In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 een verzoek tot wraking van een rechter afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die in een eerdere procedure op 18 september 2024 door het hof was veroordeeld en die meende dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet voldeed aan de eisen van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, omdat het ontbrak aan concrete feiten of omstandigheden die de vrees voor onpartijdigheid konden onderbouwen. De verzoeker had in zijn brief aangegeven dat hij zich onterecht veroordeeld voelde en dat hij het gevoel had dat de rechter hem niet serieus nam, maar deze beweringen waren niet voldoende gemotiveerd. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid bestond en dat het verzoek daarom buiten behandeling moest worden gesteld. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier aanwezig was. De zaak is afgesloten met de mededeling dat er geen verdere rol was voor de wrakingskamer, aangezien de behandeling van de zaak al was beëindigd.