er afspraken gemaakt, maar is nimmer volledige overeenstemming bereikt. Voor de vervoermiddelen is een deelafspraak tussen partijen tot stand gekomen. Die deelafspraak hield in dat de camper en Suzuki aan de man zouden worden toegedeeld en de Smart en de Porsche aan de vrouw. Partijen zouden daardoor ieder een min of meer vergelijkbare waarde toegedeeld krijgen. De verdeling van de vervoermiddelen is een feit. Zij wijst ter onderbouwing naar WhatsApp-berichten (bijlage 13 behorende bij brief van de zijde van de vrouw d.d. 25 oktober 2022). De man gaf daarna, toen partijen het niet helemaal eens werden met elkaar, aan dat de vrouw de Porsche aan de gemeenschap had onttrokken. Over de verdeling van de motoren bestaat een geschil, in die zin dat partijen het er over eens zijn dat de motoren aan de man kunnen worden toegedeeld, maar dat zij het niet eens zijn over de waarde van de motoren. De vrouw schat de waarde van de Aprillia MD VX 89, Kawasaki en KTM tezamen op ongeveer € 20.000,--.
5.8.
Het
hofstelt het volgende voorop. De vraag óf tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand is gekomen (de vraag naar de uitleg van de overeenkomst) zijn nauw met elkaar verbonden. Beide vragen dienen te worden beantwoord aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en in de gegeven omstandigheden uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden. Dat tussen de vraag naar de totstandkoming van een overeenkomst en die naar de inhoud van de overeenkomst een nauw verband bestaat, blijkt ook uit het arrest van HR 17 december 1976, ECLI:NL:HR:1976:AC5835, NJ 1977/241 (Bunde/Erckens c.s.), waarin het ging om een voor misverstand vatbare uitdrukking en de vraag aan de orde was of wel of niet een overeenkomst tot stand was gekomen, maar ook de vraag in welke zin die overeenkomst eventueel tot stand was gekomen: zoals de ene partij of juist zoals de andere partij de inhoud van de overeenkomst begreep.
Aanbod en aanvaarding behoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (vgl. HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1889 (Waternet II) en HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 (Batavus).
Verder dient tot uitgangspunt dat van overeenstemming over de verdeling (art. 3:182 BW) slechts sprake is indien partijen het niet alleen eens zijn geworden over de feitelijke verdeling maar ook over de financiële consequenties daarvan. Het gerechtvaardigd vertrouwen van art. 3:35 BW speelt daarbij een rol (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279).
Vervoermiddelen
5.9.
Ten aanzien van de vervoermiddelen (camper en Porsche) overweegt het hof als volgt. De man heeft niet weersproken dat partijen afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de vervoermiddelen, inhoudende dat aan de vrouw de Porsche en de Smart zouden worden toegedeeld en aan de man de camper en de Suzuki en dat dit met gesloten beurzen zou geschieden. Het hof wijst daarbij ook op de pleitnota van de man waarin is vermeld: ‘de vrouw beroept zich ter zake op afspraken tot toedeling met gesloten beurzen. Dat stond inderdaad in een concept-convenant’.
Hieruit volgt dat partijen het niet alleen eens waren over de toedeling maar ook over de financiële consequenties daarvan. Uit het feit dat de man de Porsche vervolgens bij de vrouw op de oprit heeft gezet, de man de autosleutels en papieren heeft verstrekt aan de vrouw, de man op zijn beurt de camper die bij de vrouw stond heeft meegenomen en zij nadien ieder voor zich de aan hen toegedeelde vervoermiddelen hebben verkocht, blijkt dat zij zich ook daadwerkelijk hebben gedragen als bezitter en eigenaar van die vervoermiddelen. In die gegeven omstandigheden komt het hof, in het licht van hetgeen hiervoor onder rov. 5.8 is overwogen, tot het oordeel dat tussen partijen een overeenkomst tot verdeling tot stand is gekomen voor de Porsche en de camper (en de Suzuki en Smart).
5.10.
Nu de Porsche en de camper inmiddels door partijen zelf zijn verdeeld, kunnen deze niet meer (alsnog) door de rechter worden verdeeld. Het hof zal daarover dan ook geen beslissing meer geven.
Motoren
5.11.1.
Het hof overweegt ten aanzien van de motoren als volgt. Zoals reeds blijkt uit hetgeen hierboven onder rov. 5.8 is overwogen, is van overeenstemming over de verdeling slechts sprake is indien partijen het eens zijn geworden over zowel de toedeling van een goed als de financiële consequenties daarvan. Tussen partijen is de toedeling van de motoren niet in geschil – partijen zijn het er immers over eens dat de motoren aan de man dienen te worden toegedeeld – maar de vraag is of partijen óók overeenstemming hebben bereikt over de financiële consequenties daarvan en daarmee of de verdeling van de motoren reeds tot stand is gekomen. Het hof is van oordeel dat hiervan niet is gebleken. De man verwijst weliswaar naar het conceptconvenant, maar op grond van enkel die verwijzing kan het hof niet vaststellen dat sprake is van overeenstemming over de financiële consequenties van die toedeling.
5.11.2.
Derhalve ligt thans de verdeling van de motoren voor. Vaststaat dat de motoren door de man inmiddels zijn verkocht voor een bedrag van in totaal € 2.050,--. De vrouw stelt primair dat de motoren veel meer waard waren, te weten € 20.000,-- in totaal, en dat de gemeenschap door deze te lage verkoopprijs is benadeeld. Het hof begrijpt deze stelling van de vrouw aldus dat zij zich beroept op art. 1:164 lid 1 BW. Dit artikel luidt als volgt:
“Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, is hij gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.”
Ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv geldt de hoofdregel dat de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast draagt van die feiten of rechten. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om vast te kunnen stellen dat de gemeenschap door de verkoop van de motoren is benadeeld voor € 17.950,-- (€ 20.000,-- minus € 2.050,--). De vrouw heeft immers de waarde van de motoren enkel geschat en die schatting niet nader toegelicht en zij heeft evenmin stukken in het geding gebracht die de door haar geschatte waarde kunnen onderbouwen. Dit betekent dat het hof de waarde van de motoren niet kan vaststellen en derhalve evenmin dat sprake is van benadeling van de gemeenschap (art. 1:164 BW). De vrouw heeft weliswaar gesteld dat taxatie van de motoren nog altijd mogelijk is, maar dit kan niet tot een ander oordeel leiden. Vaststaat immers dat de motoren zijn verkocht. De man is derhalve geen eigenaar meer. Uit het voorgaande vloeit voort dat aan het leveren van bewijs, nog daargelaten dat het bewijsaanbod van de vrouw onvoldoende concreet en gespecificeerd is, niet wordt toegekomen. Daarom wordt aan dit bewijsaanbod voorbij gegaan. Aldus wordt het primair door de vrouw verzochte afgewezen.
5.11.3.
Niet in geschil is dat de man de verkoopopbrengst van de motoren ad € 2.050,-- heeft ontvangen. De man is gehouden om de helft daarvan, zijnde € 1.025,--, aan de vrouw te voldoen.
Cryptoportefeuille
5.12.
Partijen hebben voorts een geschil over, kort gezegd, de (waarde van de) cryptoportefeuille op de peildatum.
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen afspraken gemaakt over de crypto’s, welke afspraken als volgt luiden:
partijen benaderen [bedrijf] als deskundige. Het is aan [bedrijf] om te bepalen welke informatie zij van de man nodig hebben om te beoordelen of er op de peildatum – zijde 23 december 2019 – sprake was van een cryptoportefeuille en wat de samenstelling en omvang daarvan was op die datum;
de man is gehouden om de door [bedrijf] gevraagde informatie aan [bedrijf] te verschaffen;
[bedrijf] zal onderzoek doen als hiervoor onder (1) bedoeld;
De uitkomst van het onderzoek is bindend voor partijen;
Partijen informeren het hof uiterlijk op 7 oktober 2024 over de uitkomst van het onderzoek door [bedrijf] en zij zullen zich uitlaten over de verdere voortgang van de procedure.
5.14.
Uit het rapport van [bedrijf] dat bij V8-formulier van 3 oktober 2024 door de man aan het hof is toegezonden, blijkt dat de cryptoportefeuille van de man op de peildatum geen substantiële waarde vertoonde, alsook dat er geen signalen zijn van “of hiding assets”.
5.15.
De
manheeft in voornoemd V8-formulier bovenstaande conclusies van [bedrijf] aangehaald en het hof gevraagd om een eindbeschikking te wijzen.
5.16.
De
vrouwheeft bij het door haar in rov. 2.6 genoemde V8-formulier haar verzoeken sub I en V, die op de cryptovaluta betrekking hebben, ingetrokken.
5.17.
Het hof maakt uit voormeld bericht van de vrouw op dat zij haar grieven die betrekking hebben op de cryptovaluta niet langer handhaaft. Aldus behoeven die grieven geen verdere bespreking meer.

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 9 maart 2023, voor zover daarbij tussen partijen (opnieuw) de echtscheiding is uitgesproken en voor zover de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van een overbedelingsvordering ter zake van de motoren heeft afgewezen,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man gehouden is om de helft van de verkoopopbrengst van de motoren ad € 1.025,-- (zijnde de helft van € 2.050,--) aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, C.N.M. Antens en T.J. Mellema-Kranenburg en is op 7 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.